De schelmstukken van Lewe

De woede tegen Lewe van Aduard kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Zijn bejegening van de boerenvolmachten in Aduard gaf hoogstens een extra grief, bovenop allerlei andere.

Van die eerdere klachten zijn we goed op de hoogte dankzij een schimp- en hekelvers dat waarschijnlijk dateert uit de zomer van 1748: ‘Droom, wegens verscheide schelmstukken gepleegd by E. Lewe, Hr. van Aduwart’. Enkele jaren later verscheen dit poeem nog eens in het Dichtkundig praal-tooneel van Neerlands wonderen, een bundeling van politieke poëzie uit de omwentelingsperiode. Vooral Amsterdam komt daarin aan bod, maar dus ook Groningen, en zelfs Steenwijk, waar nog een orangist is opgehangen, die later eerherstel en een herbegrafenis kreeg.

In zijn droom over Lewe ziet de auteur deze machtigste staatsgezinde jonker van de Ommelanden voor de hemelpoort staan:

“Doch de poort was just gesloten,
Dies zo gaf hy dien een kink
Met een van zyn Lewe pooten,
Dat ze schier sprong uit de klink.”

Sint Pieter (of Petrus), zoals bekend de hemelpoortbewaker, ontlokte dit een ruwe basterdvloek:

“…akkermast!
Is dat kloppen, vent, wat zoek je?
Zeg, wat ben je voor een gast!”

Lewe maakte zich bekend als de staatsgezinde heer, en Sinte Piet begon de jonker uit te maken voor alles wat maar lelijk was:

“…ik ken je,
O die plaag van wees en weeuw.

(…) eer-belieger, wees uitsuiper,
 Onrust rokker in den Staat
Boer bedrieger, ampt bekruiper,
Zo is uwen naam verhaat.

Wie heeft by u trouw vernomen?
Niemand; want gy hebt er geen:
Dan die zeker nooit met vromen,
Maar met schurken waart gemeen.”

Sint Pieter neemt het de “vervloekte Fiel” kwalijk dat hij niets te maken wilde hebben met de vromen en zich religieus afzijdig hield. Dan roert hij een aantal gevallen aan waarbij Lewe volgens hem ver buiten zijn boekje ging:

  • Lewe zou zerken van graven hebben gestolen, “een raboutstuk dat hу suste”, door nieuwe zerken te leveren,
  • Lewe zou iemand (een slachter) ten onrechte hebben vervolgd voor malversaties met lams- en schapenvlees. Met de 1500 gulden boete was de jonker financieel weer boven Jan.
  • Lewe zou voor de afbetaling van schulden in de stad 3000 gulden hebben geleend van een bejaarde “sul” en weigerde dat bedrag terug te betalen.
  • Hij had zich door list en leugen verzekerd van een schepperij in Friesland.
  • Ook zou hij zich op bedriegelijke wijze meester hebben gemaakt van de halve schepperij van Farmsum.

Wat er van deze beschuldigingen waar was, valt zonder nader onderzoek niet te zeggen. In elk geval is Lewe nooit in rechte vervolgd. Dat gebeurde wel met zijn tegenhanger in de stad, burgemeester Geertsema, al werd dat staatsgezinde kopstuk in 1753 op alle punten van de politiek gemotiveerde aanklacht vrijgesproken.

Voor zijn belangrijkste grief tegen Lewe geeft de droom-auteur Sint Pieter twee coupletten in de mond. Deze hebben te maken met het beruchte sodomietenproces van Faan (1731), dat op touw gezet was door Rudolf de Mepsche, anno 1748 een voornaam aanvoerder van de Ommelander orangisten. Lewe was ook tijdens het sodomietenproces al diens voornaamste tegenstander geweest – zo had Lewe iemand uit handen van De Mepsche gehouden, zeer tegen de zin van Sint Pieter:

“Maar, o gruwelsmet der smetten,
Gy beschermde een sodomyt,
En verbrak d’Omlander wetten
Dat gy hem van straf bevryd,
Gy zyt wel van Lewen groeizel,
Doch der Lewen naam niet waard,
Liever noem ik u ’t gebroeizel
Van een slang en addren aart.

(…)

Verder gaan uw schelmsche stukken!
Gy zoekt aan den Heer van Faan,
Die ’t gespuis zoekt te onderdrukken
Uw heillosen klauw te slaan,
Doch Gods wraak zal u niet missen,
Maar haast werpen van uw warsch
In de naarste duisternissen,
Met onlydlyk tandgeknarsch.”

Het staaltje Tale Kanaäns uit de laatste regels wijst er wellicht op dat we de auteur van de droom in bevindelijk-gereformeerde hoek moeten zoeken. In elk geval kwam Lewe bij hem de hemelpoort niet binnen. Sint Pieter verzocht de jonker naar de duivel te lopen, die zou Lewe dan wel een mooi plaatsje naast zijn broer Machiavelli geven.

Maar dat lokte Lewe niet erg aan. Hij kwam in de droom tot inkeer en beleed zijn schuld aan alle genoemde schelmstukken. Deze eerste tekenen van berouw bespeurend, gaf Sint Pieter de weg naar beterschap aan:

“Eerst zult gy de schaê vergoeden
Die gy Faan veroorzaekt hebt,
Door die guiten te beschermen.
Geef dan God wat Godes is.
Doe mildadigheid den armen,
Breng des Keizers in zyn kis.

Laat gemeentens niet lang dolen,
Geef de boeren ieder ’t zyn,
Van ’t geen gy hun hebt ontstolen,
Dat dan overblyft zy dyn.
Schend geen mensch met fonderschouwen
Handel op de monstring wel:
Zo gy dit oprecht zult houwen,
KOM DAN EENS WEEROM, EN BEL.”

Bron: Dichtkundig praal-tooneel van Neerlands wonderen, deel II (Emden 1748 (1750)) pag. 35-40.


One Comment on “De schelmstukken van Lewe”

  1. Bert Visser schreef:

    Nu zouden ze dat naming and shaming noemen


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.