Coco Chanel wordt nog wel bedankt

Uitsnede voorpagina brochure Wagenborg, 1937. RHC Groninger Archieven, Toegang 1774 (Documentatie Bibliotheek) inv.nr. 4159/6 (map Delfzijl/Wagenborg).

Uitsnede voorpagina brochure Wagenborg, 1937. RHC Groninger Archieven, Toegang 1774 (Documentatie Bibliotheek) inv.nr. 4159/6 (map Delfzijl/Wagenborg).

“Als te Amsterdam in de zomer een stratenmaker met ontbloot bovenlichaam waagde te werken”, schreef  Louis Heijermans in 1931, “dan zou de politie eraan te pas komen, of zou er minstens een volksoploop ontstaan”. Nee, de doorsnee-Nederlander was nog bepaald geen zonaanbidder, wist de directeur van de Amsterdamse gezondheidsdienst. Het viel hem op dat er meteen over de landsgrens al een totaal andere mentaliteit heerste:

“Daar ziet men, dat de arbeiders buiten meest werken met bloote armen, gekleed met een dun sportflanel, ofwel met geheel naakt bovenlichaam troffel, hamer, schop, houweel hanteren. Niemand let daar op – ieder is gewend de gebruinde, gespierde  kerels zoo te zien werken.”

Volgens  Heijermans kleedden de Nederlanders – en dan vooral de arbeiders, boeren en zeelui – zich veel te zwaar. Zodoende tierden eczemen,  schimmels en puisten welig. “Welk een verschil met hen die de huid aan de zon blootstellen!”, riep de medische volksvoorlichter uit:

“Het zonlicht doodt schimmels en bakteriën, de huid krijgt een bruin gebrande tint, wordt steviger en reageert veel beter op temperatuurwisseling.”

Verkondigde Heijermans een langzamerhand dominante medische opvatting, eeuwenlang hadden artsen bitter weinig met de zon op gehad. De zon, zeiden ze, verdampt de lichaamsvochten en verdikt het bloed. Van een geringe dosis loopt de mens al hoofdpijn, keelpijn en stijve ledematen op. Grotere doses veroorzaken darmstoornissen, galkoortsen en algehele lichaamsslapte. Uiteindelijk kan de zon zelfs leiden tot een “hoofdontsteking”, met een “dolle- of raaskoorts”,  die “in weinig tijds de dood aanbrengt”.

Dit eeuwenlang afwijzende oordeel van medici over de zon spoorde perfect met het destijds gehuldigde schoonheidsideaal van de roomblanke huid. Voordat de industriële revolutie arbeiders in fabrieken opsloot, wees een gebruind vel op agrarische, laag-bij-de-grondse loonslavenarbeid in de buitenlucht, en dat was een associatie waarmee de toonaangevende elites, adel en hogere burgerij, zich ongaarne opgezadeld zagen. Daarom stelden ze zich zo min mogelijk bloot aan de zon. En velen aapten dat weer na.

Bij het voorzichtig ontluikende, nog zeer elitaire kusttourisme van de negentiende eeuw speelde de zon dan ook nog een ondergeschikte rol. Zoals de Franse historicus Alain Corbin heeft uitgelegd, ging men – als men het zich kon veroorloven – naar de kust om te herstellen door frisse zeelucht en kortstondige koudwaterbaden. Die onderdompelingen beleefde men in besloten badhuizen, of in de golven vanuit dichte badkoetsen en beschutte draagstoelen. Het beste weer was bewolkt, het beste seizoen de herfst. Badkleding liet hoogstens onderarmen en -benen vrij. Zonneschijn had als enig nut, dat ochtendnevels en kwade dampen er sneller mee oplosten, zodat de lucht zuiverder werd. Men ging wel wandelen of even zitten in de zon, maar zeker niet liggen, laat staan langdurig. En hoeden en parasols beschermden steevast de weinige onbeklede delen van het lijf.

Als in 1891 de badarts P.J.A. Sluijs de therapeutische waarden van Noordzeebad Schiermonnikoog schetst, is hij wèl positief over het vertoeven in de volle zon:

“Zonneschijn bevordert, meer dan de zonnewarmte alleen, de vorming zowel der roode  bloedkleurstof als van het bladgroen en is ook voor den mensch een levensvoorwaarde.”

Al besteedt Sluijs er slechts een halve pagina aan, tegen twee aan de zeelucht en vier aan koudwaterbaden, het duidt er wel op dat er iets verandert in de medische waardering voor de zon. Maar snel gaat dat niet. De enkele zonnebad-fanatici bij de artsenij worden verketterd door de rest van de professie.

Pas na de Eerste Wereldoorlog wint het geloof in de heilzame werking van de zon flink veld onder de medici. Toch tonen strandfoto’s van omstreeks 1920 nog van top tot teen bedekte badgasten, zittend in de schaduw van de bekende boogvormige strandstoelen. Dat de algemene weerzin tegen een gebronsd velletje verdween, lag dan ook niet aan de artsen, maar aan enkele  rolmodellen uit de modewereld en de amusementsindustrie.

Hèt icoon voor deze smaakomslag is de Franse mode-koningin Coco Chanel. Met haar zwarte jurkjes en mantelpakjes bevrijdde zij de modebewuste vrouw van de ongemakkelijk zittende, stijve en zware kledij die voorheen gangbaar was, en doordat zij een kleurtje opdeed tijdens een Zuid-Franse cruise op het schip van haar minnaar, in 1926, raakte die teint via haar modeshows bonton bij de  jetset. Inmiddels was het overheersende beeld van de arbeider totaal veranderd – van een agrarische dagloner in een fabrieksbleekneus – en door zich bruin te laten bakken was het nu mogelijk van dat nieuwere proletarische imago afstand nemen. Tegelijkertijd kon iemand ermee aantonen over voldoende geld en vrije tijd te beschikken voor een zonvakantie aan de kust. De gebruinde huid werd zo een statussymbool, dat via damesbladen verder ingang vond en langzaamaan mode werd, althans bij vrouwen.

Bij mannen raakte de bruine huid als teken van welvaart, gezondheid, en jeugdige schoonheid met name in zwang dankzij Johnny Weismuller, die vanaf 1932 de hoofdrol speelde in een hele serie Tarzan-films. Dat het nieuwe zonnebad-credo ook Nederland weldra veroverde, blijkt uit de hit van Lou Bandy uit 1936: “Zoek de zon op, dat is zo fijn”. Volgens de tekst trok bij zonneschijn iedereen juichend naar bos en zee. Toch wees Bandy ook op het gevaar van een al te geestdriftig streven naar een “mahoniehouten huid”. In het laatste couplet belandt zo’n fanaat in het hospitaal, “met zijn hoofd tusschen het ijs”.

Zolang de meeste mensen zich weinig konden permitteren en bij hun zesdaagse werkweek jaarlijks hooguit een week vakantie kregen, viel het met dergelijke gevaren nog wel mee. Maar met de reëel stijgende lonen en het groeiende aantal vakantiedagen raakte in de periode 1955 – 1970 het massa-toerisme naar allerlei zonbestemmingen op gang. Niet alleen brachten veel meer mensen hun toenemende vrije tijd zonnebadend door, ook stelden ze door de krimpende badkleding steeds meer huid bloot aan een allengs gevaarlijker zon. Inmiddels weten we waar dat toe leidde: volksstammen met melanoom.

Een verbrande huid leidt sowieso tot minder weerstand, koortsuitslag, en maagdarmstoornissen. Ergens hadden die ouwe dokters dus gelijk, ontdekten de nieuwe. Wier adviezen bij menigeen overigens niet opwegen tegen het eenmaal verworven schoonheidsideaal. Coco Chanel wordt nog wel bedankt.

Dit verhaal verscheen in iets andere vorm in de UK van eind juni 2005. Helaas ben ik de annotatie kwijt, anders had ik wat meer linkjes aangebracht.

 



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.