De anarchistische scheurmakers van de Aktiegroep Aktivering

In oktober 1973 nam de Afdelingsraad van Geschiedenis een motie aan, om de RUG Domela Nieuwenhuis-universiteit te noemen, naar de socialistische voorman die eind negentiende eeuw in anarchistisch vaarwater belandde. Volgens de historici  konden veel studenten studeren dankzij “de geestelijke bevrijding” die Domela hun grootouders en ouders had gebracht. De historici stuurden hun voorstel naar de Universiteitsraad, en zo kwam het ook terecht bij de UK, die op haar ludieke achterpagina peilde hoe het viel. Terwijl collegevoorzitter Ter  Borch meer zag in een Troelstra-universiteit, kwam er vanuit de UK-redactieraad Fré Meisuniversiteit als optie. En zo sneuvelde dadelijk het idee, tot verdriet van de historici, die zich niet serieus genomen voelden, en de UK “een compleet gemis aan journalistieke feeling” verweten.

Op dat moment bestond de Afdelingsraad bij Geschiedenis twee jaar. Sowieso zaten er zes studenten in, zes docenten en iemand van het ondersteunende personeel. Maar naast de dertien gekwalificeerde zetels waren er ook vijf vrije. De raadsleden die deze vrije zetels innamen, werden gekozen door de instituutsbevolking als geheel. Op die manier had bij de verkiezingen van begin oktober 1973 een linkse studentenpartij, de Aktiegroep Aktivering, tien van de achttien zetels gekregen. Het voorstel om de RUG naar Domela te vernoemen, was afkomstig van deze AA.

De AA stamde uit het najaar van 1969 en bestond aanvankelijk uit geradicaliseerde jongerejaars die zich afzetten tegen “de ouwe hap” op het Instituut voor Geschiedenis. Eigenlijk beoogde de AA de totale democratisering van het Instituut. Volgens haar moest een Algemene Vergadering van de gehele instituutsbevolking het hoogste orgaan zijn. Ook moest daarin het principe van ‘one man, one vote’ gelden. Maar hoewel het bestuursreglement van 1971 was goedgekeurd door zo’n volksvergadering, die bij zware kwesties op papier ook nog een rol hield, kwam er in de praktijk van dat radicale uitgangspunt weinig terecht en schikten de AA-ers zich in de wat minder ideale toestand.

Zolang de AA een minderheid in de Afdelingsraad vormde, bereikte ze weinig. De docenten in de raad konden de AA-ers met gemak aan en de onderlinge sfeer bleef goed. Maar met de verkiezingsoverwinning van de AA in oktober 1973 raakten de verhoudingen gepolariseerd. Keer op keer maakten de docentenfractie in de raad gebruik van haar vetorecht, en tegelijkertijd ontstond er een competentiestrijd tussen de Afdelingsraad en de  Docentenraad, die formeel over de uitvoering van het studieprogramma en de beoordeling van studieresultaten ging, maar steeds meer uitspraken in beleidskwesties deed.

Die polarisatie culmineerde bij AA-acties tegen de studentenstop. Het hoogtepunt daarvan was een 24-uursbezetting, in februari 1974. Hoogleraren kregen te horen dat ze niet welkom waren op het instituut, als ze zich niet solidair verklaarden. Terwijl de een zich geshockeerd toonde, waren anderen woedend. Ook het feit dat de bezetting gepaard ging met “muziek en pils, vrouwen en gedempt licht” en een “onaangename hoeveelheid lawaai”, ’s nachts, zette kwaad bloed. En de stemming werd er niet beter op, toen de AA een maas in de wet ontdekte en in het najaar zeventien uitgelote studenten colleges liet volgen. Een deel van de docenten weigerde de tentamens van deze extraneï na te kijken en haalde pas bakzeil toen het RUG-bestuur met garanties kwam. Uiteindelijk liep deze zaak zo met een sisser af, en stroomden zeven extraneï  door naar het normale tweedejaarsprogramma.

In dat studiejaar 1974/1975 stond ook een van bovenaf gedecreteerde bestuurshervorming op de agenda. Toen de docenten in mei ’75 het AA-voorstel om de toekomstige raden en -commissies paritair te maken, met een zoveelste veto troffen, was de maat vol. De AA stapte uit alle bestuurlijke organen. Ruim een jaar duurde de boycot. Omdat zowel de studenten – vanwege de democratie – als de docenten – vanwege de autonomie – een subfaculteit wilden, tekenden ze de vrede weer. De subfaculteit kwam er overigens niet. Wel kreeg geschiedenis eind 1977 een studierichtingsraad, waarin 11 docenten en 9 studenten kwamen te zitten, en de AA dus de meerderheid verloor.

Intussen had de bestuurscrisis veel tijd opgeleverd voor studie-inhoudelijke activiteiten. Eerder was de AA al een drijvende kracht achter de invoering van theoretische geschiedenis, en dat werd ze ook bij het in zwang raken van sociale en vrouwengeschiedenis. Juist die inhoudelijke gerichtheid slokte veel energie op, wat ook ten koste ging van het bestuurlijke werk. Doordat AA-ers in de raden het contact met hun achterban verloren en naar hun gevoel maar weinig bereikten, raakte de club in 1978 in een identiteitscrisis. Weliswaar hief ze zichzelf nog niet op, maar dat was een kwestie van tijd. De nieuwe professionele beheerder van het instituut maakte een eind aan allerlei studentenprivileges – zoals de onbeperkte toegang tot de stencilmachine waarop talloze pamfletten waren gedrukt – en in 1981 gooide de AA er definitief het bijltje bij neer, na een conflict over een nieuw studieprogramma.

Binnen het geheel van de studentenbeweging nam de AA een bijzondere plaats in. Veel AA-ers waren wel lid van de jongere Groninger Studentenbond (GSb) die aan de RUG de hoofdstroom van die beweging vormde, maar hadden er tegelijkertijd stevige kritiek op. De gerichtheid van de GSb op materiële belangenhartiging kon niet door hun beugel en ook hadden ze weinig op met het democratisch-centralisme, het marxistisch-leninistische organisatieprincipe waarbij een minderheid zich maar moest voegen naar de meerderheid. Van de CPN, die de GSb aan de leiband had, wilden de meeste AA-ers weinig weten. Meermalen leidden de verschillen tot “heftige heisa”, ook in de UK, en menigmaal scholden GSb-bonzen AA-ers uit voor “scheurmakers”, die de boel zaten te “verzieken”.

Als ze terugkijken, zijn oud-AA-ers vooral trots die onafhankelijke positie. “Bij ons leefde meer het anarchistische gedachtengoed”, zegt Paul van Tongeren, nu hoofd voorlichting bij Oxfam-Novib. “Die GSb was een heel vervelend gemanipuleerd zootje.” “Bij de GSb zaten de dogmatische hardliners”, aldus Frank van Vree, nu hoogleraar journalistiek in Amsterdam. “Bij de AA daarentegen, bestond ruimte voor een grote variatie van opvattingen, en ging het veel meer over inhoudelijke zaken. Ook zat er bij ons meer een spel-element in en bleven wij meer on speaking terms met de staf. En dat voorkwam dat er ongelukken gebeurden. Bij andere instituten werd de staf afgezeken, en gingen mensen totaal overspannen weg. Het zegt toch wel iets, dat dat bij geschiedenis nooit is gebeurd.”

NB: Dit stuk is eind juni 2006 in iets andere vorm gepubliceerd in het Seventies-nummer van de UK, maar hier alsnog geplaatst, omdat het UK-archief nog steeds aan de openbaarheid onttrokken is.
(5 mei 2015)



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.