‘Maalende doorgaans ieder Landman voor zich zelven met slegt gereedschap’

“De laage landen onder GRONINGEN staan doorgaans van het begin van november, of somtyds nog vroeger, tot aan april, ook wel laater, onder. Dat veel afhangt van de menigte van den gevallen regen, doch voornamentlyk van de westewinden, die den afloop van het water beletten, en de oostewinden die het spoediger ontlasten. Terwyl men op zeer veele plaatsen de opdrooging als aan het geval overlaat. Want op weinige plaatsen heeft men tot de ontlasting gemeenschappen en goede molens; maalende doorgaans ieder Landman voor zich zelven met slegt gereedschap maar tot 2 voeten. Men heeft molens tot 3 en een half, het geen men meent het uiterste te zyn.”

Met andere woorden: nog tegen 1780 liet men op de lage gronden rond de stad Groningen vaak van november tot in april Gods water op Gods akkers liggen. De overheersende westenwinden beletten het spuien, collectieve polders met grote molens bestonden er nog nauwelijks, doorgaans bemaalden individuele boeren hun eigen grond met watermolens van geringe kwaliteit en capaciteit.

Ter vergelijking: Hoogkerk 1812.

Bron: Iman Jacob van den Bosch, Verhandeling van de oorzaken, voorbehoeding en geneezing van ziekten uit de natuuryke gesteldheid van het Vaderland voortvloeijende, dl. XVIII (1778) van de ‘Verhandelingen uitgegeeven door de Hollandsche Maatschappye der Weetenschappen te Haarlem’, het hoofdstuk over lage grond (294-320), bepaaldelijk 316.


2 reacties on “‘Maalende doorgaans ieder Landman voor zich zelven met slegt gereedschap’”

  1. Harm schreef:

    Tjonge, en dan te bedenken dat Hoogkerk in de jaren 60 door Groningen is ge-annexeerd… Gezien de voortvarendheid waarmee Hoogkerk de waterbeheersing ter hand nam (vergeleken met Groningen) had het eigenlijk andersom gemoeten….. 😉

  2. Reina schreef:

    Voor de Franse revolutie, die o.a. gemeenten tot gevolg had, waren de waterschappen de machtigste partij, na adel, kerken en grootgrondbezitters met rood bloed, Maar watermolens waren vaak particulier bezit – en dankzij onvoldoende geldelijke middelen niet altijd op hun taak berekend – en waterschapsbesturen waren meestal niet erg toeschietelijk, als de gronden van de – meestal rijke – bestuurders maar hoger en droger lagen, was de noodzaak van een dure molen vaak niet in hun hersenpan te stampen., Pas toen landeigenaren met minder grond ook een stem kregen via opgerichte polderbesturen, kwamen er echt betere molens en als de boeren er voordeel in zagen, werd er gezamenlijk opgetreden, Hoogkerk als voorbeeld. Tot ver in de 20ste eeuw plaatsten boeren, soms gezamenlijk, zgn. Amerikaanse windmolens, omdat zelfs in een polder bepaalde stroken grond te zompig bleven en ze zelf maar de armen uit de mouwen staken en geld besteedden onder het motto : je moet malen met de molens die je hebt. Reina


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.