Reinder Lolckens, de eerste geoctroyeerde trasmulder van de stad

Indertijd schreef ik voor wijkkrant De Oosterpoorter twee series over beide trasmolens aan het Winschoterdiep, het centrum van de Groninger trasproduktie in de achttiende en negentiende eeuw. Omdat ik me natuurlijk concentreerde op de bedrijven in de buurt, kwamen twee eerdere octrooihouders er bekaaid af. Vanmiddag heb ik in het archief gekeken of ik wat meer over Reinder Lolckens kon vinden, de eerste octrooihouder van een trasmolen in de stad.

Over deze Reinder Lolckens wist ik al dat  hij in 1703 voor 25 jaar octrooi – het alleenrecht – kreeg  voor zijn  tras- of cementmolen. Voor deze gunst moest hij een ‘pond groot’ of zes gulden per jaar octrooigeld aan de stad betalen. In de stadsrekeningen van 1706 tot 1717 komt Lolckens vrijwel steeds voor, en dan ook altijd voor leveranties van enige honderden guldens aan cement. In 1717 echter, leverde hij de stad nog slechts voor veertig gulden, terwijl de stadsbouwmeester zeker zes maal zoveel van Dordrecht liet halen. Het octrooigeld werd ook niet meer betaald, en Lolckens’ weduwe, die de zaak op haar beloop liet, verkreeg op haar verzoek in 1722 ontslag van het octrooi, met kwijtschelding van de drie jaar octrooigeld die ze nog verschuldigd was. Voor de betaling van deze somma was ze al tot twee maal toe gerechtelijk aangesproken.

In het archief eerst maar even naar de retro-acta burgerlijke stand gekeken. Lolckens, geboren in 1661 te Groningen, bleek hier in 1683 het Gildrecht en Buirmaal te hebben verworven, een soort brevet voor de koophandel. In 1688 trouwde hij met een Nieltjen Alberts. Ze kregen tot 1706 twaalf kinderen, waarvan de helft weldra doodging. Al die kinderen worden geboren bij de A.

Ook gekeken wat er van Lolkens in Rechterlijke Archieven III x zit, de verzegelingen.

Als die woonplaats aan de A het al niet deed, dan komt daaruit wel het beeld naar voren van een koopman-ondernemer. Ik beperk me tot de meest relevante transacties.

In 1692 verkoopt hij met de andere erfgenamen van Lolcke Douwes een huis aan de zuidkant voor de A-poort met nog een loodsje en lijnbaan op de A-poortenwal. Zijn vader was dus touwslager geweest.

Samen met zijn compagnons Roelof Itskes en een Wolter Harderwijk koopt hij in 1702 een huis en schuur tegenover de Ebbingepoortenbrug, met een kalkschuur en opslag. Bij die koop in zit een kalkwerk aan de noordzijde van het Reitdiep. Lolckens zat dus al in de bouwnijverheid, voordat hij het octrooi voor zijn trasmolen verkreeg..

In 1710 verkopen hij en zijn vrouw een kalkwerk, bestaand in een woning, een leshuis en drie kalkovens ten noorden van het Reitdiep. Er is geen sprake van dat dit mandelig vastgoed is, en blijkbaar gaat het dan niet om het derde kalkwerk van 1702. Wel zit er nog een woning extra bij die mandelig is met de compagnons van dat jaar. Hebben Lolckens en vrouw al eerder de andere aandelen in het kalkwerk verworven, of hebben ze een geheel nieuw gesticht?

En waar stond die trasmolen? Aan de A of aan het Reitdiep noordzijde? De soort molen hangt samen met de plek. Buiten de stad zou het een windmolen kunnen zijn. Binnen de stad was dat voor een industriemolen uitgesloten en zou het een rosmolen moeten zijn.

Het antwoord zit in een verzegeling van 1713, waarbij Lolckens en zijn vrouw de door hen bewoonde behuizing aan de oostkant van het A-diep verkopen. Dat huis is zeker niet klein, er zitten kamers, een keuken, kelders, een pakhuis en zolders in. Buiten de verkoop valt echter het uithangbord, dat de verkopers blijkbaar willen houden voor hun volgende adres. Op dat uithangbord staat de Cementmolen. Het lijkt er derhalve op dat Lolckens een rosmolen had aan het Hoge der A.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.