De kwaliteiten van een dekhengst (1793)
Geplaatst op: 23 december 2010 Hoort bij: Geschiedenis 1 reactie
“De qualiteiten van de Springhengsten die goedgekeurd zullen kunnen worden, zullen moeten zijn: ras en welgesloten van lijf, rond van ribben, helder van oogen, fijn en wel besneden van kop, schoon en hoog uitgewassen van nek, spits van ooren, droog en zuiver van beenen, kantig en luchtig op den draf, groot althans vijf houtvoeten en zes duim Gron[inger] mate, te meten van den grond af tegens den schoft met een reije, waterpas daarop te leggen (…) daar benevens niet mishairig, ’t zij van blessen of witte voeten, noch schuil of slodoorig, spekhalzig, volvoetig, dempig, overhoevig, krebbebytig, spattig, maanoogig of met eenig andere kwaal of toeval beladen, of niet voorzien van zodane hoedanigheden als tot een schoone hengst en de goedkeuringe van denzelven vereischt wordt.”
Bron: Ordonnantie van Burgemeesteren en Raad in Groningen op het houden van springhengsten in den Oldambt, Gorecht, Sapmeer cum annexis, Westerwolde, Bellingewolde en Blijham cum annexis.
(Deze verordening dateert van 1793, maar in een placcaat uit 1734 stonden de meeste van deze eisen al precies zo genoemd. Alleen waren die eisen in onbruik geraakt waardoor de toestand van paarden in Groningerland, “dewelke anders overal hoog geschat en mede voor de beste gehouden wordt, zeer zoude komen te verbasteren…” )

Van dekhengsten heb ik geen verstand, maar nu ik hier toch ben, wil ik je wel even goede kerstdagen wensen.