Meineed (2)
Geplaatst op: 12 februari 2019 Hoort bij: Geschiedenis, Stad toen Een reactie plaatsenVolgens een bepaling, anno 1505 toegevoegd aan het Groninger Stadboek (boek IX art. 42), stond in de Stad precies dezelfde straf op meineed, als een eeuw later nog in de Ommelanden:
Wel staat in deze bepaling het bedrag waarvoor de bewezen meineedpleger zijn vingers houden kon: 50 Rijnse goudguldens. Zo’n goudgulden deed zelfs in de achttiende eeuw nog een gulden en 8 stuivers, vijftig van die dingen waren dus 70 gulden waard, in de achttiende eeuw een half jaar loon voor een oppassend werkman.
Mij staan geen voorbeelden bij van stadsburgers die wegens meineed zijn veroordeeld, maar misschien vind ik die nog terug in mijn oude notities. Wel trof ik in mijn digitale bestanden een onderaannemer Jan Dorenbos aan, die op 9 augustus 1725 werd berecht door Gedeputeerde Staten van Stad en Lande, omdat hij het als gemachtigde van belastingpachters op een akkoordje had gegooid met een fraudeur. Dorenbos gaf de fraude niet door, maar ontving daarvoor geld van de fraudeur, zodat hij niet alleen de pachters benadeelde, maar zich ook schuldig maakte “an eenen swaeren meijneedts”. Van de heren gedeputeerden mocht Jan zijn vingers houden, maar ze verbanden hem wel voor twee jaar uit de provincie.

Recente reacties