Naar de Hooiersmarkt in Sneek
Geplaatst op: 11 maart 2019 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 3 reacties
Ik geloof dat bijna iedereen wel weet wat hannekemaaiers waren, en bijna iedereen zal zeggen dat ze uit Duitsland kwamen. Toch waren er ook volop Groningers die jaarlijks aan het begin van de hooitijd naar Friesland trokken.
Over die trekarbeid heb ik het hier wel eens gehad. In het voorjaar van 1893 kon een landarbeider uit Beerta met grasmaaien in Friesland bijna dubbel zoveel verdienen als met veldarbeid thuis,
Eind juni 1897 leidde de trek naar Friesland zelfs tot een tekort aan arbeiders op de Oldambtster akkers:
Het getal maaiers, dat dezen zomer uit Groningen naar Friesland is vertrokken, is nog nooit zoo groot geweest als thans. (…) In de groote polders van Groningen doet zich thans het geval voor, dat de boer bij het wieden en schoffelen handen te kort komt. Geen wonder, als men weet, dat uit de gemeenten Finsterwolde en Midwolda meer dan 300 maaiers en hooiers zijn vertrokken. Hieronder zijn, die ƒ 3 a ƒ 4 per pondemaat maailoon ontvangen.” (Pondemaat was een Friese oppervlaktemaat.)
De hooierstrek naar Friesland bestond zelfs nog na de Eerste Wereldoorlog, toen de eerste maaimachines al op de Friese hooilanden waren gesignaleerd. In het stakingsjaar 1919 typeert Vereenigt u de ongeorganiseerde Beertster arbeiders tenminste als
stugge vierkante Groningers, van die bonkige stevige typen, die men zoo meteen weer in groote aantallen op de hooiersmarkt in Sneek aantreft.
Er was dus zelfs een speciale markt voor hooiers in Sneek. Over die markt wil ik het hebben
Datzelfde Vereenigt u, het orgaan van de Nederlandse Landarbeidersbond, heeft op zijn voorpagina van 19 juni 1915 een reportage over die hooiersmarkt, tien dagen eerder. Reden om naar Sneek te gaan zijn alarmerende persberichten over het gebrek aan arbeidskracht bij het maaien en hooien in Friesland, en dat nog wel midden in de maai- en hooitijd.
In Sneek aangekomen, zet de verslaggever meteen koers naar het Waaggebouw,
de plaats waar elk jaar gedurende een paar weken de arbeiders een boer hopen te krijgen. Zoo’n soort arbeidersbeurs in de openlucht.
Maar die boeren blijken helemaal niet zo’n verlet om loonmaaiers te hebben:
Direct bij het verlaten van ’t station werden we al reeds aangeklampt dooreen paar stevige jonge kerels die ons vroegen: „Boer mot je ook „öngetiiders.’’ Het radbraken van deze Friesche naam voor hooiers deed ons den Groninger proeven. Het klonk zoo ongeveer als „Boer mot je’ook „Hongertigers”. M’n „direct niet jongens” deed hen onmiddellijk hun aanbod richten tot een welgedaan kaaskoopman. Ook daar natuurlijk bot.
Bij de Veemarkt zagen we reeds groepjes mannen tegen de muur vaneen café zitten en liggen. Iets verderop stonden wiel aan wiel tal van fietsen met achterop de bagagedrager waarop de blauwe en witte bultzakken. Veel, heel veel jonge mannen met hoogroode warmtegezichten zagen we erbij, maar ook van die oude stoere kerels met tanige gezichten (…). Kwam er een boer voorbij die een beetje zoekend rondzag dan werd ie direct door een of meerderen van de arbeiders aangeklampt. Begon de werkgever een gesprek dan kwamen vanuit de schaduw al spoedig anderen zich er omheen scharen in de hoop dat het een kans gaf aan den slag te komen. ’t Leek ons alweer toe dat het er voor de honderden Groningsche maaiers, die met een extra-trein van Winschoten waren gekomen, er niet zoo heel gunstig voorstond.
Intussen is onze reporter nog steeds niet in de Waag geweest, voor een afgewogen oordeel over dit epicentrum der hooiersmarkt:
Daarheen dus. Een paar nauwe straatjes door, de hoek om en … sakkkerloot wat een hoop menschen, wat een reuzenaanbod. De alarmeerende berichten in de pers over de hooge loonen en het gebrek aan arbeiders hadden wel invloed gehad. … ’n Eigenaardig gezicht, zoo’n menschenmarkt. Bij bosjes staan, liggen of zitten er, allen zooveel mogelijk in de schaduw, de mannen die uren hadden gespoord, gefietst of geloopen, teneinde als hooier of maaier een mooi weekloon te verdienen.
Het definitieve marktbericht geeft een bekend Groninger vakbondslid die op de verslaggever afkomt:
„Staat niet best,” zegt ie. „Veel te veel volk en geen boeren. Voor een snars kan je wel aan den slag komen, maar dat doe ’k niet. Dan maar terug, ’t reisgeld zal er wel weer komen.”
De reporter kiest ervoor nog wat rond te wandelen. Wat hij ziet:
Hier een groepje druk bezig een paar uitgedroogde en er allesbehalve smakelijk uitziende bokkingen van vel en graten te ontdoen. Ernaast een paar met het lichaam languit op de niet-al-te-best-veerende klinkers, het hoofd op de bultzak, uitrustende van de moeilijke reis. Bij de vaart, met de beenen bij de kaaimuur langs, enkelen, die met smaak een droge krentenmik naar binnen werkten. In een hoek, met een in ’n rooie zakdoek geknoopt bundeltje aan den stok over den schouder, eenige mannen die men het aanzien kon dat het geen weelde was, dat ze hier hun koopwaar kwamen aanbieden.
Even gloort er hoop voor ze:
Een paar boeren komen onder het afdak. Direct worden ze aangeklampt. Een heel kluwen wordt het spoedig, want elk wil gaarne van de partij wezen. Na heel wat loven en bieden trekken een viertal jonge mannen met de boeren af. Ze hebben het accoord gesloten.
De schrijver ontmoet werkloze bouwvakkers die hier hun geluk kwamen beproeven, maar al meer dan een week rondlopen: niets te doen. Uiteindelijk komt hij een stel Groningers tegen, dat zich weer opmaakt voor de thuisreis:
„We gaan maar weer naar Finsterwolde terug. We meenden dat er gebrek aan arbeiders was, maar ’t is krek andersom. (…) ’t Is een heele trek van Sneek naar Finsterwolde op de fiets, maar enfin. Die 140 kilometer terug lussen we ook nog.”

Leuk om te lezen.
Er was toen nog geen snelweg, maar 140 km van Sneek naar Finsterwolde ? Lijkt mij net iets voor jou Harry, om dat te gaan bevestigen.
Die 140 kilometer vind ik wat veel, maar ik ben wel eens vanaf Sneek via Joure, Heerenveen en de Opsterlandse Compagnonsvaart naar Groningen gefietst, zo’n 100 kilometer: