Groningse mijnwerkers en hun cultuur in Zuid-Limburg

Staatsmijnen NvhN 26 januari 1957

Nieuwsblad van het Noorden 26 januari 1957.

Heeft u nog gehoord van die Limburgse solidariteitsbetuiging met Groningen, de afgelopen week? Met name de Limburgse letterkundige, schrijver en dichter Wiel Kusters riep op tot Limburgse solidariteit met Groningen, omdat de ervaringen van Limburg en Groningen nogal overeenkomen. Beide provincies hebben decennialang randstad Holland van energie voorzien, beide zijn met een fooi afgescheept, beide zijn economisch onderontwikkeld en beide hebben nu te maken met krimp.

Kusters merkte daarbij terloops op, dat er veel Groningers in de Limburgse mijnen hebben gewerkt, en dat er nog veel nakomelingen van die Groningers in de voormalige mijnstreek leven. Dat sloot naadloos aan bij iets wat ik vorig jaar hoorde van Ton Grotens, de oud-directeur (1983-1992) van de Gasunie. Voordat hij bij de Gasunie in dienst trad, was Grotens directeur geweest bij de DSM, het petrochemische bedrijf dat in Zuid-Limburg uit de Staatsmijnen voortkwam. Bij de Staatsmijnen begon Grotens’ carrière medio jaren vijftig. Hij vertelde dat hij er alle rangen doorliep vanaf letterlijk de onderste tree op de bedrijfsladder, te weten die van hulphouwer. Nog verbazender aan zijn verhaal was, dat zijn eerste collega’s beneden in de staatsmijn Maurits bijna allemaal van origine Groningers, Friezen en Drenten waren. Die hadden, vertelde Grotens me, nogal eens eigen ploegen, en ondergronds zelfs ook een eigen personeelschef, ene Klaas Gort, die tevens raadslid en wethouder van Heerlen was.

Die noorderlingen, aldus Grotens, werden aangetrokken in speciale wervingscampagnes. Sporen daarvan tref je inderdaad aan in de digitale leggers van regionale kranten. Zo hield Staatsmijnen vlak voor Kerstmis 1955 voorlichtingsbijeenkomsten over het werken in het ondergrondse mijnbedrijf in cafézalen te Annen, Roden en Een. In de eerste week van januari 1956 volgden soortgelijke sessies in Vriescheloo, Stadskanaal-Wildervank, Tolbert, Gasselternijveen, Midwolda, Wildervank, Noordhorn, Oude Pekela, Marum, Wedde, Veendam en Grootegast, terwijl in de tweede week van die maand Scheemda, Nieuwe Pekela, Groningem, Warffum, Beerta, Muntendam, Uithuizen Musselkanaal, Bierum, Winschoten, Siddeburen, Alteveer, Loppersum, Vlagtwedde, Ter Apel, Stadskanaal en Sellingen werden aangedaan. Al met al voornamelijk plaatsen met een hoog (potentieel) overschot aan landarbeiders die met de mechanisering van de landbouw hun werk verloren of nog zouden gaan verliezen en die al gewend waren aan zwaar lichamelijk werk. Desondanks vertoonden ze aanvankelijk blijkbaar nog te weinig animo, want Staatsmijnen gaf in maart ‘56 een kortstondig vervolg aan zijn wervingscampagne met bijeenkomsten in Leens, Uithuizen en Roden, terwijl het bedrijf eind januari ’57 nog eens zes avonden in vooral Oost-Groninger centrumplaatsen organiseerde (zie het bovenstaande knipsel).

Noordelijke werkkrachten die via zulke bijeenkomsten toehapten, moeten kompels zijn geweest van Grotens in diens tijd als hulphouwer. Maar de golf Noordoost-Nederlandse arbeidsmigranten naar Zuid-Limburg in het midden van de jaren vijftig was zeker niet de eerste, zo blijkt uit een artikel van Wim van der Linde dat op de NGV-website staat. In de eerste decennia van de twintigste eeuw was er ook een golf geweest.

Toen het Zuid-Limburgse mijnwezen zich rond 1900 enorm ontwikkelde, kwamen daar al veel werkkrachten uit Noordoost-Nederland op af. Vaak ging het om mannen, die in de voorafgaande decennia eerst naar het Duitse Ruhrgebied waren geëmigreerd en daar al ervaring met het mijnwerk hadden opgedaan. Door die ervaring, hun grotere geletterdheid en de aanvankelijk geringe animo van autochtone Limburgers voor mijnwerk, kwamen deze noordelingen ook nogal eens gemakkelijker hogerop, wat met hun calvinistsche directheid, hun eigen dorpen of wijken (bijv. Treebeek, Brunssum) en hun eigen kerkelijke leven wel eens zorgde voor irritaties. Van der Linde becijferde dat tussen 1900 en 1913 ongeveer 1600 geboren Noordoost-Nederlanders in de Limburgse kolenmijnen zijn gaan werken, dus ruim 100 per jaar. Vaak namen die een gezin van vier of vijf mensen mee, en kettingmigratie zorgde voor nog eens voor aanzienlijke vergroting van deze allochtone groep. Alleen al bij de Staatsmijnen werkten er in 1923 bijna 2300 personen, die geboren waren in Noordoost-Nederland, zo’n 15 % van het algehele personeelsbestand. Uit de jaarverslagen van de Staatsmijnen valt ook af te leiden, dat vanaf 1913 het aantal noordelingen dat daar per jaar nieuw in dienst trad, toenam tot enkele honderden per jaar in de laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog. Vlak daarna, in 1919 en 1920, was er de piek, met in die beide jaren samen 742 nieuwe noordelijke mijnwerkers. Na 1926 was er geen groei meer, maar nam het aantal nieuwe mijnwerkers dat in Noordoost-Nederland geboren was juist af.

Een mooi voorbeeld van die eerste golf emigranten, kwam ik tegen in het Limburgs Dagblad van 19 november 1950, toen het van origine Groningse echtpaar Wolters zijn gouden bruiloft vierde. Volgens het artikel was de man, Jurrien Wolters (NH), in 1881 te Warffum geboren en trouwde hij in 1900 met de iets oudere Grietje Lesterhuis uit Middelstum. Na zijn huwelijk werkte Wolters, die al een half jaartje boerenwerk in Duitsland erop had zitten, eerst in een Duitse kolenmijn. In 1902 hield hij die voor gezien en verhuisde hij met zijn vrouw naar Zuid-Limburg, waar hij zo’n dertig jaar meester-houwer in de staatsmijn Emma was. Maar hun cultuur raakten hij en zijn vrouw intussen nooit kwijt. De kinderen kregen meest nogal Gronings klinkende namen als Geertruida en Aafke en ook de taal van hun geboortestreek lieten ze niet los. Toen de LD-journalist hem verzocht om pasfoto’s voor bij zijn artikel,  vroeg de gouden bruidegom namelijk “of de nicotiefen ok goed wazzen”.

Afgaande op een bericht in het Limburgs Dagblad van 25 oktober 1969 keerden “de zwijgzame Groningers, de stugge Friezen en de geharde Drenthenaren” die na de Tweede Wereldoorlog naar de Limburgse mijnstreek verhuisden, bij de mijnsluitingen vanaf 1965 vrij snel terug naar hun geboorteplaatsen, waar ze immers ook wel in een fabriek konden gaan werken. Van der Linde constateert echter, dat ook de nazaten van de eerste golf Noordnederlandse mijnwerkers minder aan de mijnstreek hingen, dan nazaten van autochtone Limburgse mijnwerkers: “Velen waaierden uit over heel Nederland en over heel de wereld.”

Als men in Limburg een praktisch gevolg zou willen geven aan de uitgesproken solidariteit met Groningen, dan zou een nader onderzoek, kwantitatief en kwalitatief, naar de Groningse mijnwerkers heel mooi zijn. Zo ben ik zelf erg nieuwsgierig naar het culturele aspect. Vaag staat me bij – en daar is ook wel een aanwijzing voor – dat er in de jaren vijftig een Grunneger Verainen actief was in de mijnstreek. Ook namen noorderlingen van de eerste golf hun eigen volksliedrepertoire mee. Zo vinden we met het trefwoord Brunssum op de Liederenbank de in Noordbergum (Friesland) geboren mijnwerker Klaas Reitsma met een stuk of wat opnamen, terwijl de uit Wildervank/Valthermond afkomstige zusters Greven er zelfs vertegenwoordigd zijn met regelrecht Groningstalig repertoire.


8 reacties on “Groningse mijnwerkers en hun cultuur in Zuid-Limburg”

  1. Mijn vader is in Chevremont, bij Kerkrade, geboren: opa Aike en oma Griet Jonker zijn direct na hun huwelijk (Odoorn 18-05-1923) naar Limburg vertrokken, opa ging bij de mijnen werken. Wat ik van mijn (oud)ooms en mijn vader heb begrepen is dat opa, en ook andere niet-Limburgers, niet ondergronds mochten werken. Ondergronds werken betaalde beter dan bovengronds, het beter betaalde ondergrondse werk werd bij voorkeur aan Limburgers gegeven. Mijn voornaam is “typisch” Westerwolds met een beetje uitstraling naar zuidoost Drenthe, maar je komt mijn voornaam in Wiewaswie ook in Limburg tegen, vijf keer tussen 1925 en 1945. Telkens zie je een herkomst uit onze contreien, ik denk dan: mijnen. Opa, oma, mijn vader en zijn twee broers zijn in 1943 teruggekomen naar Drenthe, Klijndijk onder Odoorn. In Drenthe leek het toen beter te zijn dan in Limburg. Iets over opa en oma in Limburg: http://aikep.blogspot.nl/2011/11/archiefervaring.html

    • groninganus schreef:

      Het verhaal dat ondergrondse werk aan Limburgers voorbehouden zou zijn klopt duidelijk niet. Wel is het zo dat de teruglopende Groningse import in de mijnstreek na 1926 samenhangt met een betere opleiding ter plaatse, waar vooral autochtone Limburgers dus van profiteerden.

      De naam Aike: bij mijn voorvaderen kwam de naam Haiko/Haike/Aeilco nogal eens voor. Dat is in wezen toch dezelfde naam, dacht ik.

      • Ik denk ook dat het in wezen dezelfde naam is, ik ben alleen niet verder gaan kijken dan mijn neus lang en mijn naam kort is in de voornamenbank van het Meertensinstituut. Dan zie je het zwaartepunt anno 2010 van “Aike” toch in Westerwolde liggen, maar inderdaad, ook wat noordelijker komt de naam vrij frequent voor, zeker in de varianten Haiko en Haike die jij noemt. Haike kent bij Meertens ook nog de varianten Haïke en Haikè zie ik, maar ik denk dat het Meertens-instituut die varianten toch even zou moeten bezien, het lijken mij géén varianten van Aike-Haike-Haiko-Aiko.
        Jammer, ik kan geen opa’s, vaders of ooms meer vragen of hn beeld van het niet ondergronds mogen werken echt wel klopt …

        • H. v.d. Pol schreef:

          Dag allen,

          Ik ben zoon van een Friese mijnwerker die in 1945 geen enkele belemmering ondervond om ondergronds te gaan werken in de Staatsmijn Emma. Hij werd opzichter (beambte). Dat Limburgers ondergronds voorrang kregen is volgens mijn vader een broodje aap-verhaal.

          Dat in het noorden geboren mijnwerkers na sluiting van de mijnen allemaal terugkeerden omdat ze in hun geboortestreek konden gaan werken klopt ook al niet. Dat werk was er helemaal niet. Mijn vader en zijn collega’s van de Emma werden gedwongen omgeschoold en kwamen zonder dat ze dat wilden terecht op plekken die ver van hun geboortestreek verwijderd waren. Wij belandden in Overijssel, een streek waar we niets mee hadden, 100 kilometer van mijn vaders geboortestreek. Daar heeft mijn vader nog 15 jaar in de wegenbouw gewerkt.

          H. v.d. Pol

          • p.lutje a-weg 10/ 19 9581ak musselkanaal schreef:

            Hr v/d Pol, met plezier uw stukje gelezen over uw vader die toen gewerkt heeft in de mijnen, zoals zoveel noordelingen,nou heb ik een vraag aan u, ik ben al jaren verzamelaar van zw/wit ansichtkaartjes,en vroeger was er geen andere communicatie dan alleen met kaartjes heeft u deze misschien nog in uw bezit of weet u nog mensen die er misschien nog welke hebben ,zou u voor mij es willen vragen, ik zal u er zeer erkentelijk voor zijn,mvg P.Lutje Musselkanaal tel no 06 41292812

  2. Irene schreef:

    Daarover kun je met Sjoerd praten: http://www.bvision.nl/. (Voor-)ouders uit Friesland, zelfs zijn kinderen hebben nog Friese namen.

  3. wesseldijkstra schreef:

    Weet je ook of er rond 1900 wervingscampagnes of -advertenties zijn geweest? Ik heb in het Uithuizer bevolkingsregister een katholieke boerenzoon gevonden die tussen 1901 en 1905 in Kerkrade zat. Zijn zus vertrok in 1917 naar Heerlen, om in 1935 vanuit Rosmalen weer terug te keren naar Uithuizen.


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.