Bovenin de Academietoren – op bezoek bij de beiaardier
Geplaatst op: 14 december 2006 Hoort bij: UK + RUG 2 reacties
We staan als het ware in een immense silo. De holle ronde koker meet zo’n zes meter in doorsnee en is zeker twintig, dertig meter hoog. Langs de witgestucte, bijna blinde, hier en daar vochtig lijkende muur spiraalt een open metalen trap loom naar boven. “De stairway to heaven”, lacht Auke de Boer. Mij vliegt de hoogtevrees aan.
Met de beiaardier van de Academietoren ben ik dan de burelen van Studie-Ondersteuning al gepasseerd. Hij toonde er een kast, waarin de computer met opgeslagen deuntjes staat. Hij haalde er het zeil van een keyboard af en legde er uit dat hij alleen de middelste twee octaven gebruikt: “Op de Martinitoren bespeel je de volle breedte van het toetsenbord, maar dit vergt veel meer creativiteit.”
We zijn op weg naar “de enige handmatig bespeelbare grote terstbeiaard van Nederland”. Voorbij de kap van het Academiegebouw en het motorhok van de torenlift bereiken we de silo. Peentjes zwetend kom ik die te boven, achter hem aan. Op de zolder onder de balustrade opent hij een grijsgroen luik. Er is een prachtig uitzicht over de stad.
Nog hoger, in de koperbeslagen torenspits, zit zijn afgetimmerde kamertje. De Boer knipt er het TL-licht aan. Er staat een rubuust blankhouten staketsel met twee rijen ronde staafjes boven elkaar, het dubbele klavier.Vanuit het staketsel lopen metalen draden omhoog, die hij eerst moet verstellen. Er klinkt een aarzelend gepingel. Dit is geen stemmen, legt hij uit: “Door de kou krimpen de draden en komen de klepels tegen de klokken aan, wat een dof effect oplevert. Ik geef ze nu een beetje meer ruimte.”
Het hokje is zo krap, dat de bezoeker voor de deur moet zitten, op een bankje tegen het beschot van de torenspits aan. Buiten striemt de regen tegen het koperbeslag en suist, loeit en buldert de wind. Af en toe kraakt het balkenstel. De torenspits veert merkbaar mee, je krijgt bijna de suggestie dat je op een schip zit.
De Boer begint met de onderkant van zijn vuisten de staafjes te bespelen. Incidenteel houdt hij een hand even hol in de lucht, bij een moeilijk loopje laat hij die vlak en schuin neerdalen. Soms beweegt hij zijn hoofd, soms zijn bovenlichaam op en neer met de muziek. De metalen draadjes naar de klokkenzolder dansen in het tl-licht. In het staketsel tikken de stengen.
Tot mijn verbazing komt het carillon hier minder door dan buiten op straat. Daarom zet De Boer de versterker aan. “De torenpiano is natuurlijk ook een instrument dat voor buiten gemaakt is”, merkt hij op.
Spierpijn heeft hij nooit meer: “Dit speelt licht, op de Martinitoren moet veel harder gewerkt worden.” Na nog een kalm wijsje: “Ik begin meestal met oude muziek, iets uit de Renaissance doet het op zo’n kleine beiaard reuzegoed.”
Verder staan deze donderdag onder meer een cellosuite van zijn lievelingscomponist Bach, KV 229 vant Mozart, ‘Ik zou wel eens willen weten’ van Jules de Corte, het melancholieke ‘Souvenir de Taninges’ en composities van Gerard Hengeveld op het programma. Tussendoor tremoleert de beiaardier op zijn Vlaams, speelt hij het moderne Octopédies en geeft hij een woeste improvisatie ten beste: “Nou denk je vast dat iedereen klaagt, maar dat is helemaal niet zo, men ervaart dit meer als een klankexplosie.”
Op mijn verzoek nog iets van Tielman Susato, dan is het concert voorbij en wacht de loodzware gang over de ijselijke hangtrap door de hoge holle silo naar beneden. Angstvallig kijk ik naar de muur, om de blik in de diepte te vermijden. Het valt mee, ik hoef niet zittend de trap af, de mens lijdt weer eens het meest door het lijden dat hij vreest.
(UK)

Prachtig, die zou ik ook weleens op de vingers willen kijken. En precies beschreven, ondanks de (hoogte)vrees.
Leuk om te lezen!