Een portret van de stad Groningen anno 1840
Geplaatst op: 10 juli 2010 Hoort bij: Stad toen 2 reacties“Zij is met haar deels nog ouderwetse huizen en gebouwen zeer regelmatig en ruim gebouwd, en heeft wel van alle Nederlandse steden de grootste pleinen en de hoogste toren. Door haar scheepvaart krijgt ze veel levendigheid en het daaruit voortvloeiende gewin is niet zonder betekenis. Wellicht heeft ze nooit meer en grotere schepen laten bouwen, als juist nu; want niet alleen voor de binnenlandse handel, maar zelfs ook voor de zeevaart zijn ze bedoeld. Bovendien is ook de weekmarkt van groot belang en brengt veel geld in omloop. Men ziet op zo’n dag de klederdracht van de onderscheidene dorps- en stadsbewoners, die – voor zover ik het beoordelen kan – zeer lijkt op de Friese; maar de gezichtsuitdrukking en de gestalten verschillen zeer. De Groningers zijn dikker en blonder, hun gelaatskleur minder rood, ze zijn breedsprakiger en ze lopen minder vlot. Dat vond ik tenminste, maar hiermee wil ik niet beweren dat het in het algemeen zo is, want daarvoor was mijn oponthoud te kort en de kring waarin ik mij bewoog te klein.
In de hoofdstad zelf, die vanwege de universiteit snel met de tijd meegaat, gaan de zeden en kledij der voorouders steeds meer teloor. Men volgt Amsterdam en zelfs het buitenland steeds meer na en haalt grote elegantie de huizen in. Het interieur daarvan is vaak een aangename verrassing door brede, schitterende gangen, grote voorname kamers en fraaie, rijke meubelen. Tuinen, van een tamelijk grote uitgestrektheid in de stad, vergoeden de bewoners enigermate het gebrek aan schone wandelwegen, die zich ook bijna louter tot de allernaaste omgeving van de stad en het Sterrebos beperken. Het gebrek aan wisselend beschaduwde plaatsen is voor de bewoners, maar nog meer voor de vreemden, een grote ontbering, maar zoals ook in de armoe iets goeds te vinden is, zo is dit tekort weer een middel om de heren studenten, die in meer romantische omgevingen vaak meer wandelen voor hun plezier dan dat ze studeren, aan vlijt te gewennen.
Voor muziek en schilderkunst hebben zij hier weliswaar gelegenheid genoeg, maar ze richten zich hier toch meer op broodstudies en wetenschappen, dan op de schone kunsten, wier beoefening hen zoveel tijd kost, en toch slechts een voorbijgaand genoegen bereidt.”
Uit: Freundliche Erinnerung an Holland (1840) van de Duitse predikant en jongedameskostschoolhouder Friedrich Wilhelm Dethmar (deel III, pag. 245-247).

de link “Zie ook” werkt niet…
@Bob,
Bedankt! Nu wel.