Hekserij in Beerta
Geplaatst op: 11 juni 2014 Hoort bij: Geschiedenis Een reactie plaatsen“Ten bewijze, dat het geloof aan toovenaars en hekserijen, zelfs in de schijnbaar meest beschaafde en verlichte gedeelten dezer provincie niet is uitgeroeid, kan onder anderen het navolgende dienen:
In den morgen van den 8 Mei ll. vervoegde zich ten huize van R. L. van Dijk, arbeider te Beerta, een vreemdeling, die onder voorwendsel van zijne tabakspijp te willen aansteken, met de huisgenooten een gesprek aanknoopte en van dezelve vernomen hebbende dat het dochtertje van genoemden van Dijk sedert lang in een ziekelijken toestand verkeerde, te kennen gaf, dat hij haar wel zoude kunnen genezen, en dat het hem voorkwam dat zij behekst was.
Op zijn verzoek stelde men hem een linnen draad ter hand, dien hij het kind, op de borst legde en ten deele om den hals wond. Daarna deed hij door de ouders van het kind knoopen in dien draad leggen en vervolgens denzelven in stukkeu hebbende gesneden, legde hij dien tezamengevouwen in de hand van het zieke meisje, en deed toen door den vader de hand van het kind in de zijne sluiten.
De vreemdeling, na zich daarop, gedurende eene wijle tijds, te hebben verwijderd, nam bij zijne terugkomst den draad wederom uit de hand van het meisje, als wanneer, tot groote verwondering der omstanders, bleek, dat al de knoopen uit den draad waren verdwenen, waardoor de ouders der lijderes het volkomenste vertrouwen op het geneeskundige vermogen des vreemden bezoekers opvatteden.
Na verloop van eenige oogenblikken verzocht deze om een ei, een vrouwenrok en een zakdoek, en dezelve bekomen hebbende, wikkelde hij die in elkander en legde dezelve alzoo onder het hoofd van het zieke kind. Den volgenden morgen nam de vreemdeling den rok en zakdoek weder uit elkander roerde het ei, ’t welk daarin was gewikkeld geweest even met een stokje aan, en deed hetzelve vervolgens door den vader in stukken breken, als wanneer daaruit eene pad te voorschijn kwam, waardoor het geloof der ouderen, dat hun kind werkelijk was behekst en tevens hun vertrouwen op den vreemde nogal meer en meer werd versterkt.
Ten gevolge daarvan stelden zij hem op zijne aanvrage den gebezigden rok en zakdoek, benevens nog een vijfstuiverstuk gereedelijk en zonder eenigen argwaan ter hand, terwijl hij hun beloofde dat zij die goederen na verloop van eenige dagen, uitgenomen het geld, zouden terugontvangen, onder bijvoeging, dat hij die goederen nu moest medenemen, om de algeheele genezing van het kind te bewerkstelligen, ’t welk volgens zijne toezegging, na verloop van negen weken volkomen hersteld zoude zijn.
De vreemdeling is daarop vertrokken , en men heeft, na dien tijd, noch van hemzelven, noch van de door hem medegenomene goederen iets hoegenaamd meer kunnen te weten komen.
Zekere F. W. Blumstein, oud 56 jaren, van beroep blaauwverwer, herkomstig uit Hessenkassel, zonder vaste woonplaats, onder verdenking geraakt van de bedrijver te zijn van voorzeide opligting, heeft te dier zake heden voor het Provinciaal Geregtshof, regt doende in hooger beroep van correctioneele zaken, teregt gestaan, doch is bij gebreke van een voldoend regterlijk en overtuigend bewijs der identiteit des daders, van het hem als voren te laste gelegde feit vrijgesproken.”
Bron: Utrechtse Courant 24 september 1847.

Recente reacties