Rijgbottines, damesschoentjes en heeren-artikelen

Geplaatst op 9 februari 2009

Misschien hebben mijn beide overgrootvaders deze schoenen van Dago uit Veendam ook nog wel verkocht. De reclameplaat is van 1925, toen ze beide nog hun schoenmakersbedrijf uitoefenden, de een in Finsterwolde en de ander in Zuidhorn.

De plaat staat achterin het Gedenkboek voor de Schoen- en Leder-Industrie van W. Donker Pzn, H. kwam er gister mee aanzetten, maar wil het niet verkopen.

In het boek zijn drie pagina’s gewijd aan de Veendammer schoenenfabriek. Aartsvader van het bedrijf  was voor 1800 de “van verre gekomen” schoenmaker-leerlooier Frans Daggers. Diens zaak was nog klein, boeren uit de buurt brachten hem de huiden van geslachte beesten, hij looide die voor zool- en overleer en maakte er vervolgens ook schoenen van.

De zoon van Daggers sloot de looierij en legde zich toe op het maken van boventuig:

“Later was dit leestklaar werk een begeerd artikel voor grossiers in de stad van Groningen.”

In 1862 verhuisde de zaak naar Wildervank en vestigde generatie III zich in de persoon van H. Daggers als maatschoenmaker aan het Oosterdiep in Veendam. Uiteindelijk had hij twintig knechten aan het werk.

Toch was de zaak te klein om al zijn vier zoons onder te kunnen brengen. Daarom richtte hij 1897 aan de Kerkstraat een schoenfabriekje op…

“…waarin hij met behulp van een doornaai-, pen- en uitpoetsmachine en een kleine stanz een vijftig paar burgerschoenen en pantoffels per week fabriceerde”.

Dit fabriekje maakte al gebruik van elektrische machines. Na een uitbreiding van het machinepark in 1901 kon de fabriek 200 paar schoenen per week produceren. In 1907 kwam er nieuwbouw “die nu nog een sieraad voor Veendam kan worden genoemd”. Onder de firmanten J.G. en Th. Daggers – de vierde generatie – werd de produktie gestaag opgevoerd, tot 2000 paren per week in 1925.

“Naast de box-runds en schroom-vetlederen rijgbottines met dubbelen zool en leder-gevoerd – door het geheele land bekend als uiterst soliede – worden evengoed de mooiste dames-schoentjes en heeren-artikelen in fijne chroom en box-calf gefabriceerd.”

Volgens het gedenkboek waren in 1925 zo’n honderd arbeiders werkzaam “in deze zoover van het centrum van de schoenindustrie gelegen fabriek”:

“In het mooie vruchtbare Groninger land, in het mooie blank-heldere stadje waar alle huizen getuigen van groote reinheid, waar de vensterruiten u tegenglinsteren als opgewreven spiegels staat deze fabriek als bewijs, dat een schoenfabriek geen uitzondering op een Groningschen regel hoeft te zijn.”

In zijn dissertatie Verstedelijking en migratie in het Oost-Groningse veengebied 1800-1940 vertelt Jan Voerman dat er in 1901 nog drie schoenenfabriekjes in Veendam waren met in totaal 25 arbeiders. In 1924, dus zo’n beetje ten tijde van het gedenkboek, waren er nog twee over, maar alleen die van Daggers groeide uit tot een groot bedrijf. Toch zie je de crisis ook hier toeslaan. Noemt het gedenkboek voor 1925 nog 100 werknemers, in 1930 waren het er nog maar 69. In 1932 werd de fabriek gesloten, wegens concentratie van de Nederlandse schoenindustrie in de Brabantse Langstraat.

In de oude schoenenfabriek aan de Kerkstraat kwam er, na een grootscheepse verbouwing, een bioscoop, het City Theater, dat in 1933 met enig feestvertoon openging.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.