‘Goud Volk’

“Met dat beroerde plat moeten ze mij niet aankomen”, schreef Fenna Tiessens in haar dagboek. “Daar gaan wij mee achteruit”, vond de creatie – sinds 1922 – van Jacob Rietema:

“Daar komen wij weer mee op de koestal terecht en wij moeten vooruit met ’n kanner. ’t Kan mij toe grijzeln as ’k hoor hoe paartij menschen, die heel goed fersoenlijk Hollandsch praten kennen, ook nog mee doen aan dat gedoente in ’t plat, maar ze kennen doen wat ze willen, mij krijgen ze nooit zo wijd, dat wil ‘k heur opslag wel beloven.”

Ondanks dit ferme standpunt is Fenna, later de tederbeminde echtgenote van Lammert Slapsma, toch in de nieuwe bloemlezing van Groningstalige literatuur terechtgekomen. Sterker nog, zij kreeg het allerdikste deel toegewezen. Als ze nu nog leefde zou dat haar ongetwijfeld een bult plezier hebben gedaan. Zoals ze zelf eens zei: “Op plaatsen daar van mij wat staat is vanzelm geen ruimte meer voor dat allernaarste pladde, dat bij mij op achterdeel thuishoort bij ozzen en koeien en nergens anders.”

Wat Fenna nooit heeft beseft, is dat het Gronings aan alle kanten door haar quasi-Hooghaarlemmerhouts heen schemert. Daarom gaf Siemon Reker, hoogleraar Groningse taal en cultuur aan de RUG, haar ook zo’n prominente plek in die bloemlezing van hem. Volgens Reker behoort haar werk tot ”het succesvolste uit de vroegere Groninger letterkunde”.

Alleen het populairste werk, zoals blijkend uit herdrukken, nam Reker in zijn bloemlezing op. En dan niet bij stukjes en beetjes, zoals andere bloemlezers doen, maar liefst integraal. En met toelichtingen en vertalingen van hemzelf. Vandaar die maar liefst vijf delen voor de periode 1830 – 1940, waar straks nog even zoveel delen met recenter werk bijkomen.

Reker bekreunde zich dus niet om een canon, voor zover die er al is. Hij maakte in het algemeen geen schifting op basis van wat wij anno 2008 het hoogst waarderen. Als dat zo was geweest, dan had hij, vermoed ik, niet het op een na dikste deel van zijn bloemlezing aan Geert Teis besteed. Want die spil van de Groninger beweging, wiens Groningse volkslied nog onlangs uit bijna drieduizend kelen weerklonk op de Grote Markt (een wereldrecord),  mag dan omstreeks 1920 enorm populair zijn geweest, achteraf valt zijn werk nogal tegen. Zelfs als je de room eraf schept, zoals Reker deed, zitten daar nog berijmde mopjes bij. En Teis’ toneelwerk is al helemaal niet te harden, zo drakerig. Dikke boer gunt zijn dochter niet aan jongen uit lager milieu, daar komt het op neer. Er zijn verwikkelingen, er komt een oplossing en het hangt van de toevalligheden aan elkaar. Voor Teis waren er ook nogal wat Groninger schrijvers, die op dat schema varieerden. Nee, voor de verhalen en de psychologische karakterontwikkeling lees je zulk werk niet.

Waar dan wel voor? Nou, voor historische en antropologische aspecten bijvoorbeeld. Neem ‘De golden Kette’, een novelle uit 1875, waar Herman Bouman, schoolhoofd en onderwijzersopleider in Beerta, en later Amsterdam, hoogstwaarschijnlijk de auteur van was. Weliswaar is het weer eens een verhaal van niks – dikke boer geeft zijn dochter niet weg – maar de auteur vertelt tussen neus en lippen door wel veel over de toenmalige sociale omstandigheden in het Oldambt. Zo begrijpt een Oldambster knecht in militaire dienst niet, dat een officier hem voor boer uitscheldt. Thuis is een boer immers een hoog verheven personnage.

Op zo’n manier mogen we ‘Fivelingoër Landleven’, een bundel verhalen van A.S. de Blécourt uit 1901, niet lezen, vindt Reker. Volgens hem is dat werk niet realistisch, omdat het ontstond als kolderiek studentikoos vermaak, en het ’t dagelijks leven ook niet nauwkeurig weergeeft. De hoofdpersoon vertelt namelijk ongeloofwaardige leugenverhalen, bijvoorbeeld over een scheuvelrijder uit Sint Annen, die tussen het opzetten en het afgieten van de aardappels nog snel even mosterd voor zijn vrouw uit de stad haalt. Maar, zeg ik dan, dat soort sterke verhalen werd werkelijk verteld. Er is een hele serie van bekend. Het is dus realisme, als de Blécourt zijn protagonist Jan Elemoa zo’n verhaal laat vertellen. Ik ben het hier dus niet met de bloemlezer eens, en ook gaf De Blécourt volgens mij vrij goed de gang van zaken op een boeldag weer. Er kwam zelfs een notaris aan te pas om zijn verhaal zo waarschijnlijk mogelijk te maken.

Maar meer nog dan voor de historische en antropologische aspecten, is die oude Groningstalige literatuur genietbaar door het kernachtige idioom. Zo is het Gronings onovertroffen in zijn maledicta (scheldwoorden), uitdrukkingen en zegswijzen (zie kaders). Overigens komt er in Rekers’ bloemlezing niet uitsluitend Gronings voor. Zo bevat ‘’n Hijl plezijrig proatje over de peerdriederei’ (ca 1860) ook een paar prachtige staaltjes jiddisch van een joodse sinasappelkoopman uit de stad, die deze ventersroepen voor ons in petto heeft:

“Citroune, en appelsjiene! Zoek uit maar, lhekkere bheste waar, hier motje weze, hier zel je geneze! Goekoop en niet dier, nooit zoo beleefd!!!”

En:

“Alderlei kleere van band! Khoop wat, dan heb je wat, heb je wat, dan khoop je wat!”

Dat zijn geen dingen die je terugvindt in een geluidsarchief, helaas. Het ‘koop wat, dan heb je wat’ verklaar ik bij deze graag van toepassing op Rekers’ bloemlezing, die ook nog eens goedkoop en niet duur is.

‘Goud volk’ – delen I tot en met V in een cassette, samen 1280 pagina’s, In Boekvorm Uitgevers Assen, € 27,50

De mooiste maledicta

Bekstukken – schreeuwlelijk
Haffelbekken – kijfziek wijf
Inktverknooier – inktmorser
Koaljoager – kale jonker
Maalhibbel – kwast
Nathals – zuiplap
Perekop – paardenkop
Ragvat – helleveeg
Smachtlappe – hongerlijder
Tutendraaier – kippenslachter
Verdurven herink – bedorven haring
Windzak – windbuil

UITDRUKKINGEN

“Grillen!, zee de snieder en beet ien toafel”
Kuren zei de kleermaker en hij beet in de tafel

Grillen zee Geert, en kreeg zien mouder veur de ploug
Kuren zei Geert, en zette zijn moeder voor de ploeg

Doar gait ’t hen, zee de jonge, en dou lijt ‘e en loes dansen
Daar gaat ie zei de knecht en liet een luis dansen

’t regent zoo biester of sunte Margrijt an ’t woateren is
Het regent alsof de heilige Margaretha aan het urineren is

Woar men ’t minste verwachte, sprong de hoaze oet de grachte.
Waar men het minst verwacht, komt de haas uit de gracht

Oapen bie oapen en meerkatten bie meerkatten
Soort bij soort

Kallen is mallen, doun is ’n ding
Geen woorden maar daden

Hai is goud om Leermens komen.
Hij weet wat er ein de wereld te koop is

Mit ’n Sidboerster wals deur oet
met een schop onder de kont de deur uit

Aole kerels en jonge wieven geft veul kinder en veul kieven
Oude kerels en jonge wijven geeft veel kinderen en kijven

Wieshaid van zeuven verdaipens en nog ’n akkenail d’rop
Wijsheid van zeven etages met nog een penthouse erop

De roegste volen worren de beste peerden
De wildste veulens worden de beste paarden

Elk leuft zien aigen ezel beter as aander lu’s peerd
Elk heeft zijn eigen ezel hoger dan andermans paard

As ’t op de pestoor regent, den drupt ’t op de koster
Als het regent op de predikant, drupt het op de schoolmeester

Wat aine nait zingen ken, mot he moar floiten
Wat iemand niet zingen kan moet hij maar fluiten

Roup maor ho! As ’t peerd al mit de wupkaore in de onderwale zit
Ho roepen als paard en wagen al van de wal gekukeld zijn

 

Recensie, verschenen in de UK van deze week.


2 reacties on “‘Goud Volk’”

  1. Jan de Jong schreef:

    Mooi nait?


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.