Stichters veenbrand gezocht
Geplaatst op: 15 februari 2012 Hoort bij: Drenthe vrogger, Geschiedenis Een reactie plaatsen
Willem de Lille, advocaat, patriots politicus, grootgrondbezitter en een van de rijkste ingezetenen van Drenthe, woonachtig in het pas door hem opgeknapte landhuis Terheijl onder de klokslag van Roden, was niet bepaald blij op vrijdag de 5e juli 1799. Die ochtend stak een groep kerels uit de richting van Een een groot perceel turf in brand op zijn Zevenhuister veenlanden. Ook richtte de groep vernielingen aan. Er was grote schade, en er bestond zelfs even de vrees dat de brand Zevenhuizen zou bereiken.
Waarschijnlijk ging het om een grenskwestie, zoals wel vaker in de venen. In elk geval kreeg de invloedrijke De Lille niet vanzelf te horen wie de daders waren, zodat hij zich vijf dagen later gedwongen voelde om een beloning uit te loven. Zijn advertentie stond alleen in de Ommelander Courant, die in deze regio kennelijk meer lezers had dan de Groninger:
“Alzo moedwillige Lieden, gekoomen van de kant van Een uit het voormalig Landschap DRENTHE, ten getaale van 12, 13, of meerdere persoonen, op vrydag den 5den july ll. des voor de middags tussen 10 en 11 uuren zig hebben onderstaan, in een groot perceel turf, gegraaven uit de verkogte en verhuurde Ter Heylsche Veenen, en staande op des ondergetekende’s eygendommelyker grond op Zevenhuyzen ten westen van de zogenaamde Drentsche gruppel in de jurisdictie van VREDEWOLD, in den brand te steeken, en twee andere kleyner perceelen aan stukken te houwen en te vernielen, zig na het pleegen van deeze brandstigting en geweld wederom derwaards begeeven hebbende van waar zy onverhoeds gekoomen waaren, zonder zig eenigzins meer aan de gevolgen deezer daad te bekreunen, laatende het door hun ontstooken vuur voortbranden, en zig wyd en zyd verspreyden, zodanig, dat niet alleen de oppervlakte eener groote uitgestrektheid van veen daardoor is weggebrand, maar dat ook de korts bezaayde boekweytenveenen, rypende rogge, gestuikte turf en brandzooden, ja de bosschen en wooningen der Zevenhuyster ingezeetenen een ogenschynelyk gevaar geloopen hebben, van by voortduurende droogte, en het omloopen van den wind, te worden aangestookcn, en in de assche gelegd – om welke brandstigters en geweldenaars te kennen niet alleen der JUSTITIE, maar ook den ondergeteekenden, als daar door een enorme schaade lydende, ten hoogsten aangeleegen legt – zo beloofd dezelve by deezen een praemie van VYFENTWINTIG ZILVERE DUCATONS aan den geenen, welke de daaders van dit feyt aan hem zal weeten naamagtlg te maaken, zodanig dat zy daarvan in regten overtuygd, na verdiensten gestraft, en tot schaade-vergoeding aangesprooken zullen kunnen worden. Actum. TER HEYL den 10 july 1799. W. DE LILLE.”
Omgerekend kwamen die 25 zilveren ducatons neer op een kleine 80 gulden, een bedrag waar iemand een half jaar kost en inwoning voor kon hebben. De Lille was dus niet krenterig in zijn premie.
Veenbranden konden dan ook enorme verwoestingen aanrichten In Zevenhuizen zouden ze daar in 1833 eens mee te maken krijgen, maar eerder hadden de meeste veenstreken in het noorden er wel eens mee van doen.
Wat er trouwens gebeurde als zo’n brandstichter gepakt werd, en het gerecht zijn schuld bewezen achtte, heb ik hier al eens beschreven.
In dit geval bleven de daders hoogstwaarschijnlijk buiten schot. Het zwijgen was sterker dan de premie van de havezathebezitter.

Recente reacties