Tussen het Kraanland en Haribergi

kaart 1850

Duizend jaar geleden trok de abdij Werden inkomsten uit Haribergi bij de nederzetting Groningen. Vijf eeuwen later had je hier een Harbargeweg, waarvan een tracédeel nog steeds aan de zuidzijde van het Eemskanaal ligt. Maar de oernaam Haribergi duidt niet op een herberg. Die naam stamt uit een tijd dat men in deze contreien nog volop Fries sprak, en slaat waarschijnlijk op de earebarre of ooievaars die toen veel voorkwamen in dit drassige gebied.

Helemaal aan de andere kant van de gemeente Groningen, ten zuiden van de Drentse Laan, nu Peizerweg, had je het Kraanland. Die blokvormige uitstulping van het stadsgebied was genoemd naar de moerasvogel die er leefde. Het Kraanland hoorde bij Drenthe – het ging om een stukje natte wildernis dat in de hoge middeleeuwen vanuit Groningen in cultuur is gebracht.

Beide biotopen komen voorbij in het proefschrift waarop oud-stadsarchivaris Jan van den Broek, nu werkzaam bij de Groninger Archieven, vanmiddag promoveerde. Naast een algemeen deel over kernthema’s in de Groninger stadsgeschiedenis, bevat zijn boek essays over onderwerpen als het conflict met Emden over de Eemsvaart, de mislukte aanslag van Willem Lodewijk op de stad (1587), en de wijze waarop de stad overheidsrechten in het Gorecht verwierf.

In dat laatste essay is het dat Van den Broek stilstaat bij het ooievaars- en het kraanvogelland. Aan de hand van toponiemen, waterloopjes, verkavelingspatronen, hoogtelijnen en archeologische vondsten verkent hij de bijzonder kunstmatige grenzen van het Gorecht en het stadsgebied. De uitgestrekte moerasbossen en rietlanden die kronkelende riviertjes als A en Hunze omzoomden, werden tussen de elfde en de dertiende eeuw definitief ontwaterd, afgeveend en ontgonnen. Er zijn volop aanwijzingen dat dat planmatig gebeurde. Zo speelde ten westen van A, waar het maaiveld twee tot drie meter hoger lag dan nu, de Wolvendijk een belangrijke rol. Die blijkt precies neergelegd op de lijn tussen de kerktorens van Eelde en Dorkwerd.

Tussen de stroken wildernis in lag het uiteinde van de Hondsrug, een zandige landtong die als veenpas toegang gaf tot de door Friezen bewoonde kleilanden in het noorden. Anno 1040 schonk de Duitse koning Hendrik III een landgoed op dit bruggehoofd, deze ‘staart van Drenthe’, aan de bisschop van Utrecht. Die stelde er een zetbaas aan, maar tussen deze prefect en de bewoners boterde het in de dertiende eeuw niet meer. Kooplui voelden zich tekort gedaan, en de ondernemende stedelingen en buitenlui achter de ontginningen moesten ook weinig van de prefect hebben. Met hulp van Friese Ommelanders braken ze zijn juk, en sloopten ze zijn steenhuizen of dwangburchten in de Hunzemeanders.

Intussen groeide er een stedelijke gemeenschap met aldermans als vertegenwoordigers. In de vroege veertiende eeuw ging deze raad zelfstandig opereren, kreeg de rechtspraak en het bestuur over alle inwoners, ook de mannen van de Utrechtse bisschop. Allengs werd de lijn met Utrecht dunner, tot ze in de zestiende eeuw definitief doorgesneden werd.

De stad ontwikkelde zich tegelijkertijd tot een handelscentrum en militair bolwerk voor de ‘heerloze’ Friese Ommelanden. Zij was er de enige die geschillen kon beslechten, werd officieel stapelplaats voor allerlei handelswaren en kreeg een monopolie op het brouwen van bier voor de markt. Bovendien werd ze de baas over het Gorecht en het Oldambt. Iets wat aanvankelijk nauwelijks verzet opriep.

Binnen deze dominante stad met zijn kolossale verzorgingsgebied heersten nogal democratische verhoudingen. Voor beleidszaken moesten de dagelijkse bestuurders een soort gemeenteraad van gezeten burgers naast zich dulden. Daarnaast kregen eind vijftiende eeuw ook de woordvoerders van de gilden een vinger in de pap. Via de burgerwacht hadden die altijd een stok achter de deur. Ze beschikten zelfs over de sleutels van de poorten.

De machtsontplooiing van Groningen en haar interne machtsdistributie, zo maakt Van den Broek aannemelijk, bestonden bij de gratie van haar afstand tot de bestuurscentra, zoals Utrecht en Brussel. Voor de landsheren was Groningen veel te ver weg om er wat uit te richten. En dus regelde men hier de zaakjes zelf. Vandaar ook de eigenzinnigheid van de Groningers. En hun zelfbewustzijn. Ze beschouwden hun stad maar al te graag als een vrije rijksstad.

In 1594 kwam er een eind aan de middeleeuwse burgerrepubliek. In plaats van de communale gemeenschap kreeg een calvinistische oligarchie het voor het zeggen, zoals overal in de Verenigde Nederlanden. Maar af en toe stak de hang naar de goeie ouwe tijd er weer de kop op.

Van den Broek voorziet de vaak zinloos lijkende feiten, bekend uit kroniekjes, van een plausibele achtergrond en samenhang. Zijn boek leest lekker weg, bevat prachtige kaartjes en is een geweldige bijdrage aan de geschiedenis van onze stad.

Jan van den Broek, Groningen, een stad apart. Over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600); 655 pagina’s ; Van Gorcum € 49,50.


Plaats een reactie on “Tussen het Kraanland en Haribergi”

  1. Mav schreef:

    Haha… ik las dit, en dacht “Waar ken ik dit toch van?”

    En toen kwam het besef.. het stond in de UK! 😉

    Leuke dingen zijn dit, inderdaad 🙂

  2. Wel mijn eigen tekst hoor, Mav. Met nog wat kleine aanpassinkjes en een paar links. Vond die tekst hier wel passen, en zo bereik je ook nog eens ander publiek. 😉


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.