Rooie Egbert Wagenborg en het communisme in Delfzijl
Geplaatst op: 19 juni 2015 Hoort bij: Geschiedenis Een reactie plaatsen
Na de Russische revolutie (oktober 1917), de Duitse revolutie (november 1918) en de Spartacusopstand (januari 1919) was de Nederlandse overheid bijzonder gespitst op contacten van Nederlandse communisten met buitenlandse revolutionairen. De Centrale Inlichtingendienst volgde daarom nauwlettend de communistische voorlieden, terwijl hij voor de havens en de grensgebieden inventariseerde wie daar de communistische kopstukken waren, hoe groot de communistische achterban was en met wat voor gemak zich communisten over de grens konden bewegen. In Groningen viel de Inlichtingendienst onder de commissaris van politie van de stad, die weer rapporteerde aan de Commissaris van de Koningin. In het kabinetsarchief van de laatste bevindt zich daarom een tweetal rapportjes uit het voorjaar van 1919 over de situatie in Groningen. Het ene gaat over Delfzijl, het andere over het oosten van de provincie. Dit keer komt het rapport over Delfzijl aan bod, aan dat over Oost-Groningen wil ik binnenkort nog aandacht besteden.
POLITIE GRONINGEN M.LB.
Afd. Inlichtingendienst.
No. 482. ZEER GEHEIM.
22 April 1919RAPPORT
Omtrent het communisme in Delfzijl wordt het n[a]volgende gerapporteerd.
Te Delfzijl woont zekere EGBERT WAGENBORG, oud 53 jaar, cargadoor, scheepsbevrachter en reeder. Hij is voor Delfzijl een persoon van beteekenis, iemand met veel ondernemingsgeest, die voor Delfzijl veel doet. Hij was vroeger tjalkschipper en heeft zich langzamerhand opgewerkt. Voor den oorlog en en ook nog in de eerste tyden van den oorlog had hy een geregelde stoombootdienst van Delfzyl op Emden. Ook heeft hy gedurende het badseizoen een geregelde stoombootdienst onderhouden van Groningen via Zoutkamp op Schiermonnikoog. Op politiek gebied behoort hy tot de Communisten. Onder zyn invloed was zyn zoon Piet dienstweigeraar en heeft deze daarvoor een half jaar gevangenisstraf ondergaan. Hy is voorstander van het vrye huwelyk en vegetarier. Zyn dochter leeft in concubinaat met zekeren Jan Niestern, die vroeger met zyn broer te Delfzyl een scheepswerf had. Deze werf is verkocht aan een Duitscher, genaamd Hemsoth, reeder, vroeger wonende te Dortmund. Hy moet deze werf gekocht hebben, omdat de toestanden in Duitschland onzeker zyn. Jan Niestern is nog deelhebber in deze zaak. Op deze werf is werkzaam als klerk Jan Sterringa, geboren te Schoterland, 25 Februari 1870, wonende te Farnsum, eveneens een communist. Sterringa, die vroeger in Amerika is geweest, was voorheen werkzaam op het kantoor van E. Wagenborg. Ofschoon Hemsoth doorgaat voor iemand, die beslist anti-bolsjewiek is, is het toch eigenaardig, dat hy veel omgaat met personen als Wagenborg en Sterringa.
Wagenborg reist veel in Duitschalnd, ook thans moet hy zich daar bevinden met zyn zoon en een zekere De Vries, een schipper, voor den aankoop van een boot. Hy zou het plan hebben, om wederom een regelmatigen dienst van Delfzyl op Emden te openen. Als reden dat hy nu reeds ongeveer 3 weken in Duitschland is, werd opgegeven de omstandigheid, dat hy geen olie voor de bedoelde motorboot kan verkrygen.
Over het algemeen staat Wagenborg by de ingezetenen van Delfzyl gunstig bekend en ziet men in hem niet iemand, die aan revolutie en geweldpleging zal meedoen.
Toch mag niet uit het oog worden verloren dat Wagenborg, gezien zyn politieke overtuiging, een byzondere rol zou kunnen vervullen, speciaal in verband met zyne reizen en zyn groote bekendheid in Duitschland. Het is niet kunnen blyken, dat in Delfzyl een geheim communistisch comité bestaat, hetwelk zorgt voor een geregelde koeriersdienst tusschen de Nederlandsche en buitenlandsche communisten, maar men mag niet uit het oog verliezen dat genoemde Wagenborg, die in het bezit is van een buitenlandsch paspoort en bovendien toegang heeft tot de haven van Delfzyl en alle daar komende schepen bezoekt, zeer zeker in de gelegenheid is, om alle mogelyke berichten over de grens te brengen. Het bovenstaande is niets dan eene veronderstelling, zekerheid daaromtrent bestaat niet en zal ook moeilyk zyn te verkrygen.
De vraag of verstandhouding met buitenlandsche bolsjewieken in de omgeving van Delfzyl mogelyk is, kan ook overigens niet ontkennend worden beantwoord. Het is zeer wel mogelyk dat met kleine zeil- of roeibooten des nachts tusschen den landtong van Reide en Delfzyl aan wal komt, zonder dat dit opgemerkt wordt. Eveneens is dit mogelyk tusschen Delfzyl en de bocht van Wattum.
Twee rechercheurs zyn de zeedyken vanaf Holwierde naar Delfzyl en van daar naar Oterdum gevolgd, zonder door iemand te zyn aangehouden en zonder politie, militairen of commiezen te zyn gepasseerd. Dit was een afstand van ongeveer 2½ uur gaans en geschiedde niet by nacht, doch overdag.
Duiding
Opmerkelijk is de centrale rol die Egbert Wagenborg (1866-1943) in Delfzijl wordt toegedicht in dit rapport. Hij was scheepsbevrachter, reder, hoteleigenaar en grondlegger van het huidige Wagenborg-concern. Daarnaast was hij voorzitter van de lokale Kamer van Koophandel. De kenschets van Wagenborgs zakelijke en maatschappelijke activiteiten en familiale banden klopt globaal wel ongeveer, maar geldt dat ook voor de karakterisering van diens politieke overtuiging?
“Op politiek gebied behoort hy tot de Communisten”, zo stelt het rapport, dat Egbert Wagenborg verder een voorstander noemt van dienstweigering, vrij huwelijk en vegetarisme. Mij doet dat standpunten-complex eerder denken aan vrij socialisme of anarchisme, dan aan marxistisch-leninistisch communisme, en uit de biografische passages die Hans Beukema aan Egbert Wagenborg wijdt in zijn bedrijfsgeschiedenis van het Wagenborg-concern, blijkt ook dat we de veelzijdige ondernemer eerder in de vrij socialistische hoek moeten zoeken dan in de marxistische.
Na zijn huwelijk (1888) was Wagenborg geheelonthouder geworden. Hij dronk en rookte niet en propageerde ook een dergelijke abstinentie. Rond 1900 weigerde hij als scheepsbevrachter nog langer vanuit een kroeg te opereren en werd zelfs vegetariër, anti-militarist en theosoof. Zijn kleinzoon, als wees opgegroeid bij zijn grootouders thuis, herinnerde zich later dat z’n opa bevriend was met een redacteur van De Arbeider, een anarcho-syndicalistish weekblad:
“Daar ging hij op 1 Mei altijd heen en toen hij eens terugkwam hadden ze zijn gevel in de rode menie gezet. Dat was in de Waterstraat. Hij werd ook rooie Egbert genoemd, niet alleen omdat hij een rode snor en rood haar had, maar ook vanwege zijn overtuiging.”
Beukema meldt net als het rapport dat het antimilitarisme van Egbert Wagenborg “navolging ” vond bij zijn zoon, in dit geval echter Abel, “die de dienstplicht ontweek door naar het buitenland uit te wijken”. Het rapport van de Inlichtingendienst noemt een zoon Piet als gevangen gezette dienstweigeraar, maar dat blijkt dus Egbert Wagenborgs vijf jaar jongere broer te zijn geweest.
De conclusie mag zijn dat het communisme van Egbert Wagenborg zeker niet dat van het marximse-leninisme was. Maar communisme was eind negentiende, begin twintigste eeuw nog een gangbaar synoniem voor anarchisme, ook anarchisten noemden zich wel communist, dus het over één kam scheren van beide uiteenlopende politieke richtingen zullen we de rapporteur maar niet verwijten. Anders wordt dat, waar diens schriftuur na het vaststellen van Wagenborgs vredelievendheid overgaat op de omstandige speculatie dat Wagenborg als contactpersoon voor buitenlandse revolutionairen zou kunnen optreden. Met die uit de lucht gegrepen beweringen begint ook het besmeuren van de persoon. Het rapport maakt zo mooi duidelijk hoe een inlichtingendienst zijn opdrachtgevers op een dwaalspoor kan leiden.
In Delfzijl had de Communistische Partij in het voorjaar van 1919 niet eens leden (zie nr. 11 op de lijst). De tweede “communist” die het rapport van de Inlichtingendienst noemt, Jan Sterringa (1870-1951), was getuige diens biografie eveneens anarchist, en zeker geen bolsjewiek.
Deze Sterringa was een bekend uitgever van vooral individueel-anarchistische bladen en brochures geweest en daarmee wellicht de figuur bij wie Egbert Wagenborg, althans volgens diens kleinzoon, op 1 mei altijd op bezoek kwam. Toch lijkt Sterringa minder afkerig van geweld dan de ondernemer. Stapsgewijze hervormingen achtte Sterringa niet mogelijk, de staat was de grootste vijand, en die moest worden vernietigd. Sterringa stond dan ook kritisch tegenover gebroken geweertjes en toonde begrip voor gewelddadige anarchisten die aanslagen pleegden op vorsten en staatshoofden .
Anderzijds koesterde Sterringa zijn hele leven theosofische sympathieën. Hij behoorde in 1897 zelfs tot de stichters van het Theosofisch Genootschap. In 1900 begon hij in Amsterdam een geheelonthouderscafé, de vaste hangplek van de Socialistische Jongeliedenbond in Amsterdam. Twee jaar later emigreerde hij inderdaad met zijn vriendin naar de VS, waar het leven ze niet beviel, zodat ze in 1910 terugkeerden en zich met hun drie zoons vestigden in Delfzijl. Daar werkte Sterringa eerst op het kantoor van Egbert Wagenborg en later als boekhouder voor diens schoonzoon J. Niestern, “die ook revolutionair was”. Volgens Sterringa’s biograaf Jannes Houkes kenden Delfzijl en Farmsum “een harde kern van individueel-anarchisten rond de havenarbeider Remko Tamminga”. Die naam valt nu juist niet in het rapport van de Centrale Inlichtingendienst. In 1915, dus tijdens de Eerste Wereldoorlog, tekende Sterringa nog een dienstweigeringsmanifest – ook de militaire geheime dienst hield hem daarom in de gaten, maar na de Wapenstilstand manifesteerde hij zich niet meer in politieke zin. In 1930 verliet hij Delfzijl.
—
Bronnen op papier:
- RHC Groninger Archieven Toegang 1152 (Kabinet CdK), inv.nr. 228 (Rapporten van de Cenrale Inlichtingendienst, vooral uit 1919), rood potloodnummer VII d.d. 22 april 1919.
- Hans Beukema, Wagenborg 100 jaar. Transport over water, wadden en wegen (Haarlem 1998) hoofdstuk I.

Recente reacties