Louis van de bijen

bijenkorf ca 1800

In de achttiende eeuw stonden er in de hoven buiten de Here- en de Oosterpoort van de stad Groningen honderden korven met imen. De bijen overwinterden hier en vlogen in de lente op fruitbloesems. Anno 1778 vertoefde in deze omgeving ook even een Engelsman die een bijenshow opvoerde en betaald voorlichting aan bijenhouders gaf.

Aan het begin van een nieuw bijenseizoen, op 17 maart 1778, maakte de Engelsman Charles Louis via de Groninger Courant bekend, dat hij in de stad gearriveerd was. Voor liefhebbers van stand had hij een ietwat griezelige voorstelling in petto:

“Aan alle Heeren en Dames word bekend gemaakt, dat alhier is aangekoomen C. LOUIS uit Engeland om zyne kunst te laten zien met 40.000 Tamme BYEN die hy zal vertoonen in een BYEN KORF. Hy zal ze in de tyd van twee Minuten uit de Korf doen komen, op een hoed, en van den hoed op zynen blooten Arm, ja laten ze op de Tafel marscheeren op zyn Commando en aan het Gezelschap de Koningin laten zien. (…)”

Opvallend aan Louis’ tekst is de accuratesse. Hij had één korf bij zich en een goed overwinterd bijenvolk telt inderdaad ongeveer 40.000 bijen. Bovendien spreekt hij van een koningin. En dat is opmerkelijk. Weliswaar ontdekte de Nederlandse entomoloog Swammerdam al in de zeventiende eeuw dat het om een koningin ging en niet om een koning, maar tot imkershandleidingen drong die bevinding maar langzaam door. Zo spreekt de Friese Onderwijzer der boeren of landlieden uit 1758 nog van een koning, evenals een Gelders bijenboek van 1786. Pas De Honingbyenteelt, een verlicht vademecum uit 1797, noemt het beestje koningin. Maar ook dan blijven bijenhouders nog lang van een koning spreken. Deze Louis was zijn tijd dus behoorlijk vooruit.

“Deze wondere kunst”, zo meldde hij wervend voor zijn show, “is te zien voor Heeren en Dames alle uur by dag en by nagt, by my of aan de Heeren en Dames Huizen.” Liefhebbers konden Louis derhalve laten ontbieden bij zijn logement, al was dat ook weer niet op elk gewenst ogenblik, want daar voerde hij inprincipe ’s middags om drie en zes uur zijn show op.

Naast die voorstelling deed hij in een recept voor een middeltje tegen schadelijke insecten:

“Ook is by dezelve een Remedie om alle Hoffsteeden te bevryden van alle ongedierte dat de Vrugten of Bomen schaade doet, als Rupsen, Wespen, Mieren en diergelyke, men kan het Recept bekoomen om het zelfs te maaken. (…)”

En last but not least had hij een imkershandleiding te koop, “een Boek om den regten voordeel van de Byen te hebben”. Van dat werkje somde hij alle vijftien “artikelen” of hoofdstukjes op. Veel systematiek zit er niet in, al is wel duidelijk dat er veel aandacht uitging naar de beheersing en manipulatie van zwermen:

“No. 1. Om de Byen alle Jaaren tweemaal te rooken

2. Om de Byen te onderhouden met eenen reuk, om alle ligte Korven door den Winter te brengen, en de zware Korven hunnen honing te bewaren.

3. Om de Byen te doen zwermen.

4. Om de Byen het zwermen te beletten, omdat ze niet Volk genoeg hebben.

5. Om de Korven die moederloos zyn aan haar werk te houden, en

daar een andere in te maken.

6. Om de zwermen te laten komen waar men ze heen wil hebben.

7. Om de Rovers te beletten, dat nooit vreemde Byen aan uwe Korven kunnen komen.

8. Om veel jonge Byen te hebben.

9. Om de Byen veel doen zwermen.

10. Om kleine zwermen groot te maken.

11. Om alle Roofbyen te laten komen, waarmen ze hebben wil.

12. Om dat U de Byen niet steeken zullen.

13. Om zieke Byen gezond te maken,

14. Om de zwermen vroeg te hebben.

15. Om een zalve die de Byen geerne rieken, en haar in de Korven doen wonen.”

Mogelijk bedoelde Louis met die zalf in de laatste paragraaf ‘propolis’, een plantaardig goedje waar bijen verzot op zijn. Voor de rest gaat het om imkersweetjes, die kennelijk nog niet al te wijdverbreid bekend waren. Pas helemaal aan het eind van zijn relaas gaf Louis aan waar hij logeerde: “in de Bolderary in de Ooster Straat”. En daarmee bedoelde hij de Bolderij, sinds 1775 gevestigd in het tweede pand links vanaf de Grote Markt. De herbergier, Jannis Jansen – ook wel Johannes Janzing geheten – bood logies aan wel meer vreemde “reizende lieden”, zoals de goed geproportioneerde dwergin Maria Theresia van Corsica, de oculist Roodermel (een oogarts die er ook zijn spreekuur hield), joodse tandmeesters en Duits-sprekende kooplieden in kanaries, borst- en maagkruiden, mineralen en gesteenten en Zwitserse kaas.

Om op Louis terug te komen, zijn eerste bekendmaking telde maar liefst zestien regels, wat echt heel veel is voor een advertentie in de toenmalige Groninger Courant. Blijkbaar wilde hij meteen opvallen, en moest de eerste klap een daalder waard zijn. Gedurende dat voorjaar en die zomer zou hij blijven adverteren, zij het steeds minder uitgebreid. Misschien werkte zijn marketing voldoende, misschien kon hij ook wel steeds minder spenderen, wie zal het zeggen?

Zijn tweede advertentie kwam tien dagen na de eerste, op 27 maart. Opnieuw bracht hij zijn “konststok” onder de aandacht. Over de tijd die het hem kostte om zijn bijen rustig te krijgen, voordat hij ze vanuit hun korf via een hoed en zijn ontblote arm over een tafel liet marcheren, was hij nu wat bescheidener: 10 in plaats van 2 minuten. Wat natuurlijk ook een gevolg kan zijn geweest van hogere buitentemperatuur.

In tegenstelling tot zijn eerste bekendmaking noemde hij nu wel de prijzen van zijn show aan huis en zijn boek, respectievelijk 3 en 7 gulden. Flessen met zijn ongediertebestrijdingsmiddel verkocht hij voor een daalder – “om de proef te maken”. Dat was allemaal behoorlijk duur. Een sjouwer verdiende hooguit tien stuivers daags en een geschoold werkman hooguit een gulden. In elk geval lagen voorstelling, boek en weermiddel buiten bereik van de toenmalige Jan Modaal.

Op 17 april gaf Louis te kennen dat hij nu in herberg De nieuwe David verblijf hield, aan de westkant van de Hereweg nabij de Davidsteeg. Zijn bijen hoefde hij blijkbaar niet meer bij te voeren met stamphoning, ze vlogen op de bloesems van de talrijke fruitbomen buiten de Here- en Oosterpoort en hij was met ze mee verhuisd. Nog steeds voerde hij zijn kunststukjes op en ook had hij nog dat bijenboek en dat weermiddel te koop. Maar vanaf 26 mei – volop zwermseizoen! – liet hij zijn show varen. Opeens maakte hij reclame voor een boek met middelen

om voor alle Hoffsteden schoon te houden, van Wespen, Mieren, Rupzen, zwarte Vliegen en Slakken en diergelyken voor een civiele prys, welk pro batum is.”

Zijn bijenboeken, die hij niet vergat, waren, “gelyk bekend is”, bedoeld

“om voordeel voor het Land te doen, waar zig een ieder informeren kan, die de Boeken van my gekogt hebben en haaren Honig nog in het Vat staan, of ik geve twintig Ducaten aan de Armen.”

Tussen de regels door is te lezen dat niet iedereen zijn handleiding even hoog aansloeg. Louis daagde twijfelaars uit zich te informeren bij degenen die zijn methoden in praktijk hadden gebracht. Was hun honingopbrengst er minder op geworden? Twintig ducaten zou Louis de armen schenken, wat neerkwam op maar liefst 105 gulden! Een aanbod dat hij tot eind juni bleef herhalen, maar dat bij mijn weten nooit tot zo’n charitatieve gift heeft geleid.

Intussen noemde Louis in zijn bekendmakingen geen adres meer. Blijkbaar veronderstelde hij dat als bekend. Toch was hij weer verhuisd, zij het binnen het buurtje buiten de Herepoort. Op 11 juni onderzocht de advocaat-fiscaal van de stad daar namelijk de aframmeling die Louis kreeg van wat ruiters. Bij dat onderzoek ging de aanklager te rade bij Laurens Weeber, de herbergier van het Wapen van Stad en Lande, zoals de Oude David sinds 1773 tijdelijk heette. Deze Weeber bevestigde dat er die bewuste maandagavond twee soldaten en vier ruiters bij hem in de gelagkamer waren geweest, die om 10 uur – met de ruimstraatklok, poortsluiting of taptoe – niet wilden vertrekken en nog wel een half uur bleven plakken. Volgens Weeber gedroegen deze militairen zich echter netjes en hoorde hij ook naderhand niets in hun nadeel. “Dat zy die persoon welk met zyne byen niet verre van Deposant in de steeg woont geslaagen zouden hebben”, had de kastelein helemaal niet gezien. “Jaa verklaart deposant niet gehoort te hebben door wie zulx geschiet zoude zijn”.

Weebers naam was haas. Waarschijnlijk had Louis zelf de herbergier als getuige genoemd. Maar omdat deze er duidelijk niets mee te maken wilde hebben, schoot de fiscaal geen steek  op. Een eveneens als getuige genoemde buurman van Weeber, Harm Harms Wrongel, zo genoemd naar het ‘wrongelhuis’ dat hij exploiteerde (wrongel was een soort van kwark, een lekkernij) werd niet eens meer gehoord. En zo bleef het zaakje onopgelost. Het enige wat wij ermee opschieten is het nieuwe adres van Louis, ‘de’ steeg bij de Oude David. Vanuit de Nieuwe David was Louis waarschijnlijk gaan wonen in de achterliggende Davidsteeg, of anders in de tegenoverliggende Brandenburgersteeg, in een huisje met een hof. Maar dat nieuwe adres stond nooit in de courant. Blijkbaar moesten mensen uit de omgeving, zoals kastelein Weeber, eventuele bezoekers die met de situatie onbekend waren doorverwijzen. Maar dat Weeber geen vriendschappelijke gevoelens wilde etaleren jegens de Engelsman, blijkt weer uit de termen “die persoon” in Weebers verklaring.

Op 4 augustus, toen Louis zijn bijen wel naar de heide zal hebben gebracht, zat hij weer in herberg de Bolderij aan de Oosterstraat, getuige een advertentie waarin hij didactisch vooruitliep op het einde van het bijenseizoen:

“CAREL LOUIS maakt bekend aan alle Liefhebbers van de opvoeding der BYEN, om nu te bekoomen, alle voordeel wat men immer van de Byen kan profiteren, als Mee maken, goed Was, goede Honig, om geene Byen dood te maaken, voor dat zy 7 Jaaren wel voor haar Meester gewerkt hebben, en alle ligte Korven door den Winter te brengen. Per Korf 10 Duiten het welk ik gedaan hebbe te Aduart by Hindrik Putter Timmerman aldaar, ook om ze tam te maaken. Men heeft Boeken by myn van 39 Artikels gedrukt, op dat een ieder het wel leezen kan. Zy worden uitgegeeven in de Ooster Straat in de Boldery voor 5 Gulden”.

Bij het het tam maken, de productverwerking en het winterklaar maken van lichte korven die anders opgedoekt, uitgerookt en uitgemoord werden, bood Louis dus zijn hulp aan tegen 1,25 stuiver de korf, een service waarover die timmerman in Aduard goed te spreken was. Ook blijkt uit deze bekendmaking dat Louis door zijn voorraad bijenboeken heen was, want in plaats van de oude, die 15 hoofdstukken telden, verkocht hij nieuwe, die 39 paragraafjes omvatten. Wellicht had hij er nieuwe (lees-)ervaringen in verwerkt.

Dit was Louis’ laatste advertentie in de Groninger Courant. Omstreeks het einde van het bijenseizoen, traditioneel op 10 september, moet hij met de noorderzon verdwenen zijn, want de weduwe Hoitsema, in wier courant hij zoveel adverteerde, zette eind december, toen hij niet terugkwam, zelf een bekendmaking in dat blad:

“CHARLES LOUIS word verzogt de boeken by de Wedw. S. Hoitsema gedrukt, binnen 3 Weeken te komen afhaalen, of anders zullen dezelve na dien tyd publyk worden verkocht.”

Met andere woorden: Louis had zijn nieuwe boeken niet betaald en er lag nog een flinke partij bij de courantière die ze drukte. Omdat Louis ook op haar herhaalde oproepen niets van zich liet horen, besloot zij eind januari 1779 de voorraad zelf te gaan verkopen:

“By de Wedw. S. HOITSEMA is gedrukt en te bekomen, Boeken, waarin het geheim beschreven word, om den regten voordeel van de BYEN te hebben, bestaande in 39 Artykels, als ook om goede Mee te maken.”

Tot eind augustus 1783 plaatste zij deze advertentie meer dan veertig maal in haar krant, zij het vaak als ‘stopper’ of bladvulling. Of ze daarna door de winkeldochters heen was, is onbekend.

De bijenshowman en -voorlichter Charles Louis bleef verder in nevelen gehuld. Zo is hij in geen enkele Nederlandse wetenschappelijke bibliotheek te vinden als auteur van een bijenboekje. Ook niet onder de meer Engelse spelling Lewis. Misschien compileerde hij andermans teksten, maar dan zouden die 15 en 39 artikelen uit de titels toch traceerbaar moeten zijn. Ik hou het er voorlopig maar op dat zijn werkjes compleet van de aardbodem verdwenen zijn, want ook de door mij geraadpleegde Nederlandse en Engelse deskundigen op het gebied van de bijenhoudershistorie wisten van zijn bestaan niet af.

Bij toeval kwam ik nog wel een boekbespreking tegen in de Boekzael der Geleerde wereld’, een domineestijdschrift. Die recensie verwees met een uitgebreid vertaald citaat naar de ‘Dictionaire des Merveilles de la Nature’ van de Franse plilosophe Sigand de la Fond, een werk dat in 1781 te Parijs  verscheen:

“Zekere Engelsman, Wildam, bezat eene zondelinge bekwaamheid, om byen, wespen en andere soortgelijke dieren op te kweeken.Den vierden van zomermaand 1774 nam hij, in tegenwoordigheid van veele hooge personadiën, proeven ten aanzien der opvoeding en huishouding van de byen. Hij vertoonde eenen byenkorf waarin zich byen bevonden, die hy binnen twee minuten uit denzelven lokte en zich op den hoed eens aanschouwers liet zetten. Van daar verzamelde hy ze op zynen blooten arm, alwaar zy eene soort van mof uitmaakten. Hier op lokte hy ze op zyn hoofd en aangezigt, waar zy een masker vormden. Verder moesten zy op zyn bevel, heen en weer marcheeren.”

Tot zover lijken deze Wildam en Charles Louis bijzonder veel op elkaar, al is er bij Louis geen sprake van een bijenmasker om hoofd en gezicht. Maar misschien overdreef Sigand de la Fond ook wel een beetje over die Wildam:

“Nog zonderlinger is de omstandigheid by dit mensch, dat hy dezelfde proeven met ieder anderen byenzwerm, die men hem bragt, ja zelfs met wespen en andere vliegen doen kan, en dat hy zelfs de wildsten, zonder door dezelven gestoken te worden, binnen vyf minuten tam kon maken.”

Ofwel Wildam en Louis waren één en dezelfde figuur, ofwel Louis was een wat minder getalenteerde leerling of navolger van Wildam. In het eerste geval zwierf er een man door Europa, die zijn naam nogal eens veranderde, om reden van de schulden die hij achterliet.

Overigens was Wildam wèl traceerbaar als schrijver van een obscuur bijenboek. Van diens Trattato sopra la cura della api uit 1771 bezit de bibliotheek van het Museo di Apicultura ‘Guido Tregonese’ in Treviso, Italië, sinds ca. 1990 een fotocopie. Het origineel zal wel in bezit van een particuliere liefhebber zijn.

Harry Perton

Deze tekst is eerder in iets andere vorm verschenen in wijkkrant De Oosterpoorter en het blad Bijen.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.