Het eertijds beruchte Muntendam

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

Muntendam heeft langen tijd in niet te besten reuk gestaan”, schrijft ene Paul vd H. in 1904 in het rijk geïllustreerde, maar slechts één jaargang bestaande tijdschrift ‘Het Noorden’. “Eenmaal zagen we het zelfs door een correspondent van een der grootste Hollandsche bladen betiteld als de ‘meest beruchte plaats’ van ons vaderland.”

De scribent vindt die weinig vleiende titel schromelijk overdreven. Goed, enige Muntendammer families met merkwaardige namen en een donker uiterlijk zouden van zigeuners afstammen en zij vormden inderdaad lang de schrik van “alleenstaande hoeven en eenzame streken”. Toegegeven, ook de Muntendammers scheepsjagers staan “niet als de meest zachtzinnigste bekend”. En accoord, het ongehuwd samenwonen van man en vrouw komt redelijk vaak voor in Muntendam. “Maar het volkje heeft ook zijn goede zijden”, schrijft hij. In Muntendam kan je rustig over straat, ook ’s avonds. Tenminste, als je de “de kleine bedelaars” niet meetelt, de kleuters “die niet ophouden een aalmoes te vragen”, de “natuurkinderen” die met grote volharding achter rijtuigen en trams aanhollen met hun geroep van: “Meneer mag ‘k ’n sènt meneer?”, en: “Een alfie moar oome!”.

Uit dat relaas van PvdH laat zich opmaken dat kleinhandel het belangrijkste middel van bestaan vormde bij de Muntendammers. Veel Muntendammers verdienden de kost door in de wijde omgeving te venten met “fruut”: aardappels, worteltjes, kool, appels, peren, pruimen, kersen, sinasappels, citroenen, haringen (“erens”) en bokkingen (“bukkens”). Groente/fruit en vis lijken een vreemde combinatie, maar die werden vroeger heel vaak door een en dezelfde koopman verkocht, ook in de stad. Naast hun “fruut” brachten de Muntendammer handelslui vooral heidebezems (“aiden bessems”) aan de man, die ze zelf maakten van lange heide, gesneden op naburig veen.

Hun belangrijkste negotie kochten de Muntendammer kooplui op krediet van groothandelaren bij het station in Zuidbroek. Ze vervoerden hun handel in een mand op de rug, in een kruiwagen of op een hondekar naar de plaats van bestemming. Vaak reizen ze ’s nachts af om daar ’s ochtends op tijd aan te komen. Aan het eind van de middag of tegen de avond kwamen ze dan weer in Zuidbroek terug om met hun groothandelaar af te rekenen en een nieuwe handelsvoorraad in te slaan. Soms bleven ze ook wel een hele week van huis, bijvoorbeeld om Drenthe te bereizen, maar dan namen ze meestal een kruiwagen mee in plaats van een hondekar, om ook langs de kleinste paadjes te kunnen komen. Zo’n kruiwagen wisten ze onvoorstelbaar hoog op te laden

Als ze ver van huis gingen, sliepen ze in een “fersounlike sloapstee”, “mit waarm eten tou”. Van de goedkopere bed & breakfasts, “woar de bloaspoepen en zok soort volkie tou ‘olt” waren ze toch wat vies. Maar bij zomerdag en mooi weer overnachtten ze ook wel eens goedkoop in een boerenschuur in het stro of hooi (“eu”).

Muntendammer kooplui stonden bekend om hun tact en volharding. PvdH geeft een mooi staaltje van een conversatie met een klant. Enkele Muntendammers, zoals Jaap Velt, hadden nog een afwijkende handel en reisden de wijde omgeving af om merkwaardige dieren als vossen, otters en marmotjes te laten zien. Dat deden ze ook wel in scholen.

Muntendammers golden niet bepaald als “gehoorzame en gewillige volgelingen van verordeningen en wetten” en de invordering van de hondebelasting was er tamelijk problematisch. Ook qua leerplicht stond Muntendam in 1904 nog steeds bekend als de meest ongunstige gemeente van het land. Al nam het ontduiken van de leerplicht wel af, ook kleine kinderen gingen “voor dag en dauw” met rugmanden vol koopwaar op pad, “op bloote voeten, in dunne gescheurde kleertjes, regen en zonneschijn”. Deze kleine “zigeuners” waren eveneens door heel het noorden bekend, en waren al net zulke volhardende mooipraters als de oudere Muntendammers. Anders dan die ouderen echter, gingen ze, als ze niets verkochten, bedelen om een aalmoes, een plak brood of een bord warm eten.

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

Naast de venters, stond Muntendam bekend om zijn scheepsjagers die met hun paarden schepen langs de veenkoloniale kanalen trokken. Volgens PvdH waren deze scheepsjagers onderling enorm solidair en bestond er nauwelijks concurrentie. Als een schipper met één onderhandelde, zou een ander nooit onder de prijs gaan zitten. Schippers waren aan de jagers overgeleverd en betaalden nogal eens te veel jaagloon.

De scheepsjagers stonden meest in groepjes bij de verlaten (sluizen) te wachten op werk en vermaakten zich daar nogal eens met het spelen om geld. ‘Streekjen’ bestond uit het werpen van munten zo dicht mogelijk bij een een in het zand getrokken lijn. ‘Laaiw of letter’ was het equivalent van ‘kop of munt’ en ‘kaibakken’ het met stenen gooien op een baksteen die rechtop de grond stond met munten erop.

De meeste scheepsjagers waren “goede vrienden van juffrouw vergunning”. “Over ’t algemeen”, zegt PvdH, “”verdienen ze ruim geld en brengen slechts weinig bij moeder de vrouw”. Ze sloegen grote bellen jenever achterover, ‘bakkies” of glazen die 6 cent in de tapperijen kostten. Ook op die manier hadden de schippers nogal eens last van ze. Daarom voerde de provincie in 1903 een vergunningenstelsel met metalen penningen in. Een scheepsjager die over de schreef ging, raakte zo’n medaille kwijt en bij de scheepsjagers was deze regeling dan ook weinig populair.

Een aardig avondgezicht langs de veenkoloniale kanalen waren de groepjes thuiskerende scheepsjagers die schrijlings op hun paarden zaten en dan het hoogste lied zongen. Als je er als fietser langs wilde, kon je maar beter niet bellen. Maar als je het beleefd verzocht lieten ze je heus wel netjes passeren.

Over zang gesproken, tegen pasen hadden de kinderen van Muntendam nog een aparte verdienste. Dan gingen ze de hort op met een rommelpot, een soort wrijftrom die ze maakten van een kopje met een blaas erover en een stokje daar weer doorheen. Dat stokje haalden ze op en neer, wat een vrij eentonig, brommerig geluid (mp3) gaf. Dan zongen ze bijvoorbeeld het bekende (mp3):

“‘k ‘eb zo lank mit de rommelpot loopen
‘k ‘eb gain geld om brood te koopen,
Pannebakkerij, pannebakkerij,
Geef mie ’n oortje, din goa’k veurbij.”

Of ook wel (mp3):

“Ons poaske, ons poaske, dei komt aan,
Wij hupplen en springen d’r vroolijk op aan.
Ons Saartje, ons Saartje stond achter de deur,
Wij treuren zoo zeur,
Wij duren niet treuren om Hemelsgebod,
Wij vallen op knieën en bidden voor God.
De Hemel, de hemel wordt opengedaan,
Daar komen twee arme zondaartjes aan.
Met één trompet
Met twee trompet.
Zoo lank als de klokke tien uurtjes slaat.
Zeg vrouw laat ons nou niet langer staan,
Wij willen een deurtje verder gaan.
Tudeletaai, tudeletaai,
Vrou geef ons ain poaske-aai.
Tudeletint, tudeletint,
Vrou geef ons ain paaske-sint.”


7 reacties on “Het eertijds beruchte Muntendam”

  1. martin schreef:

    Beide foto’s tonen wel Muntendammers, maar werden gemaakt in Veendam. De eerste opname toont mijn keukendeur, de ander het uitzicht uit mijn studeerkamer! Het kerktorentje hoort bij de inmiddels afgebroken doopsgezinde kerk, waar Winkler Prins op de kansel stond.
    Fotograaf is Reindhart Herman Herwig (1879-1959), zoon van een Veendammer zeepfabrikant. Hij bleef, ook nadat hij naar Amsterdam was verhuisd – om daar onderwijzer te worden – in het Noorden fotograferen. Zijn ouderlijk huis, toen bewoond door zijn broer Geert, gebruikte hij daarvoor waarschijnlijk als uitvalsbasis. De oude, vroeg 20e-eeuwse doka zit nog bij mij op zolder. ‘Ooit’ zal ik nog eens een artikel over hem schrijven – vooralsnog blijft het bij verzamelen van zoveel mogelijk van zijn erg verspreid oeuvre. Af en toe herken ik daarin een in of om het huis gemaakte (geënsceneerde) foto.

    • Geert Loods schreef:

      Wat betreft de foto met de beide heren, de linker was geen Muntendammer maar de heer Hendrik Steenhuis uit Stadskanaal. De rechter was Otto Meijer (26-1-1854 , 15-4-1921) van het Oude Verlaat.

  2. Gelkinghe schreef:

    🙂
    Wonderbaarlijk, Martin. Ik vond het artikel namelijk toen ik voor de S&L-column je literatuursuggestie over het voetwisritueel natrok. Bij Ter Laan vond ik het voetwis-vers niet, en ook niet in een boek over Stadskanaal (1977), maar er was wel een verwijzing naar Buiskool in ‘Het Noorden’, die het ritueel inderaad noemde. En toen ik de ingebonden, enige jaargang van dat blad donderdagmiddag in de studiezaal van de Groninger Archieven wat verder doorbladerde, vond ik het alleraardigste stuk over Muntendam.

    Zelf kwam ik in de Groninger Courant van omstreeks 1800 een hovenier Herwig tegen, die buiten de Oosterpoort woonde en in die krant adverteerde. Ik moest natuurlijk onmiddellijk denken aan Rob Herwig, de veelschrijver van (kamer-)plantenboeken. Ik meen dat de buiten-Oosterpoorter hovenier later naar Oost-Groningen vertrok, waar hij op een veenborg ging werken. Dat moet haast wel een voorvader van de fotograaf zijn, of niet?

  3. martin schreef:

    Als je vindplaatsen hebt voor’oude Herwigs’, vooral de buiten-Oosterpoorter, houd ik me daarvoor natuurlijk aanbevolen! De door jou genoemde Rob – en diens dochter Modeste – zijn bij mijn weten nakomelingen van een broer van Reinhart. De familie had een aantal leden die eind 19e, eerste helft vorige eeuw in Veendam een kwekerij hadden. Onze eigen pogingen tot tuinieren worden daarentegen heftig gehinderd door de door Geert Herwig sr. gebouwde zeepfabriek (‘Blanca zeeppoeders’), die de achterkant van het tuintje begrenst.
    Toen we het huis voor het eerst bekeken, wees de toenmalige bewoner op een mysterieuze ruimte achter de gang boven, toegankelijk door een klein deurtje – van binnenaf te versluiten. Zowel binnen- als buitenkant waren/zijn afgeplakt met oude kranten en jute; erin nog resten van de aanleg van aparte verlichting. Hij vermoedde hierin een onderduikruimte. Pas toen ik maanden later op de Groninger Archieven – in de fotocollectie Muntendam – een opname vond van twee Muntendammer jongetjes (de één met een mand uien, de ander met een foekerommelpot), gemaakt bij de dienstbodeningang aan de zijkant van onze woning, ging er een lichtje branden. En dan heb je er ineens een hobby bij…

  4. Gelkinghe schreef:

    Martin,
    Er is een mailtje met een vestigingsadvertentie van hovenier W. Herwig uit 1796 naar je toegegaan. Hij ging niet naar Veendam, zoals ik per abuis meende, maar kwam er vandaan.

    Ik begrijp dat de fotograag Herwig graag venters en ander (Muntendammer) volk dicht bij de deur fotografeerde. Heeft hij een omvangrijke collectie nagelaten?

  5. Bob schreef:

    Leuk verhaaltje, ik heb de link even doorgestuurd naar de Muntendamse burgemeester.

  6. martin schreef:

    @gelkinghe:
    Dank voor je info.
    Herwigs collectie is erg uitgebreid (zeker meer dan 2000 negatieven), maar nu over het hele land verspreid. Zijn erfgenamen hebben deze na zijn dood in delen verkocht. Herwigs veenkoloniale foto’s vind ik het meest interessant; ze tonen verveningsactiviteiten, kooplui en volksgebruiken (ik ken tenminste nog een foto van twee meisjes met een foekerommelpot, knikkerende kinderen en een jongetje met een paasboog, alle in onze tuin genomen). Hij fotografeerde o.a. ook voor het boek ‘Nederlands volksleven’, dat in 1920 verscheen naar aanleiding van de opening van het Nederlands Openluchtmuseum (in de laatste ‘Stad & Lande’ staat een foto van ‘Damster wichter’ in de bakkerij van O.J. Scherphuis). Ook in Amsterdam (zie http://www.beeldbank.amsterdam.nl) maakte hij veel foto’s ‘naar het leven’.
    Het overgrote deel van Herwigs oeuvre bestaat echter uit topografica. Hij fotografeerde voor diverse bladen die te vatten zijn onder de noemer ‘geïllustreerde pers’, waaronder het blad ‘Buiten’. Toen hij op latere leeftijd in Soest een fotopersbureau dreef, had hij dankbare klanten aan Nederlandse emigranten.
    Het aardige van Herwigs foto’s – en dan hou ik echt op – is dat hij ‘photoshopte avant la lettre’. Niet zelden retoucheerde hij exponenten van modernisering – zoals elektriciteitspalen en -draden – weg, en verving hij saaie luchten door wolkenpartijen zoals op werken van menig landschapsschilder uit de Gouden Eeuw (bij zijn veenkoloniale foto’s deed hij dit overigens niet). Soms sneuvelden hele gebouwen, als deze naar zijn mening de compositie verstoorden. Ook lijkt hij een (tijdelijke) hekel aan snorren te hebben gehad; bij een fotoserie die hij in de bollenstreek maakte, zijn deze alle weggeretoucheerd …


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.