Een ode aan de vrouwen van Appingedam
Geplaatst op: 7 september 2014 Hoort bij: Geschiedenis 4 reacties
Volgens de zeer eigengereide en bruuske taalgeleerde en veelschrijver Knut Jungbohn Clement (1803-1873) vormden de Noord-Friezen, en dan met name die van zijn geboorte-eiland Amrum, “het edelste ras der mensheid”. Toch zag deze chauvinist in zijn voorkeursregio niet de allermooiste vrouwen. Die ontwaarde hij namelijk toen hij in 1845 met de trekschuit op doorreis was in Appingedam:
“Het eerste stadje, dat men met de schuit van Delfzijl doorkomt, is Appingedam. Men komt midden door de stad; wij des namiddags tegen drie uur. Overal uit de vensters boven ons knikten uiterst hupsche en slanke vrouwen en meisjes, uitnemend schoon van gelaat, wier schoonheid het gouden oorijzer nog verhoogde. Ze waren veel knapper dan ik tot dusver nog ergens gezien had. Haar teint is onvergelijkelijk helder en zuiver, de huid als doorschijnend, de gestalte rijzig en slank, het gezicht langwerpig, het voorhoofd hoog en bizonder welgevormd, de oogen blauw en veelzeggend, de neus gestrekt en fijn besneden, mond en kin vriendelijk, de tanden echt en blank.
Een buitengewone evenredigheid vertoont zich in haar ganschen bouw, welke de schoonheidslijn in hooge mate kenmerkt. Haar trekken zijn regelmatig, maar meer gezond dan bij andere Friezen; zij hebben geen uitstekende wangbeenderen, het vrouwelijk geslacht in Oost-Friesland en ook in Holstein is grover dan dat in Groningerland; de vrouwelijke schoonheid in Groningen nadert reeds meer tot de Engelsche. Appingedam is de eerste plaats, waar ik het gouden oorijzer der Friezinnen zag. Dit is de fraaiste vrouwelijke hoofddracht, die ik ergens gezien heb en past volmaakt bij de soort van schoonheid en de onvergelijkelijke gelaatstint der vrouwen in deze streken.”
Bron: Knut Jungbohn Clement , Reise durch Frisland, Holland und Deutschland im Sommer 1845 (Kiel 1847) pag. 35. De vertaling is van T. (Jacob Tilbusscher) in het Nieuwsblad van het Noorden d.d. 30 mei 1914.

Voor jou nu de taak om te gaan kijken of ze nog steeds zo zijn. In het belang van de wetenschap uiteraard.
Ik heb een langere periode in Appingedam gewoond. Weliswaar was dat een andere tijd, maar mijn observaties in dezen waren van afwijkende aard. Misschien heet dat ‘vooruitgang’? Of voortschrijdend inzicht…
Het is natuurlijk ook mogelijk dat de bedoelde hupsche en schone vrouwen veel van het minder schoons en hupsch onder de oorijzers verstopte. Nu men, ook daar ter stede, steeds minder oorijzers waarneemt zal de nivellering ook z’n effect hebben. Afijn, ik heb toch nog een hupsche en schone Appingedamse kennis, maar van een onvergelijkelijke gelaatstint is dan weer bij haar geen sprake. Nogal verwarrend allemaal. Is er iets bekend over de kwaliteit van de visus van Knut?
Pulchritudo in oculis aspicientis est.
Interessant om zo in de kunde te komen met Knut Jungbohn Clement, wel wat een gemankeerde eigenheimer, maar toch een soort pionier in de culturele contacten tussen de toen noch “Deense” en de “Hollandse” Friezen.
Clements beschrijving van de Appingedamsen doet mij denken aan die wat latere Nederlandreiziger, Edmundo de Amicis, die helemaal lyrisch raakte van de schone beoorijzerde Leeuwarder dames. — De Amicis is nog altijd bekend, maar van Clement heb ik de indruk dat hij, ondanks het interessante tijdsbeeld dat hij geeft, in Nederland vergeten is.
Misschien omdat Clement wel heel erg Fries is? En hij nu en dan nogal politiek incorrect is over mensen die hij lelijk vindt?