Een verordening op de ijsbaan (1852)

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

De bestaande verordening op de ijsbaan voldeed niet meer. Zij was onvolledig en deels ook onuitvoerbaar. Daarom stelde het gemeentebestuur van Appingedam op 29 december 1852 een nieuw reglement vast.

Een copie van het stuk hing van de zomer nog op de kerk van Solwerd. Zoals impliciet uit het eerste artikel blijkt, gaat het over het Damsterdiep, vroeger een zeer populaire route voor scheuvellopers. Zodra het ijs sterk genoeg was, zou de Damster burgemeester zijn ambtsgenoten van Loppersum en Delfzijl moeten waarschuwen, dat de baan klaar werd gemaakt.

Feitelijk was er sprake van twee gescheiden banen, een voor schaatsers en de andere voor arresleden. Deze werden volgens artikel 2 aangegeven met grote letters op borden aan palen. De shared space ideologie bestond nog niet, beide stromen ijsverkeersdeelnemers dienden uit elkaars vaarwater te blijven, alleen als de andere baan geheel vrij was, mocht men erop. Getuige artikel 3 gold dit verbod vooral voor de niet-professionele ijsvoertuigen:

“De baan der Schaatsrijders zal niet met paarden, arresleden, bevrachte sleden, wagens, rijtuigen, looikes en met al wat nadeel aan de baan, of hinder aan de Schaatsrijders kan aanbrengen, mogen worden gebruikt, op straf eener geldboete van drie gulden. Hiervan zijn uitgezonderd zogenaamde toesleden, bevracht met personen en goederen; mits de aanvoerders niet te voet gaan.”

Bovendien gold (art. 4) dat men rechts moest aanhouden. Passeerde een schaatser een andere schaatser, dan moest hij dat zo links mogelijk doen.

Volgens de artikelen 5 tot en met 10 stelde de burgemeester baanvegers aan, een per zoveel honderd meter. Deze BaanVegers droegen de letters BV van rode of gele stof op hun hoed of pet, en iemand die zich zonder aanstellingsbrief van de burgemeester als baanveger voordeed riskeerde ook weer een boete van drie gulden.

De baanvegers moesten een schaatsbaan van 3,5 meter vrijhouden en mochten “op eene bescheidene wijze en zonder eenige de minste beleediging of hindernis” een vrijwillige bijdrage voor hun moeite vragen. Zij waren ook verantwoordelijk voor het plaatsen, controleren en innemen van de gemeentelijke borden, maar kregen voor die moeite geen rooie cent.

Ging een baanveger over de schreef, dan was het voor hem een ander:

“De baanvegers welke zich aan onbecheidenheid, beleedigingen, aan het misbruik van sterken drank, of aan pligtsverzuim ten aanzien van de baan schuldig maken, zullen dadelijk van hunne betrekking worden ontzet en terstond door anderen vervangen worden.”

Art 11 van de verordening regelde commerciële activiteiten op de baan: koek en zopie, maar ook gokkerij. Alleen met toestemming van de burgemeester mocht iemand een tent, kraam of tafeltje “met kleine negotie, om te spelen of anderszins” op het ijs plaatsen. De burgemeester wees hiervoor ook de plaatsen aan “in het belang der publieke passage en veiligheid”.

De gemeente-veldwachters zouden gaan toezien op de naleving van de verordening, en overtreders verbaliseren. Maar mochten de koddebeiers niet in de buurt zijn, dan moesten de baanvegers overtredingen doorgeven aan de burgemeester.


One Comment on “Een verordening op de ijsbaan (1852)”

  1. jan schreef:

    Behalve een paar e’s minder hier en daar is er heedentendage aan het taalgebruik van derluiden weinig veranderd.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.