Hemeldragonder (3)
Geplaatst op: 19 augustus 2018 Hoort bij: Taal 1 reactieIn 1811 uit ds. Nieuwold van Zuidbroek “geene geringe bezwaren” tegen Engel Remkes Dekker, een kleermaker uit het dorp, wegens diens “openlijk ergerlijk gedrag”. Deze Dekker is hervormd lidmaat en staat dus onder toezicht van de kerkeraad. Die roept Dekker op om zich te komen verantwoorden, maar de kleermaker weigert meermalen te verschijnen: “Hij lachte wat om den Domenij, had de Domenij hem wat te zeggen, kon hij aan zijn eigen huis komen.” Zelfs noemde de snijder ds. Nieuwold “een regte Hemeldragonder”.
Waar de eigenlijke zaak over ging, wordt niet duidelijk, maar dat is in dit verband ook niet belangrijk. Het gaat me hier om die term, die in de bron al is onderstreept. Dat deze term toen reeds als een spotnaam of scheldwoord gold, is meteen duidelijk, want de kerkeraad achtte hem zeer beledigend en was dan ook “grotelijks verontwaardigd”.
Zelf associeerde ik de term ‘hemeldragonder’ altijd met heilssoldaten, vanwege het militaire aspect, maar hij blijkt dus veel ouder dan het Leger des Heils, dat in 1865 werd opgericht en pas enkele decennia later in Noord-Nederland verscheen. Reden om eens in het Woordenboek der Nederlandsche Taal te kijken, of dat het woord ook noemt en wat voor historische voorbeelden het er dan bij aanhaalt. Dat blijken onder andere te zijn literaire werken van Potgieter uit 1841 en van Van Lennep uit 1865. Waarmee onomstotelijk vaststaat dat het woord inderdaad ouder is dan het Heilsleger, maar ook, dat de melding in het Zuidbroekster kerkeraadsprotocol nog weer enkele decennia eerder opgetekend is.
Even hoopte ik, de alleroudste melding van dat ‘hemeldragonder’ te pakken te hebben. Voor alle zekerheid toch nog maar even bij Google Books gekeken. Als oudste meldingen geeft deze digitale bibliotheek een biografie van paus Clemens XIV uit 1768, een traktaat over de eenzaamheid uit 1791, een blijspel uit 1806 en een historische roman uit 1809. Het woord was dus al gangbaar, toen de Zuidbroekster kleermaker het in de mond nam.
Jammer, daar ging mijn ‘primeurtje’. Maar, al is de term hemeldragonder nog ouder dan zijn uitlating, de kleermaker uit Zuidbroek zat wel vrij dicht op die eerste meldingen. Ik denk dat het een belezen type was; zijn zoon werd niet voor niets schoolmeester.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 339 (archief hervormde gemeente Zuidbroek) inv.nr. 1: kerkeraadshandelingen, bepaaldelijk die van 28 juli, 30 juli, 4 augustus en 13 augustus 1811.

Dragonder heeft voor mij altijd de betekenis gehad van: vuurvreter, rouwdouwende paardrijdende bullebak. Een draak van een man (geen vrouw, dat was een Kenau) en inderdaad, dragon betekent draak. Er waren dominees die hel en verdoemenis preekten en de beschuldigde Engel Dekker zal vast gedacht hebben: “Doe kenst mie wat” of misschien wel:”Doe kenst mie de k..t kussen”, maar dat zat de kerkeraad natuurlijk niet lekker, tenslotte stond dominee met hùn toestemming voor de kerkgemeente. Toen had “de kerk” nog macht, nu is die tanende, behalve blijkbaar bij wat als sekte wordt beschouwd. Honni soit qui mal y pense, zullen we maar denken Reina