Middeleeuwse raaimethodiek

De westgrens van het Groninger stadsterritoir kende vroeger twee stukken die samen een rechte lijn vormden. Deze grensgedeelten liepen over de Wolvedijk (nu het haakse en doodlopende stuk Peizerweg bij het terrein van de voormalige Groninger suikerfabriek) en parallel aan de Campinglaan ‘achter’ het Stadspark.

Als je beide stukken doortrekt, kom je in het zuiden bij de kerk van Eelde uit en in het noorden bij de kerk van Dorkwerd. Deze hebben duidelijk een rol gespeeld als oriëntatiepunten, toen, uiterlijk in de 13e eeuw, een omvangrijke strook riet-, broek- en woldland verdeeld werd tussen enerzijds die van Groningen, en anderzijds die van Eelde en Hoogkerk. Dat de Drenten naderhand een rechthoekig stuk aan de zuidkant van de Drentse Laan afstonden aan die van Groningen, waardoor die lijn onderbroken raakte, doet hier niets aan af.

De kerken van Eelde en Dorkwerd liggen hemelsbreed zo’n dertien kilometer uit elkaar. Jan van den Broek, die het raaien op deze kerken ontdekte, veronderstelt in zijn dissertatie dat de primitieve landmeters die het land verdeelden, op een plaats in het midden van die afstand zijn gaan staan, namelijk op de knik in de Drentse Laan/Peizerweg en dat ze toen hebben gekeken naar beide kerken.

Destijds zal het gezichtsveld inderdaad veel  ruimer geweest zijn dan nu. Maar zo ruim dat je vanaf dat punt beide kerken kon zien liggen? Die kerken waren nog erg klein en hadden waarschijnlijk ook nog geen torens. Bovendien zullen er in deze vochtige streek toch ook wel vochtminnende bomen als elzen, wilgen en essen hebben gestaan. Misschien niet veel, maar dan toch genoeg om het zicht op kerkjes die er op 6 à 7 kilometer afstand stonden, danig te belemmeren, zoniet geheel te ontnemen.

Tijdens een cursus van Jan, waarbij het raaien in ontginningsgebied ter sprake kwam, opperde ik deze bedenking. Maar hij bleek niet voor één gat te vangen en kwam met de suggestie dat het raaien op oriëntatiepunten ook mogelijk was door op die lokaties vuren te ontsteken. Inderdaad kan het best eens zo gegaan zijn. Ik denk dat zulke vuren dan wel aan twee voorwaarden moesten voldoen. Ze moesten a) veel rook geven en konden b) het best ontstoken worden bij windstil weer, zodat die rook, voor een zo secuur mogelijk raairesultaat, recht omhoog ging.

Windstil weer heb je vooral in de zomer, tevens de tijd dat zo’n rietmoeras er relatief droog bij lag. Ik zie nu mensen namens de diverse partijen in de weer met het afzwetten van dat moeras. Heel in de verte stijgt bij Eelde een rookpluim de lucht in, en aan de andere kant heb je precies zo’n pluim bij Dorkwerd. Zo zou het inderdaad wel eens gegaan kunnen zijn. Ik vind het een bevredigend beeld, waar ik meer geloof aan hecht dan aan het raaien op die kerkjes alleen.

Bron: Jan van den Broek – Een stad apart (Groningen 2007) 233, 258, 269-270.


2 reacties on “Middeleeuwse raaimethodiek”

  1. Wat je veel vaker ziet bij oude verkavelingspatronen is het doortrekken van rooilijnen vanuit de kust naar het achterland. Na een tijdje was men soms het spoor bijster en volgde een heroriëntatie op het oude uitgangspunt, Duurswold kent veel voorbeelden, uitgaande van de kerken van Garrelsweer, Wittewierum, Woltersum, Stedum, Loppersum, Wirdum, Jukwerd, Marsum, Thesinge en Zuidbroek., ik ben er net wekenlang mee bezig geweest. Maar bij lijnen tussen twee kerken moest de middeleeuwer nog preciezer te werk gaan. Toch is de kans heel klein dat dergelijke lijnen door toeval zijn ontstaan.Zelfs zijn er voorbeelden van lijnen waarvan de richting alleen is te verklaren door het feit dat ze loodrecht op een andere lijn staan.
    Gek genoeg ontbreken dergelijke lijnen bij rond de oude proosdijplaats Farmsum. Wel loopt de percellering daar kilometers ver landinwaarts in de richting van het vroegere laagland ten westen van Wagenborgen, om zich vandaaruit in het Oldambt voort te zetten. De rooilijnen vanuit Weiwerd slingeren richting Wagenborgen; beide namen bevatten mogelijk dezelfde stam *wagu-. Een deel van de dorpskern is al vroeg in handen geraakt van het Grijzemonnikenklooster te Termunten en vanaf de zuidkant van Wagenborgen loopt vervolgens een rechte rooilijn langs het kloosterbezit bij ’t Waar naar de verdwenen kerk van Midwolda. Deze kerk lag weer in een onverdeelde heerd met een ander deel van het kloosterbezit. De grens tussen de kerspelen Scheemda en Midwolda rooit op de kerk van Wagenborgen. Een andere belangrijke grenslijn in het Dollardgebied rooit op Oterdum. Soms tot afstanden van 20 km dus.
    Jan van den Broek noemt ook de verkaveling rond de kerk van Thesinge, die rooit op de Martinikerk. Ondanks kleine afwijkingen in de slootpatronen kun je de kerkheerd inderdaad reconstrueren op deze fictieve rooilijn, Al met een afwijking van een fractie van een graad zou dat niet meer lukken.
    Dat de heerd van de elfde- of twaalfde-eeuwse kerk van Slochteren rooit op Thesinge is helemaal merkwaardig, omdat het klooster aldaar pas uit het einde van de twaalfde eeuw dateert. Maar als we rekening houden met het feit dat de kloosters vaak opgebouwd zijn rond schenkingen van oudere landgoederen, soms zelfs uit negende- of tiende-eeuws bezit van de abdij van Werden in het Roergebied, hoeft ons dat niet te verbazen. Onder de kerk van Thesinge zit een kleine wierde die ouder is.
    Twee kerktoponiemen uit het begin van de elfde eeuw zijn nog altijd niet geïdentificeerd: Henricaskericun en Wibadaskerikon. Bij de eerste plaats ben ik geneigd te denken aan Wittewierum, dat al voor de kloosterstichting een eigen kerk had. Heel misschien moeten we bij de tweede plaats – de woonplaats van een zekere Tiazo – aan Thesinge denken.

  2. boomkruiper schreef:

    Wat een leuke gedachte is dit. Ik zag ze al in een populier klimmen ofzo


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.