Groegroe – Het scheepsjagerspaard
Geplaatst op: 28 mei 2016 Hoort bij: Geschiedenis 2 reacties
Nog een evergreen van Groegroe, de vooralsnog onbekende dichter van leutige verzen. Dit keer gaat het over een scheepsjagerspaard, dat ondanks de mishandelingen een opmerkzaam dier bleek:
“Ik trek er de schuiten,
Door de rustige vaart ;
Ik werk als een ezel,
Al ben ik een paard,
‘k Verdien steeds mijn eten,
Met ’t meeste pleizier;
Dit heb ‘k voor op menschen,
Al ben ik een dier.Ik sta soms te wachten,
In regen en wind,
Als de baas zich genoeg’lijk
ln ’t bierhuis bevindt.
Soms komt hij beschonken
Uit ’t kroegje vandaan,
Zoo raar als hij dan doet,
Heb ik nooit gedaan!De menschen zijn, zegt men,
Zeer machtig en wijs,
Mijn baas geeft dien rijkdom
In kroegen vaak prijs.
Ik ben een lijn-trekker,
— Ik trek aan de lijn —
Maar wie zou nu feit’lijk
Een lijntrekker zijn?Hij slaat me zeer dikwijls,
‘k Weet zelf niet waarom,
Maar ’n mensch is verstandig
En wij zijn maar dom!
Soms gaat hij me schelden
Met ’n dronkemansstem,
Ik vind dat verschrikk’lijk
En schaam me voor hem!Ik moet vaak hard werken,
Tot laat in den nacht,
Toch komt van mijn lippen
Geen enkele klacht.
Ik trek steeds tevreden
De schuit door de vaart,
En wil nog geen mensch zijn,
Ik blijf liever paard.”
—
Bron: De Noord-Ooster 4 maart 1926.

Ik vind het zeer ontroerend.
Misschien voor velen ten overvloede: bij de bierhuizen van de scheepsjagers lag gewoonlijk een weide om de jaagpaarden te laten grazen.
Vandaar de naam ‘Jachtwaide’. Die aanduiding werd al gauw het synoniem voor café; aanvankelijk slechts aan scheepvaartwater gelegen. Oude Groningers heb ik ook wel jachtwaide horen zeggen als ze het over een kroeg midden in de stad hadden.