De eerste verlaatsmeesters van de Drentse Hoofdvaart
Geplaatst op: 27 juni 2020 Hoort bij: Drenthe vrogger 2 reactiesBen vrijdagochtend naar het Drents Archief in Assen geweest voor de archivalische nalatenschap van de Administrateur der Vaart en Venen. Ik trof er een buitengemeen rijke administratie aan, met onder andere de kwitanties voor daglonen, uitgekeerd aan bijvoorbeeld de turfgravers en zandschieters die voor de Landschap Drenthe werkten. Ook de verlaatsmeesters die de sluizen in de nieuwe Hoofdvaart bedienden en er woonden in de daarbij gebouwde huisjes – vaak tevens winkels en tapperijen – dienden voor buitengewone of extra werkzaamheden rekeningen in, waarvan er vier hieronder zijn gereproduceerd.

Adam Mennes kwam van de Kiel-Windeweer, waar hij en zijn vrouw Grietje tussen 1750 en 1764 een heel rijtje kinderen kregen. Kiel-Windeweer ligt vlakbij Spijkerboor, waar de landmeter Lambertus Grevelink, de ontwerper van de Drentse Hoofdvaart, destijds nog woonde. Waarschijnlijk heeft die Adam Mennes aangenomen om in 1770 de verlaatsmeester te worden van het benedenste verlaat, naderhand de Paradijsschut geheten. Deze lag vlakbij Meppel, maar nog op Havelter grondgebied. Mennes zal omstreeks 1785 overleden zijn, waarna zijn schoonzoon hem opvolgde.
De nota’s van Mennes in het archief van de Administrateur der Vaart en Venen verschillen steeds qua handschrift. Kennelijk stelde iemand anders steeds de rekeningen op, die Mennes dan vrij onbeholpen ondertekende. Schrijven kon hij dus wel, maar daar is ook alles mee gezegd.
In 1774 werkte Mennes, afgezien van de bediening van het verlaat, nog 22 dagen los voor de Landschap Drenthe. Zijn loon bleek 13 stuivers per dag, waarmee hij vrij hoog in de boom zat, vergeleken bij de agrarische daglonen die ik uit het Havelter momberprotocol optekende.

Berend Doggen kwam van Nijeveen, waar hij in 1742 geboren werd. Hij was de verlaatsmeester van de Boskampschut (iets ten zuiden van de huidige Boskampbrug in Havelte) die ook wel eens het Overcingeverlaat heette, hetzij omdat de Boskamp nog bij Overcinge hoorde, hetzij omdat je het huis van stand nog in de verte kon zien liggen, iets wat nu onmogelijk is door al het aangeplante bos. Ergens in de Franse tijd werd het Boskampschut opgeheven en verwijderd, zodat deze sluis niet meer op de kadasterkaart van 1830 te vinden is.
In 1787 werkte Doggen aan verschillende bruggen en schutten elders langs de Hoofdvaart. Anders dan bij zijn collega Adam Mennes van het benedenste verlaat, was Doggens handschrift van rekening op rekening wel uniform. Zijn dagloon was nog hoger dan dat van Adam Mennes, namelijk 16 stuivers.

Jochem Ysebrants, ook wel Jochem Bakker. De huidige Haveltersluis had in de jaren 1770 twee namen: de Pastoorssluis en de Bakkerssluis. Die eerste naam dankte ze aan de vergraven Pastoriegrond of Papenweide op deze locatie. De tweede naam kwam in de wereld dankzij verlaatsmeester Jochem Ysebrants, naar zijn andere beroep ook wel Jochem Bakker geheten. Hij kwam van De Blesse en was ook wat betreft zijn bakkerij een eerste in een lange reeks: op de locatie van het verlaatshuis heeft ruim 200 jaar (tevens) een bakkerij gezeten, wijlen mijn klasgenoot Geert Bergman was de laatste uit de lange reeks uitbaters.
In 1777 declareerde Jochem Isebrants drie dagen werk voor een totaalbedrag van een rijksdaalder, wat neerkomt op bijna 17 stuivers per dag. Dat was iets meer dan zijn collegae van de twee lager gelegen sluizen.

Lucas Schenkel was de eerste verlaatsmeester van de nog steeds bestaande Uffeltersluis. Hij kwam van Hoogezand, waar hij 1737 geboren werd en in 1767 trouwde. Vermoedelijk kwam ook hij in het kielzorg van landmeter en kanaalontwerper Lambertus Grevelink. Schenkels vrouw kwam uit Nieuwolda, waar Grevelink ook weer connecties had.
Overigens had je in mijn tijd (jaren 60 en begin jaren 70) twee café’s Schenkel in Uffelte. Het ene, aan de Rijksweg (westkant vaart), had een groot bord bij de weg staan: “Het vanouds bekende café Schenkel!” Meen dat dit wel enigszins bezijden de waarheid was. Het allereerste café Schenkel zal namelijk gehuisvest zijn geweest in de verlaatsmeesterswoning die weliswaar eveneens aan de westkant van het kanaal stond, maar veel dichterbij de tweede Uffelterbrug. Het zogenaamd vanouds bekende café is nu ter ziele, al hangt er nog wel een bierspiegel op een aanbouw. Het nog steeds bestaande brugcafé was voor de coronatijd al gesloten, volgens welingelichte kringen definitief.
Lukas Schenkel werkte in 1774 achttien dagen los voor de Landschap, en declareerde daarvoor 9 gulden, maakt 10 stuivers per dag, veel minder dan zijn drie collegae stroomafwaarts naar Meppel.

Leuk om te lezen.
Prachtig dat dit allemaal zo gedetailleerd is genoteerd én bewaard is gebleven, waardoor ruim 200 jaar nadien nog tot op de m2 te reconstrueren is wie precies wanneer aan welk stukje van deze kilometerslange vaart heeft gewerkt en wat ie daarvoor kreeg. En dat met schop en kruiwagen! Dat gebeurde weliswaar nog tot in de jaren dertig van de 20e eeuw, maar dan als werkverschaffingsprojecten om de mannen iets terug te laten doen voor hun uitkering.