Geiten op de Academiezolder

Tegenwoordig heeft een pedel voornamelijk een ceremoniële functie bij academische promoties. Maar ooit was de pedel de rechterhand van de rector magnificus. Het ambt van de pedel lag aan de basis van al het ondersteunende en beheerspersoneel van nu.

De pedellen van de RUG hebben hun baretten terug en iedereen is verheugd. Althans, op de landelijke pedellendag, begin april, noemde hun woordvoerder Elisabeth Woldringh het “gelukkig”, dat er een eind kwam aan het baretloze tijdperk. En ook rector Frans Zwarts was ermee ingenomen dat de RUG-pedellen niet meer met ongedekte hoofden op de nationale pedellenfoto hoefden: “We lopen nu weer in de pas en daar ben ik blij om.”

De baret kwam op verzoek van de pedellen zelf terug. Zoals ze eind jaren zeventig ook door hun eigen toedoen was afgeschaft. Dat wil zeggen: de bodes en conciërges, die toen de ceremoniële taken van beide laatste pedellen oude stijl overnamen, vertikten het om die baretten te dragen. Ook vonden ze lopen in een toga maar mal, net als die wiegelende ganzenpas bij promoties en oraties (“Ze denken dat je dronken bent!”). Bovendien wilden ze tijdens oraties niet voor Jan Joker naast het spreekgestoelte zitten.

In deze roemruchte “toga-kwestie” is er driekwart jaar bikkelhard onderhandeld, tot de murwgebeukte RUG-kopstukken een favorabel compromis aanboden. Alleen de toga bleef, verder kregen de jongens van de Bodco in alles hun zin, met een mooie loonsverhoging op de koop toe wegens de verzwaring van hun taken.

Over die taken zegt het pedellenlied:

“Ik weet echt niet zoveel van pedellen hun taken
Maar één van die taken ken ik toch wel
Hij moet van een promotie iets schitterends maken
Dat is het belangrijkste van een pedel”

De acht pedellen aan de RUG, onder wie één vrouw, doen bij toerbeurt de promoties. Eén pedel doet ze een week lang allemaal, zodat er een cyclus van acht weken bestaat waarin elke pedel aan de beurt komt. In totaal is een pedel dus ongeveer vijf weken per jaar als pedel in touw, de oraties en opening van het Academisch Jaar niet meegerekend. Bij zo’n toerbeurt vangt hij de promovendi en hun paranimfen op en stelt ze op hun gemak. Hij haalt de hoogleraren op uit hun faculteitskamer en gaat hun stoet voor tot bij de ingang van de aula. Ook haalt hij de promovendus en de paranimfen op. Maar hij blijft zelf buiten de aula, tot er exact 45 minuten voorbij zijn. Dan komt hij binnen zonder kloppen, doet de deur achter zich dicht, roept luid Hora Finita, begeleidt de hoogleraren naar de faculteitskamer, et cetera.

Dat is nu ongeveer de taak van de Groninger pedel. Maar er zijn tijden geweest, dat hij veel meer omhanden had. Zo fungeerde het RUG-pedellenbureau oude stijl tot zijn opheffing in 1955 nog als de instantie, waar studenten zich moesten inschrijven.. En hoe verder je in het verleden teruggaat, hoe meer taken je de pedellen ziet vervullen. De stelling is zelfs verdedigbaar, dat zo’n beetje het hele ondersteunende en beheerspersoneel aan de huidige universiteit voortkwam uit dit ene ambt.

Beschikte een van de oudste universiteiten, die van Parijs, omstreeks 1245 al over een pedel die veel praktische zaken voor de rector regelde, vanaf 1615 vinden we ook in Groningen zo’n rechterhand en regelneef. Volgens de oudste Groninger pedelleninstructies, daterend uit de periode tot 1650, moest de pedel – het was er toen nog één – zich elke ochtend voor acht uur bij de rector melden voor het vernemen van diens dagorders. Als ‘management-assistent’ diende hij de rector bij allerlei zaken. Daarbij gold een geheimhoudingsplicht:

“Sal oock secreet houden ende an nieman openbaren ’t geen hem van den Magnifico secreet te houden wert bevolen.”

Ook toen al vormde de pedel de centrale studentenadministratie. Kwam hij een student tegen die zich niet had ingeschreven, dan moest hij die aanmanen. Want zonder inschrijving kregen de hoogleraren geen collegeld.

Verder was de pedel in zijn uppie de conciërgedienst. In eigen persoon opende en sloot hij de deuren van de collegezalen voor aanvang van de colleges. Lawaaimakers, gekken en bedelaars moest hij uit de academie weren. En stipt op het hele uur moest hij waarschuwen dat er een eind aan de lessen gekomen was.

Dan vormde hij de universitaire schoonmaakdienst, die niet alleen het academiegebouw zelf, maar ook de Academiekerk rein en zindelijk moest houden. Twee maal per jaar diende hij het academieplein en de galerijen op de binnenplaats van de academie aan te vegen, en daarbij het het gras tussen de stenen weg te halen.

Vanzelfsprekend was hij ook toen al de academische ceremoniemeester, die bij allerlei plechtigheden en begrafenissen de pedellenstaf voor de rector uitdroeg. Bij promotie- of inaugurele maaltijden bediende hij de professoren. In zijn functie zat dus ook al iets van de kantinedienst.

Bovendien fungeerde hij nog als het uitleenbureau van de UB, koster en kussenlegger van de Academiekerk, boekhouder van de graven in die kerk en op het Academiekerkhof, veilingmeester der academische boekenveilingen, bode en deurwaarder van de academische rechtbank en cipier van het universitaire cachot. Ga er maar aanstaan. Alleen bij deze opsomming al, zou je in de stress schieten. En dan moest de pedel ook nog respectvol en beleefd zien te blijven tegen professoren en studenten.

Ondanks een ruime beloning in de vorm van een vast tractement en talrijke emolumenten viel dat niet altijd mee. Zoals het voorbeeld van Johan Becherer toont. In 1681 klaagde de Senaat deze pedel aan bij de Curatoren (de materiële voogden van de Academie), omdat hij zijn plicht verzaakte en herhaalde vermaningen “schimpelijck” aan zijn laars lapte. Hij roddelde over de hoogleraren, voerde “bordeeldiscoursen” met studenten en stookte grote vuren in de academiepoort, waarboven nota bene een turfzolder zat. En in plaats van het Academiegebouw schoon te houden, liet hij de boel vervuilen. Zo hield hij koeien onder de galerijen en geiten en bokken op de zolders, terwijl hij een grote reu rond liet lopen in het Academiegebouw zelf. Deze hond liet “sijn vuiligheit” overal achter, zodat “noch professoren, noch studenten ruym hebben om te gaen”.

En dat was nog maar het topje van de ijsberg. Johan Becherer kreeg een boete van wel 50 gulden wegens “malitieuse verachtinge en violatie” van zijn instructie, terwijl hij de professoren ootmoedig om vergiffenis moest vragen. Maar veel hielp dat niet. Een jaar later was hij weer brutaal. Hoogstwaarschijnlijk door zijn toedoen vloog de toren van de Academiekerk in brand. Maar straf daarvoor bleef achterwege. Volgens de archiefbeambte Lonsain, die deze schandaalhistorie uitschreef, hielden de curatoren Becherer de hand boven het hoofd.

Lonsain meent dat Johan Becherer een uitzondering was, maar in de Acta van de Senaat komen ook de andere leden van de familie Becherer, die het ambt tussen 1645 en 1746 bekleedden, veelvuldig voor. Stamvader Bartholomeus zou in 1665 een bakkersdochter hebben bezwangerd, de weduwe van Jan declareerde in 1687 allerlei zaken die ze niet declareren mocht, en later bleek Hendrik nogal losse handen te hebben, waarvoor hij in 1693 zelfs een keer in zijn eigen kerker werd gezet. En dat hij een aardje naar zijn papaatje had, werd duidelijk in 1722, toen hij allerlei spullen in het Academiegebouw stalde.

Nee, als er de tijd was om alle Acta te lezen, dan zou er nog veel meer voor de dag komen. Voor nu echter, houden we het op Hora Finita. Onder bijvoeging van het onbevestigde bericht, dat een latere pedel daar eens Horeca Finita van maakte.

Harry Perton

Dit is een iets langere, enigszins bewerkte versie van het stuk dat deze week in de UK verscheen.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.