Een schoolmeester-filosoof die dagelijks de schelvisvangst voor ogen had
Geplaatst op: 23 maart 2018 Hoort bij: Geschiedenis, Kunsten 4 reacties
Schelvis, anoniem, 1560-1585. Collectie Rijksmuseum.
Schoolmeester Johannes à Brederode, die van 1646 tot 1662 in Beerta woonde en werkte, had enkele merkwaardige schilderijen aan de muur hangen, zoals blijkt uit een nooit geperfecteerde verkoopakte (1650):
“…een groot schilderije zijnde een schelvisvanck, een schilderije zijnde een schelvis, noch twee schilderijen zijnde twee troonjen…”
Aan de portretten kunnen we voorbijgaan, het gaat me om de schelvis en de schelvisvangst. Het lijkt erop dat de verzegelaar (de predikant van Beerta) meer van dergelijke schilderijen kende en daarmee doelde op een populair soort voorstellingen, net zoals bijvoorbeeld de vier jaargetijden dat waren. Voor schelvissen op zich mag het inderdaad zo zijn dat die wel meer werden uitgebeeld – het Rijksmuseum bezit een stuk of wat afbeeldingen uit de zeventiende eeuw, vooral stillevens, dus vast duidend op de vergankelijkheid – maar voor de schelvisvangst is dat absoluut niet zo, want daarvan heeft het Rijksmuseum slechts één enkele prent:

Schelvisvangst, prent door Caspar Luyken, 1711. Collectie Rijksmuseum.
Bovendien is de schelvis niet een vis die veel in de ondiepe Dollard werd gevangen – de Dollardvisserij hield zich meer bezig met grut als bot en garnaal. Schelvis was meer iets voor vissers uit Maassluis die zich met hun grotere schuiten iets verder van de kust af durfden wagen. Schelvis en schelvisvangst vormden daarmee voor de Oldambtster omgeving tamelijk exotische voorstellingen die appelleerden aan de persoonlijke smaak van meester Van Brederode zelf.
Volgens enige internet-genealogieën was Johannes à Brederode in 1608 geboren in Dokkum. Waarschijnlijk kwam hij uit een redelijk welgestelde familie, want begin 1635 schreef hij zich in als student filosofie aan de Groninger academie. Twee jaar later liet hij zich aannemen als gereformeerd lidmaat, een standaard-voorwaarde om ergens als schoolmeester of predikant benoemd te kunnen worden. Mogelijk was hij, voordat hij naar Beerta kwam, nog schoolmeester in een andere plaats geweest.
Beerta had in de “Gouden Eeuw” dus een filosoof als schoolmeester die dagelijks een schelvis en een schelvisvangst voor ogen had. Je vraagt je af of hij daar in filosofische zin iets mee deed. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij die schilderijen erfde. In dat geval zou zijn afkomst misschien licht kunnen werpen op zijn bezit van deze exotische konterfeitsels.

Ja, dat Johannes uit een bastaardtak van de Brederode’s stamde, is welbekend. Want wie van de Brederodes afstamt, hoort bij de club van nazaten van Karel de Grote. Zijn vader was in 1613 rector van de Latijnse school in Kollum. Zijn benoeming tot schoolmeester dateert van 1646, uit de hoogtijdagen van de Oldambtster opstand. Wat hij voor die tijd gedaan heeft, is natuurlijk de vraag. De kans is groot dat hij eerst ergens privé-onderwijzer was.
Zijn benoeming had hij vooral te danken aan dorpsheer Sebo Huninga. De Oldambtster elite had in die tijd veel belang bij goed onderwijs; Sebo’s rechterhand was landrechter Focco Menninga uit Midwolda, die aan drie universiteiten had gestudeerd. Sebo’s kinderen zaten echter niet op de dorpsschool, ook hij had een privé-onderwijzer die omstreeks 1645 zijn werkgever begeleidde bij een bewapende tocht naar Winschoten, met – zoals het een geleerde student betaamt – de degen aan zijn zij. Het bleek een hinderlaag die ontaarde in een knokpartij waarbij doden vielen. Maar Huninga – en vermoedelijk ook diens schoolmeester – hielden zich wijselijk op de achtergrond. Misschien was deze huisonderwijzer zelfs wel onze Johan.
Johan van Brederode deed de schilderijen met andere meubels over aan Huninga’s schoonzoon, jonker Philipp Daniel Finck, die eveneens in Groningen had gestudeerd. Finck was de zoon van de amtsverwalter van Simmern in de Hunsrück (Keurpalts) en was als gereformeerd vluchteling met zijn broer uit het oorlogsgebied gevlucht, eerst naar het gymnasium in Duisburg, daarna naar de Illustere School te Bremen en tenslotte in 1643 de Groningse universiteit, waar Philipp als vluchteling gratis werd toegelaten. Na afloop van de oorlog kreeg hij zijn familiebezit terug, zodat hij als huwelijkspartner voor de jonge Etje Huninga in aanmerking kwam. Het echtpaar bouwde een landgoed in Beerta-West dat naar Etjes grootvader Doedestein werd genoemd. Ten tijde van de Munsterse bezetting in 1665 leden ze 5500 gulden schade, voor die tijd een enorm bedrag. Begin achttiende eeuw waren de centen op en werd het landgoed weer bij de landerijen van de erfgenamen Huninga gevoegd. De langstlevende dochter was Tjae, die overleed in 1713. En dan was er nog een zekere Jan Hinricks Venterman, die bij jonker Finck woonde. Diens vermoedelijke zoon Hindrick Jansen Finck huwde later een halfadellijk meisje, maar erg voornaam waren ze niet.
Mar dat terzijde. Johan van Brederode had veel nakomelingen, onder andere de boerenfamilies Derksema en Mellema.
Johan van Brederode, ofwel Joannes à Brederode, is ook één van mijn verre voorouders, en ik speur al jaren naar bijzonderheden over hem, zijn nageslacht, en zijn voorzaten. Met zijn vader Reinoud belichaamt hij de overgang van adel naar burgerij. Zijn grootvader Arnout ondertekende nog het verbond der edelen in 1566, en kwam in Groningen terecht als kapitein in het leger van prins Maurits. Hij zal zo zijn aandeel hebben geleverd in de reductie van Groningen.
Bovenstaand verhaal kende ik niet. Het maakt iets uit dat vroegere leven mooi zichtbaar. Wel vond ik dat Johan begin 1746 korte tijd gevangen was genomen door de heer van Nansum. Een verzoek van zijn vrouw om vrijlating werd door Gedeputeerde Staten afgewezen. Stond de heer van Nansum aan de kant van de stad, en nam hij Johan gevangen omdat die in dienst was van Sebo Huninga, of omdat hij inderdaad had meegevochten bij de knokpartij na de hinderlaag onderweg naar Winschoten?
Via Johans dochter Reinolda ben ik voortgekomen uit vooral kleermakers, onder andere Van der Scheer, waarvan een deel eind negentiende eeuw naar Michigan verhuisde.
Reinalda Brederode is ook een van mijn voorouders.
De Boerderijboeken van Beerta / Nieuw-Beerta zijn interessante bronnen mbt de wederwaardigheden van Reinalda en haar nazaten.
Reinolda Brederode zou een verre nicht van me zijn door Karel de Grote