Maai- en hooitijd in de Onlanden (1912)

Een eeuw geleden stond de waarschijnlijk uit Hoogkerk afkomstige Vredewoldius uitvoerig stil bij de economie van de lage madelanden ten noorden van Roderwolde en Sandebuur die we tegenwoordig de Onlanden plegen te noemen. Hij deed dat  in een aflevering uit zijn serie over  het Vredewold en omgeving, die helaas nooit als boek is uitgegeven. Omdat het stuk zo buitengewoon informatief is, laat ik het vrijwel integraal volgen met een paar aanvullingen.

“De bodem bestaat hier voornamelijk uit laagveen van een aanzienlijke dikte, ten deele ook uit moerasveen en is week en moerassig. Sommige stukken land hebben nog zoogenaamde drijftillen. Op die plaatsen kan men niet met paard en wagen verkeeren zonder gevaar te loopen van in de diepte te verzinken met een uiterst geringe kans om ooit weer boven te komen, want de zode sluit zich van boven terstond weer aaneen. Die lage landen zijn natuurlijk onbewoond en dienen alleen voor het winnen van hooi, enkele ook voor weiland. Door er een laagje klei over te brengen heeft men de kwaliteit van het gras van vele stukken verbeterd; voor een kwart eeuw leverden deze landerijen alleen het zoogenaamde ‘blauwgras‘ wat voor veevoer niet aan te bevelen is zonder krachtvoeder, omdat wegens gebrek aan phosphorzure kalk in dat gras en hooi de dieren een ziekte krijgen, die beenverweeking heet. Voor ettelijke jaren bad men van deze ziekte, die zich vooral in het voorjaar tegen het kalven der koeien openbaarde, veel last, omdat de meeste landbouwers niet met de zaak op de hoogte waren. Tegenwoordig, nu er beter en oordeelkundiger gevoederd wordt en het hooi van de lage landen door dat overkleien verbeterd is, hoort men er niet zooveel meer van.

”De hooilanden van Roderwolde’ zijn in handen van verschillende eigenaars, die soms ver weg wonen en die ze vroeger meestal voor een appel of een ei hebben gekregen, maar die er thans ontzettende winsten mee maken. Ofwel ze behooren tot de kerkelijke goederen van de omliggende hervormde gemeenten. De eigenaars verkoopen het ‘topgras’ op publieke verkoopingen die te Roden en Roderwolde worden gehouden. Zoo’n topgrasverkooping is een gewichtige zaak voor de boeren uit den omtrek, omdat zij er zich van hooi moeten voorzien voor hun vee. Als een eigenaardigheid van de topgrasverkooping te Roderwolde, die de voornaamste is van alle verkoopingen van dien aard en die dan ook met den naam ‘groote’ wordt betiteld, moet vermeld worden, dat eenigen tijd voor het begin der veiling de torenklok wordt geluid om zoodoende aan de personen, die ergens in het hooiland omzwerven om de verschillende perceelen, waarop zij wel oog hebben, te bekijken, gelegenheid te geven om op tijd te komen.

Als het maai- en hooitijd is, wordt de anders eenzame vlakte plotseling een tooneel van groote bedrijvigheid en gezellige drukte. Van heinde en verre komen de maaiers en hooiers opdagen om hunne werkzaamheden te verrichten. Dan slaan ze hier en daar witte linnen tenten op; want ook des nachts blijven de mannen in het hooiland om toch vooral maar geen lijd verloren te laten gaan. Ze slapen in den korten zomernacht enkele uren onder die linnen tenten, ook kruipen ze soms in de reeds gereedstaande hooioppers. Maar al lang voor zonsopgang

Slaat de maaier al weer reede,
Om met zijn zeisen, scherp van snede,
Door ’t gras te gaan. ’t welk versch geveld,
Een rozengeur spreidt over ’t veld.

Zoo’n rozengeur is dat nu eigenlijk niet, zooals de dichter ervan maakt, maar lekker ruikt het pasgemaaide gras toch wel. Maar daar moet men eigenlijk boer voor wezen! Natuurlijk wordt het benoodigde proviand voor al de dagen, die men in die ruime wereld moet doorbrengen, van huis meegenomen: stoet, eieren, pannekoeken en ‘soepenbrij’, het laatste vooral in ruime hoeveelheid omdal het niet zuur wordt, wijl het dit reeds is, en dus veel langer goed blijft dan de pannekoeken. die al gauw een zuur smaakje krijgen, vooral bij warm weder. Duurt hel werk langer dan men verwacht had, dan wordt de eetvoorraad door een afgezant weer aangevuld uit huis.

Indien het weer meewerkt, d.w.z. als de drie factoren warmte, zonneschijn en wind voldoende aanwezig zijn, is de geheele campagne in een 14 dagen afgeloopen. Van heinde en verre komen schippers om het hooi naar. de boerderijen te vervoeren, Daarna blijft de nu kale grasvlakte in treurige eenzaamheid achter, al haar tooi van gras en bloemen is verdwenen. Maar als het regent in den hooitijd, gebeurt er dagen soms niets. Dan zijn de boeren niet best te spreken, dat is gemakkelijk te begrijpen, want meermalen krijgen ze dan het dure hooi half bedorven te huis.”

Bron: Vredewoldius – Uit Vredewold en omgeving XXX, Nieuwsblad van het Noorden 23 november 1912.

Aantekeningen:

Uit een bericht over de topgrasverkopingen de dato 26 juni 1912 blijkt, dat de madelanden ook dan al steeds meer drooggelegd worden. Daardoor verschuift de hooitijd van juli naar juni. Ook worden gronden dichtbij vaarwater (Peizerdiep, Leekstermeer, Matsloot) vaak voorzien van een laag terpaarde, terwijl meer afgelegen stukken het moeten doen met kunstmest. Op die manier valt de opbrengst aan hooi steeds groter uit en kunnen de boeren meer vee aanhouden.

Een voorbeeld van het kamperen op of bij hooiland tijdens de hooitijd komt uit Zevenhuizen. De boer Lammert Slofstra die zijn bouwland omzette in weiland, maar toen te weinig voer had voor zijn groeiende veestapel, pachtte er “bij Hoogkerk”, op twintig kilometer vanaf zijn boerderij, hooiland bij:

“Bij Hoogkerk kampeert het hele gezin in juli dan twee weken in een tent op het land om te hooien. Ze nemen proviand en turf mee, koken in een eenvoudige pot en werken hard. Kinderen herinneren zich dat hooien als een feestelijk gebeuren”,

aldus een historisch stukje op een dorpswebsite van Zevenhuizen.


2 reacties on “Maai- en hooitijd in de Onlanden (1912)”

  1. boomkruiper schreef:

    Prachtig dat kleurgebruik van Altink!

  2. Otto S. Knottnerus schreef:

    Harm Tiessing beschrijft in één van zijn schetsen hoe hij met een paar kameraden – arme ‘Drenties’ uit Borger en omstreken – omstreeks 1880 naar Groningen gaat, om zich daar als hooimaaier in een van de omliggende gebieden te laten inhuren. Hij had pech, verdiende niets en was wel de reiskosten kwijt. Maar hij maakte in elk geval wel kennis met de in zijn ogen hooghartige mentaliteit van de veeboeren rond Groningen, in dit geval vermoedelijk in de kleistreek vlak bij de stad.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.