De oma van mijn oma liep een paar modes achter
Geplaatst op: 29 december 2010 Hoort bij: Familie 5 reacties
Ik vroeg Rein Lotterman of hij eens naar de foto’s van mijn betovergrootmoeder wilde kijken, en dan vooral naar het oorijzer, Behalve een vriend van mijn moeder is hij klederdrachtdeskundige, vandaar.
Volgens Rein draagt ze over een witte ondermuts (een tipmuts) en een zwarte tussenmuts een oorijzer “dat al helemaal uitgegroeid is tot een helmvormig geheel”. “Dat is de laatste fase van de ontwikkeling van het oorijzer”, zegt hij. En: “Het oorijzer kan van goud zijn, van verguld zilver of van koper.”
Zelf ben ik dan al gauw geneigd te denken dat het van koper was, want zulke grove stukken edelmetaal kan ik me in haar landarbeidersmilieu helemaal niet zo goed voorstellen. Hoewel ik in de rechterlijke archieven van het Oldambt ook wel eens een arbeider tegengekomen ben, die een beste som geld had gespaard. Vanouds vormde opsmuk een spaarpotje. Als het tegenzat en er moest geld komen ging dat het eerste weg.
“De stiften zijn meestal van goud”, aldus Rein, die helaas niet goed kan zien wat voor soort stiften mijn betovergrootje droeg. “Je hebt cannetille (of cantille) en draadwerk en stampwerk. Ik denk dat het ’t eerste is. Over het oorijzer een kantenmuts, de zogenaamde floddermuts. Aan weerskanten mutsenspelden, roosjes.”
Wat ze om de hals draagt, noemt hij “typisch Gronings-Drents”. Het gaat om “een gouden slot van cantille en draadwerk met zijstukken, Het jak dat ze draagt is uit de mode 1860-1870.”
Zoals ik in het vorige stukje schreef, moet de foto gemaakt zijn tussen 1886 en 1895, toen Heiman Benjamin Sanders zijn atelier aan het Hoogstraatje hier in Groningen had. De opoe van mijn opoe liep dus wel twintig, dertig jaar in de mode achter.
“Oudere vrouwen gingen niet zo gauw meer met een nieuwe mode mee”, aldus Rein: “Ze bleven de kleding langer doordragen, ook al was die dan wat ouderwets”. Als oorijzerdraagster behoorde Fennechien Mantjes tot een bijna uitgestorven soort. Rein: “Oorijzers gingen in Groningen na 1850 al snel uit de mode, eerst bij de rijke bovenlaag en in de stad. Op het platteland werd het oorijzer nog het langst gedragen.”

Dwalend op het internet, bladerend van blog naar blog kom ik hier even lezen.
De opmerking opsmuk als spaarpot raakte mij.
Veel buren, mannen en vrouwen, dragen veel en opzichtig goud.
Juist vooral bij feesten en officiele aangelegenheden.
Even daarvoor en direct daarna wordt de lommerd bezocht.
Gebruik maken van spaarrekeningen komt weinig voor.
Maar tonen dat er welstand is wordt naar iedereen luid en duidelijk getoond.
Opsmuk is daarmee misschien wel van alle tijden en modes?
Vriendelijke nieuwjaarsgroet uit Amsterdam-ZuidOost
Dat je nog een foto hebt, dat is al bijzonder als je het mij vraagt. Mijn eigen grootmoeder droeg ook nog een oorijzer. In deze omgeving droegen ze vaak “smel sulver” (smal zilver), een goedkopere oplossing om toch nog zilver te dragen.
Je hebt een mooi verslag van mijn verhaaltje gemaakt, Harry.Het is inderdaad niet te geloven dat mensen met een smalle beurs zich nog zo konden opdoffen met al dat goud en zilver. Het hoorde natuurlijk bij de outfit en je probeerde hoe dan ook mee te doen. Vandaar dat in de drie noordelijke provincies veel verguld koperen en verguld zilveren, maar ook koperen oorijzers gedragen werden.
Een leuk verhaal in dit verband is dat van Feikje Tuinsma uit Oldeboorn. Zij verkocht rond 1840 haar gouden oorijzer om het aldus verworven geld te doneren aan de Afgescheiden gemeente(kerk) van Tjalleberd. Om te voorkomen dat mensen er achter kwamen- laat uw linker hand niet weten wat uw rechter doet- poetste ze het exemplaar van koper dat ze had aangeschaft zo blinkend dat het niemand ooit opgevallen is.
Zo weet ik van mijn vader dat mijn grootmoeder uit Dalen haar gouden halsslot( een soortgelijke als die van jouw betovergrootmoeder) in de crisisjaren van de 20ste eeuw aan een antiekhandelaar moest verkopen omdat er brood op de plank moest komen.Opoe kreeg een zilveren exemplaar weer, want je moest toch iets om je hals dragen. Soms werden zilveren sloten verguld om ze zo duur te laten lijken.
Is dit niet het zelfde verhaal als je tegenwoordig hoort hoe jongeren eenvoudige kleren voorzien van dure merktekens die ze afhalen van chique kleding die ze aan treffen bij kringloopwinkels.
Het is van alle tijden!
Drie mutsen over elkaar heen dragen, dat lijkt me in elk geval niet van alle tijden. Waarom deden ze dat, is dat bekend?
Overdag liepen de vrouwen in Groningen vaak met het blote oorijzer. Als onderste muts de witte tipmuts en daarover een zijden of satijnen muts en daarover het oorijzer. Bij bijzondere gelegenheden en bij de zondagse kerkdracht werd over het oorijzer nog een kanten muts gezet de zogenaamde floddermuts. Door de zwarte tussenmuts als ondergrond kwamen de gekloste bloemen van de floddermuts prachtig uit. Overigens droegen niet alle vrouwen mutsen met echte, gekloste kant en waren ook vrouwen die mutsen met machinaal kant droegen en die veel goedkoper waren. Een kenner zag natuurlijk direct of iemand echte of “valse”kant aan de muts had. Machinaal kant werd al gefabriceerd vanaf ca. 1840.
Bij de meeste streekdrachten werden twee mutsen gedragen namelijk een onder- en bovenmuts.