Roderoede blijkt bekkensnijder

In de nacht van 7 op 8 mei 1745 ging Roelof Pieters vreselijk tekeer op de “publike Heereweg tusschen de Hogemeeden en Aduard”. Met vier andere mannen liep hij van een boeldag op de Hogemeeden terug naar Aduard, zijn woonplaats. Eerst gaf hij zijn eerste metgezel

op een agterbaxe en onverhoedse wijze twee sneeden in het aangesight, de eene boven het oog, de ander even boven het kinnebakken”.

Vervolgens achterhaalde hij nummer twee, die op de vlucht was geslagen en diende hem een snee boven het oog en een kerf over de kin toe. Terwijl hij meteen daarop nummer drie een haal met zijn mes over de hand gaf.

Roelof Pieters moet een sterke kerel geweest zijn, als hij drie man zonder noemenswaardige tegenstand zo kon beschadigen. Op boeldagen werd nogal eens flink gedronken, maar bij dronkenschap gaat het vaak om blind geweld, en hier lijkt juist sprake van enige precisie, een bijna rituele strafoefening die bestond uit het letterlijk toedienen van gezichtsverlies.

In dit verband doet het ter zake dat Roelof Pieters de roderoede of veldwachter van Aduard was. Zijn baas, de redger, vond dit alles niet te billijken, maar “saken van de uiterste consequentie”, een roderoede des te minder passend “als sijnde in dienst van het gerigte”. Hier moest een voorbeeld worden gesteld. Toch wilde de redger ook niet al te hard zijn. Hij ontsloeg Roelof Pieters als roderoede van de jurisdictie Aduard en verbande hem voor zes jaar uit de provincie. Mocht Pieters die ban breken, dan dreigde een lijfstraf.

Onder de rechtstoel van Aduard vielen destijds ook Hoogkerk, Leegkerk en Dorkwerd. De roderoede van die onderhorige dorpen, Menne Derks uit Leegkerk, was eveneens bij de bloedige voettocht aanwezig geweest, maar had geen vinger voor de slachtoffers uitgestoken. Niet alleen had hij “geen de minste devoiren aangewend” om de bekkensnijderij door zijn Aduarder collega te beletten, ook liet hij na het gerecht erover in te lichten. Daarmee had hij zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, en dat rekende de redger hem zwaar aan, zij het ook nu weer met enige coulance. Menne Derks moest bij wijze van boetedoening zijn ambt een half jaar lang gratis vervullen, terwijl zijn traktement voor die periode naar de diaconieën van Hoogkerk en Leegkerk ging, elk voor de helft. Als Derks in dat halve jaar zijn werk nog eens niet naar behoren deed, kreeg ook hij ontslag.

Roderoeden kwamen vaak voort uit de arbeidersstand en ze hadden het dus absoluut niet breed. Hoe zo iemand en zijn gezin moesten leven, als hij zijn werk gratis moest doen, vertelde de redger er niet bij. Dat kwam dan waarschijnlijk neer op bedelen, maar dat was verboden en illegaal – een roderoede had immers als eerste taak het weren van bedelaars uit zijn ressort.

Bron: Groninger Archieven, Toegang 735 (gerechten Westerkwartier) inv.nr. 178: beide vonnissen van 8 juli 1745.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.