Stadssmid na misval ook zakelijk uit de gratie
Geplaatst op: 5 juni 2014 Hoort bij: Stad toen Een reactie plaatsenLang geleden heeft Beno Hofman het verhaal eens uitgeschreven van de smid Lambert Elvering, die in 1696 op overspel betrapt werd. Terwijl de magistraat Elvering veroordeelde tot een boete van 300 daalder, zette de kerkeraad hem af als diaken en schorste hem bovendien als lidmaat, zodat hij het avondmaal niet meer mocht bijwonen.
Wat in Beno’s verhaal buiten beeld bleef was de zakelijke kant van Elverings déconfiture. Tijdens de zaak werd Elvering “stadssmid” genoemd, wat niet wilde zeggen dat hij op de loonlijst van de stad stond, maar wèl, dat hij de stad het een en ander aan ijzerwaren leverde (van spijkers en hang- en sluitwerk tot brugleuningen). In die rol komt Elvering veelvuldig voor in de stadsrekeningen. Uit de rubriek geleverd ijzerwerk in die rekeningen noteerde ik de waarde van Elverings leveranties en ook de totale waarde van al het geleverde ijzerwerk, om zo die bedragen tegen elkaar af te kunnen zetten.
Eerst de nominale waarde van Elverings leveranties:

Omstreeks 1670 was Elvering al smid, maar hij genoot nog niet meteen het volle vertrouwen van de stad. Het gros van het geleverde ijzerwerrk kwam in die tijd nog van Jan Geerts Wildervanck. Vanaf de tweede helft van de jaren 1670 leverde Elvering de stad echter gemiddeld voor zo’n 1000 à 1500 gulden per jaar aan ijzerwaren. Dat waren flinke bedragen, als je bedenkt dat iemand van 125 à 150 gulden een jaar kon leven. In de jaren 1685 en 1690 komt Elverings naam niet in de stadsrekeningen voor, maar in die jaren besteedde de stad überhaupt weinig aan ijzerwerk (in beide jaren nog geen 400 gulden). Vlak voor Elverings misval en afstraffing beleefde hij zijn fijnste jaren qua hoogte van de rekeningen die hij bij de stad mocht indienen. In 1696, het jaar van zijn misval, halveerde het bedrag al meteen, de bedragen erna doen denken aan restpostjes of achterstallige rekeningen, en tussen 1699 en 1703 gunde de stad hem helemaal niets meer. Ook de bedragen aan het eind van zijn leven waren maar marginaal, vergeleken bij die van de hoogtijdagen. In 1705 of 1706 stierf Elvering, want het geringe postje van 1706 staat op naam van zijn weduwe.
Uit de grafiek blijkt, kortom, dat Elvering ook zakelijk helemaal uit de gratie was. Na zijn veroordeling en afzetting wegens overspel besteedde de stad nog maar heel weinig bij deze zondaar.
Een en ander krijgt nog wat meer reliëf door de waarde van Elverings leveranties af te zetten tegen de totale waarde van het aan de stad geleverde ijzerwerk (dus inclusief dat van andere leveranciers). Percentueel kwam Elverings aandeel neer op:

Van 1677 tot 1693 leverde Elvering vaak 80, 90 procent van al het ijzerwerk dat de stad nodig had. In 1694 en 1695 was hij zelfs (praktisch) alleenvertegenwoordiger van de branche. Begin april 1696 werd hij in hoger beroep veroordeeld en dat jaar halveerde meteen zijn aandeel, terwijl er daarna vrijwel niets van overbleef. Ook los van de zware boete rekende de stad hem zijn delict zeer zwaar aan.
Vrijwel zeker werd het voorbeeld van de stad gevolgd door institutionele klanten waarop de stad toezicht uitoefende, zoals kerken, gast- en weeshuizen en scholen. De vraag is of ook particuliere klanten het lieten afweten. Ik denk van wel. Als de stad de producten van een bepaalde ambachtsman betrok, leverde hem dat goodwill op. Ging de stad zijn deur voorbij, dan lieten allicht ook allerlei gewone klanten zich niet meer zien. Zij wilden evenmin worden geassocieerd met zo’n schuinsmarcheerder. Uit het morele drama van de stadssmid vloeide zo een zakelijk drama voort.

Recente reacties