Wanderina en Klaas

In een procesbundel van de Etstoel, eertijds de hoge rechtbank van Drenthe, zitten vijf moeizaam geschreven epistels van de Deventer dienstbode Wanderina Wynoldi. Zij schreef deze brieven aan haar Groninger verloofde Klaas Remkes met tussenpozen van ongeveer een maand. De eerste was van 2 september 1713 en de laatste van 29 januari 1714. Dankzij de brieven raken we op de hoogte van vijf maanden uit hun relatie.

Over de adressant, Klaas, komen we, zoals gebruikelijk bij eenzijdig bewaard gebleven correspondentie, alleen indirect wat te weten. Aanvankelijk woont hij in herberg De Hulzebos aan het Schuitendiep in de stad Groningen, maar met Sint Maarten verhuist hij naar het huis van Jan Eppes in Kropswolde, waaruit af te leiden valt dat hij net als Wanderina tot de dienstbare stand behoort.

In drie gevallen luidt de algemene aanhef van Wanderina: “Looft Godt booven alle”, en in twee “Looft Godt altydt”. Tot besluit van haar brieven roept ze steevast een zegenwens over Klaas uit: “Zij Godt in genade bevolen”. Ze is dus tamelijk gelovig, maar dat is anno 1713 ook niet zo vreemd.

Nauw in verband met dat geloof staan de mededelingen over gezondheidstoestanden die een flink deel van haar brieven vullen. Zo heet het in de eerste:

“…wat mij angat yn staat van gesontheyt dat kan wel nu noch passeren. (…) Maar yck wenschen wel dat yck eens een half uer bij mijn UL alderlyfte waar (…), dan soude mijn UL lyeft noch wat hoore.”

Hier lijkt dus wat meer aan de hand. Later bepaalt ze zich tot: God zij dank gezond, hoop van u hetzelfde en dat zulks “ter zaligheid” nog lang mag duren etc. Voor ons gevoel lijken het misschien frasen. Toch doen we er goed aan de ernst van dit soort mededelingen niet te onderschatten. Gezondheid is anno 1713 een hoogst ongewisse zaak, zoals Wanderina’s derde brief laat zien:

“…mijn oom die heeft een splynter in de vynger gestooten en daer heeft hij het vyer in gekregen, soo dat wij ander niet te verwaghten waar dan de doot, maar de dockter die verordrede er dran dat hem weer van hert of trock, soo dat heij nu al de achte week te bedde gelegen heeft en heft noch alle dage soo dat wij nu verhope dat het Godt saal versyn dat hij haest weer yn staet van gesontheyt mogh herstelt woorden, want wij sijn der soo verdryt an. Het een lyt is al ofgeset.”

Een splinter in de vinger kon via koudvuur tot de dood leiden. Tenzij God de chirurgijn een gelukkige hand gaf.

Wanderina spreekt Klaas op zeer verschillende manieren toe. Termen van respect – eerwaarde, eerwaardige, waarde, eerzame – gebruikt ze 9 maal, termen van liefde – (zeer) beminde, zeer geliefde, allerliefste lief en engel – 92 maal. Meestal heet Klaas “mijn beminde lief”. Ook valt de term “uitverkorene” drie keer, alle drie keren  in de tweede brief (30 oktober 1713), en de term “bruidegom” 12 keer, een maal in de derde brief en maar liefst elf maal in de laatste. Ook de term “engel” reserveert ze voor de laatste brief. Waarom dat zo is, daar kom ik op terug.

Intussen noemt ze zichzelf in de brieven steevast dienstwillige en/of getrouwe “dienresse totterdoot”, behalve in de laatste brief waar “u beminde bruit” er nog eens overheen komt. De verhouding tussen haar en Klaas is die van een vrouw en een man die weliswaar niet getrouwd zijn, maar elkaar al wel bindende huwelijksbeloften hebben gedaan, welke zijn bekrachtigd door bijslaap, bruidspenning en/of akte. Wellicht dat Wanderina’s opmerking over haar gezondheid in de eerste brief erop duidt dat zij en Klaas het bed hebben gedeeld.

Hoe verloopt het contact tussen Deventer en Groningerland? Vrij moeizaam, kan ik zeggen. Om te beginnen heeft Wanderina nauwelijks tijd om haar epistels neer te krabbelen. Op drie van de vijf noteert ze  dat deze “met hast” geschreven zijn en uit de tweede brief blijkt ook waarom: “met hast omdat yck alleen nu ben”. Als haar kost- en werkverschafster, de weduwe Menting, thuis is, heeft Wanderina als dienstbode geen tijd om te schrijven, laat staan als de weduwe Menting logé’s over de vloer heeft:

“… wij hebben het huis soo vol vrinden gehadt dat ick soo lange geen tijt gehadt hebbn om UL mijn beminde lieft te schrijven het gene mij leet genogh gedaen heeft.”

Ten tweede gaat er nogal eens iets mis met de post tussen Groningen en Deventer. Zo blijkt uit Wanderina’s tweede brief (30 oktober) dat ze nog geen antwoord gehad heeft op haar eerste:

“…yck ben in honderderley gedagten of UL mijn beminde lyeft maer syck mog wesen…”

Ze haalt zich allerlei muizenissen in het hoofd, vandaar het voor het eerst opduiken van de termen “uitverkoren” en “bruidegon” plus de bezwering:

“…wij sijn voor Godt getrout ons [onleesbaar wegens inscheuring] sal ge minschen schijden dan Godt”

Uit haar derde brief de dato 28 november blijkt de overbodigheid van deze verzuchting. Klaas is nog een regelmatiger correspondent dan zij, en heeft al drie brieven geschreven waarvan zij er twee ontving. Waarom die ene niet aankwam?

“…eer vrou Mentings krijch soo ben de breven opgebroken want dese laste brift van UL ontfangen die waer hel los, daer kon yck gen synnen op syn. Nu ben wij in twijffen omdat het en ander hant van schrijven is dy ick nu heb ontfangen en dat Anken daer voort woorden van make en heft vrou Menting d voort de huer opgesigh dat sij de bryft moch oopgebroken hebben.”

Blijkbaar kan Klaas zijn eigen brieven niet schrijven en laat hij dat door wisselende schrijvers doen. Hoewel Wanderina de laatste brief, die opengebroken was, niet meteen kon ontcijferen, las de jongere dienstbode Anke de woorden meteen hardop voor, iets wat haar tot verdachte nummer één van het openbreken bestempelde. De weduwe Menting ontsloeg haar daarom.

Wanderina neemt ook maatregelen. Klaas moet voortaan maar weer zijn post naar Trijntien Harmens sturen, die aanvankelijk ook al postadres was. Deze “kammeraet” van Wanderina fungeerde toen nog als dienstbode bij de heer Diemen in de Assestraat. Na haar huwelijk met de tuinman Jan ten Verhoors hield ze op het postadres te zijn. Nu raadt Wanderina Klaas aan om zijn brieven opnieuw naar Trijntien te sturen. Deze woont nog steeds in de Assestraat, maar dan in het derde huis vanaf de “Fleyshower stege”:

“Maer UL belieft daer een Couvert om te maken om voor te behand aan mij.”

Hoewel de tuinmansvrouw als adressante van Klaas in eerste instantie voor de porti opdraait zijn de brieven toch niet voor haar ogen bestemd!

Uiteraard ontmoeten de gelieven elkaar liever in levende lijve dan dat ze elkaar steeds moeten schrijven. Uit Wanderina’s eerste brief blijkt dat Klaas in september 1713 nog in Deventer was. Waarschijnlijk hebben ze bij deze gelegenheid afgesproken dat ze in mei 1714,zullen trouwen. Eind november al blijkt dit op problemen te stuiten. De weduwe Menting zeurt elke dag of Wanderina na mei niet langer aan wil blijven:

“…omdat sij dan gen twee nije meyden wylde hebben want ik bin der nu maar allen en dat valt mijn wat te swar.”

Wanderina is weliswaar een oudere, ervaren kracht in de huishouding, maar ze kon het moeilijk alleen af. Als zij weg zou gaan zou de weduwe Menting twee nieuwe dienstboden moeten inhuren in plaats van één, iets wat de routine in haar huishouden natuurlijk danig in het gedrang brengt.

Nader bericht volgt in de brief van tweede kerstdag. Met de nieuwjaarswens krijgt Klaas dan het verzoek nog wat “passinti” (geduld) te hebben “om over te komen”, want Wanderina is in principe voor de aandrang van haar werkgeefster gezwicht. Alleen vraagt ze haar verloofde nog wel
om instemming. Ook de mening van zijn familie telt mee:

“…want daer dan te komen en niet wel worden ontfangen dat soude droefheyt wesen.”

Blijkbaar zou het stel zich bij het huwelijk in Groningerland vestigen. Maar voorlopig gaat dat niet door. Uit Wanderina’s laatst bewaard gebleven brief (29 januari 1714), dezelfde waarin ze Klaas zo menigmaal bruidegom en engel noemt, blijkt hoe hij tegenover dit uitstel staat:

“UL schrijft mij dat ik over soouden koomen. Mijn beminde is wel bewust dat ick dat niet doen kan…”

Ze verzoekt derhalve nogmaals om uitstel van het huwelijk:

“Ick wet wel dat UL mijn liefte eengel seer verlaande is(…) Mijn beminde bruidegom UL wilt alle swaar gedagten laten varen, sit welgetrost…”

En om de bittere pil te vergulden pakt Wanderina tegen haar gewoonte in aan het eind van haar brief nogal hartstochtelijk uit:

“…sit ock van mij UL beminde bruit duisent maal van mij UL bruit gekust.”

Zelfs de groeten van de weduwe Menting en haar beide dochters en van kameraad Trijntje en haar tuinman worden voor de gelegenheid aanmerkelijk aangedikt:

“…die dot UL ock hondert en duisent mael groeten.”

Evenals de zegenwens die nu luidt:

“…hier mede wensche ick UL in de allerhoogsten Godt die mijn beminde wil spaaren en bewaaren voor alle onheyl en sonden.”

Die zegenwens mag niet verhoeden dat Klaas Remkes even later op weg naar zijn Deventer verloofde op verdenking van paardendiefstal wordt opgesloten in het Asser cachot.


Plaats een reactie on “Wanderina en Klaas”

  1. aargh schreef:

    En daar kwam hij nooit meer levend uit neem ik aan?

  2. thea schreef:

    Ach, wat een droevig einde van een romantisch verhaal.

  3. Gelkinghe schreef:

    @Aargh,
    Er is geen vonnis in Drenthe.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.