De elegante dekhengst Travailleur – Finsterwolde e.o. in 1893
Geplaatst op: 3 augustus 2007 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsen
Soms zoek je het een en vind je het ander. Zo zocht ik vanmiddag in de legger van de Winschoter Courant, eerste halfjaar 1893, naar de vestigingsadvertentie van mijn overgrootvader Geert Perton als schoenmaker in Finsterwolde. Die stond er niet in. Wè vond ik een vacature, geplaatst door een schoenmaker D. Perton uit Vrieseloo.
Schoenmakers waren de filosofen van het dorp, hoorde ik iemand eens vertellen in de schoenmakerswerkplaats, die Openluchtmuseum het Hoogeland tien jaar geleden nog had. Een ingezonden briefschrijver in de Winschoter van 26 maart 1893 mopperde echter dat de schoenmakers in de dorpen “soms hun werk maar half verstaan”. Dat kwam volgens hem doordat men liever een kleine baas, dan een grote knecht was.
Uit zo’n halfjaartje krant krijg je een aardige indruk van wat er allemaal in zo’n dorp speelde. De landbouw hing af van het weer en dus hoor je daar het nodige over. Eind januari stond er huizenhoog kruiend ijs op de Dollard. Medio maart plaatsten de botvissers daar hun schuttingen weer, al kon de garnalenvangst nog niet beginnen. Later brak er een wekenlang durende periode van droogte aan. Medio mei stond de koolzaad in volle bloei, de bijen deden het buitengewoon goed, de beste korven waren voor het zwermen al 45 pond en het leek zo een “olderwets iemejoar” te worden. Tegelijkertijd ontwikkelde zich een muizenplaag, die begon in de klavervelden bij Beerta.
Boerenarbeiders en dagloners zoals mijn betovergrootvader verdienden een groot deel van het jaar 50 – 60 cent per dag, in het wat drukkere seizoen 75 cent per dag, en in de oogsttijd aanzienlijk meer, met de vrouw erbij soms wel 4 gulden per dag. ’s Winters moesten ze interen, dan waren ze meestal werkloos.
In Finsterwolde had het socialisme onder de boerenarbeiders “vele aanhangers”. Er bestond een afdeling van de Sociaal-Democratische Bond (SDB), een sociaal-democratische vrouwenvereniging en een dito jongelingenvereniging. Begin februari hield het latere kamerlid Schaper, uit Groningen, voor die laatste club een spreekbeurt over het onderwerp “Macht boven Recht”. De zaal zat eivol. Voor onze begrippen hield men er nogal vroeg mee op, om half negen was de bijeenkomst afgelopen. Maar vergeet niet dat het winter was en men nauwelijks licht op de weg had.
Samen met hun partijgenoten organiseerden de socialisten van Finsterwolde op 1 mei een meeting in het Wandelbos van Winschoten. Die zondagochtend hingen er placcaten op verschillende burgerhuizen in Finsterwolde, met een oproep om deze meeting bij te wonen. Er kwamen wel 3000 mensen in Winschoten kijken. Er stond een podium met een muziekcorps en wel zestien rode vaandels, waaronder die van de vrouwenverenigingen van Finsterwolde en Beerta. De belangrijkste spreker was Tjerk Luitjes, alias Travailleur. Hij ging in op het hoofdthema van de meeting, het streven naar een werkdag van acht uur. Maar dat was niet het einddoel, de bedoeling was uiteindelijk de opheffing van het privé-bezit.
Herhaaldelijk moest Travailleur zijn rede onderbroken voor applaus. Op zich verliep de meeting kalm en ordelijk, maar de burgemeester van Winschoten had een optocht of demonstratie verboden, en daar trok men zich niets van aan. Met de vaandels ging men onderweg, de marechaussee voerde charges uit, in het gedrang raakten sommige mensen onder de paarden, en ook Travailleur kreeg een trap van een paard, al raakte hij niet ernstig gewond.

In Finsterwolde daarentegen, verliep die middag erg rustig. Pas toen de mensen uit Winschoten terugkeerden, was er veel volk op de been. “Vele kinderen en opgeschoten jongelui”, zo verhaalt de Winschoter Courant, “jouwden de politie uit. Deze hielden echter streng de hand aan de verscherpte proclamaties, waarbij samenscholingen van meer dan drie personen zijn verboden.”
De jeugd liet zich ook op een andere manier gelden. Boeren hadden veel last van jongens die het koolzaad op de akkers afsneden. Ook staken kwajongens de Tjamtil in de fik. En geen enkele liet zich betrappen.
In de dorpen viel het samenscholingsverbod nog wel te handhaven. Zo kregen tien jongelui in Beerta eind maart een bekeuring aan de broek. Maar het verbod hoefde alleen te gelden in de periode dat er weinig werk was. In Finsterwolde was het 17 december 1892 ingesteld, en werd het eind mei weer ingetrokken. In Beerta was het gedurende ongeveer dezelfde periode van kracht. Herbergen en logementen moesten ook om tien uur ’s avonds sluiten (“taptoe”), iets waar de uitbaters niet bepaald blij mee waren. Desalniettemin nam de gemeente Finsterwolde die sluitingstijd structureel op in de APV.
Telefoon was er nog niet in de rijke gemeenten Finsterwolde en Beerta (al wel in Bellingwolde), maar onder andere vanwege het “huzarenmotief” (het snel kunnen inroepen van militaire hulp) zat deze hypermoderne vorm van communicatie eraan te komen.
In bijna elk dorp van het Oldambt was er een detachement marechaussee ingekwartierd. Op 7 mei rukten die van Oostwold, Nieuwolda en Woldendorp in, begin juni volgde dat van Beerta. “We zijn hier weer rustig en wel met ons eigen volk”, schreef de plaatselijke correspondent, die hoopte dat het zo blijven zou. Alleen het detachement van Finsterwolde bleef achter. “Men zegt dat het een vaste Brigade zal worden.”
Om ’s winters de ergste nood van de werkloosheid te lenigen, en de scherpste randjes van de opstandigheid af te nemen, organiseerden de gemeenten werkverschaffingsprojecten, vooral keienklopperijen. De kerkvoogdij van Beerta liet oudjes de wildernis op het plaatselijke kerkhof opruimen. Ondankbaar zongen zij het achturenlied.
Notaris A.H. Koning richtte begin februari de Partij van Orde op, niet veel later (Oranje) Bond van Orde geheten. De afdeling in Nieuw-Beerta bezorgde de arbeiders van Beerta in mei heel goedkoop karnemelk aan huis. “Bond van Orde lopt mit zoepen veur vief cent de 4 kan”, zo ging het als een lopend vuurtje door het dorp.
Soms deed de reactie een poging tot humor. Zo noemde boer Meijer van de Ekamp zijn elegante dekhengst Travailleur…


Daglonen van 60 tot 75 cent… Dat wil zeggen zonder kost. Zouden ze bij de boer eten, dan zou het bedrag nog worden gehalveerd: feitelijk nog steeds hetzelfde dagloon als de zes stuivers ’s winters en zevenenhalf stuiver ’s zomers die de arbeiders in de achttiende eeuw verdienden. Zelfverbouwde aardappeltjes vingen deze rampzalige teruggang in koopkracht enigzins op.
Toch blijkt uit verschillende rapporten dat de situatie van de Oldambtster arbeiders over het algemeen minder ongunstig was dan die van hun collega’s op het Hogeland. Juist vanwege die eigen aardappeltjes, de eigen grond en de vrijheid elders seizoenswerk te zoeken, zoals turfgraven in Stadskanaal en hooien in Friesland. Dat alles veranderde in de jaren twintig. Teleurstelling over het gebrek aan vooruitgang en onwil van de boeren om in eigen vlees te snijden droegen bij aan een breed gevoelde verbittering, die het geschiedsbeeld met terugwerkende kracht zwart heeft gekleurd.
Een schitterend beeld van de vrijheidslievende mentaliteit in het Oldambt geeft Tjabke Mennenga in zijn toneelstuk “Ain en twintig moal Eerappels of Hou Harm ’t in de Westerd afgoan is”. Een komisch stukje, dat Jan Bakker te Drieborg in 1892 of 1893 uitgaf. Harm is een weldoorvoede en stronteigenwijze boerenknecht met een grote bek uit Nieuw-Beerta, zoals er toentertijd in het Oldambt honderden rondliepen. Als zijn werkgever hem meedeelt dat de arts moet worden gehaald omdat de boerin gaat bevallen, weigert hij met de opmerking: als wij vallen moeten we ook zelf weer opstaan. Uiteindelijk rekent de bodenbesteder hem tot de onbemiddelaren, voor wie alleen in het arme Westerwolde nog een slecht betaald baantje is te vinden. Maar ook dat weet Harm te verstieren; er zit niets anders op dan in het leger te gaan.
Realistischer is het beeld dat Oabel Oabels (A.J. Abels) in zijn boekje “Bie Tille Harom” schetst van het leven in Ganzedijk rond 1900. Maar ook hier veel meer kleuren en nuances dan je zou verwachten. In de jaren dat anarchistenleider Hommes aan naaktzonnen, vegetarisme en geheelonthouding deed, staakten de arbeiders van Finsterwolde bij het brandblussen. En waarom? Omdat er niet genoeg jenever werd uitgereikt. Uiteraard werden de eisen onmiddellijk ingewilligd, want een boerderij staat maar korte tijd in lichterlaaie.
@Otto,
De advertentie voor dat eerappel-toneelstuk (dat verscheen bij J. Bakker te Drieborg) kwam ik gistermiddag tegen. Dus zal het jaar van uitgave wel 1893 geweest zijn. De exacte datum heb ik niet genoteerd, maar is eenvoudig terug te vinden, want het handgenoteerde chronologische nummer van de advertentie, zoals het in de legger staat – waarschijnlijk zijn die leggers van de Winschoter Courant zelf afkomstig – is 554. Ik stuur je zo meteen wel even een afdrukje. ik heb er namelijk een foto van gemaakt.
Met belangstelling heb ik dit verhaal gelezen. Het brede gevoel van verbittering zoals dhr Knotnerus zo treffend verwoord, is m.i. nog niet helemaal verdwenen. Er zijn nog steeds mensen die spreken over rutboern. De onvrede die er bij de ouderen nog heerst, wordt nog steeds doorgegeven aan de volgende generatie.
@Thea,
Het mag dan niet helemaal verdwenen zijn, maar de vraag is waarom mensen daar nu nog zo graag aan vasthouden. En of het wel zo gezond is dat mensen daar zo graag aan vasthouden.
Natuurlijk is dit niet gezond en ik hoop dat het heel snel verdwijnt.