De kat als brandstichter?

Katten komen maar zelden voor in archiefbronnen. Een van de uitzonderingen is een crimineel verhoor uit 1809, opgemaakt nadat in de pastorieboerderij (‘weem’) van Leegkerk brand was uitgebroken.

Henriëtte Ronner, Katjesspel. Collectie Rijksmuseum.

Het was mooi stil weer, die donderdagmiddag 5 oktober 1809. In Leegkerk werkte her en der volk op het land, tot om ongeveer half vier onverwacht de kerkklok begon te luiden. De mensen keken op. Van verre zagen ze dat er tegenover de kerk, boven de pastorie, een rookwolk hing.

Vanuit alle richtingen schoten mensen te hulp. De hele weem stond toen al vol rook. In de schuur reikte vuur langs een hooivak tot aan de dokken bovenin het dak. Doordat het toegesnelde volk onophoudelijk emmers water doorgaf, was men de brand al gauw meester.

Uiteraard zocht men naar de oorzaak van de brand. Er leek niemand in huis geweest, toen die uitbrak. Het bevoegd gezag hield zelfs de mogelijkheid open, dat een huisdier het vuur had overgebracht van de keukenhaard naar het hooi in de schuur. Nu liep er in het huishouden van dominee Koiter een kat rond, maar die bleek na de brand “geheel ongeschonden” en had geen “branderige stee aan sich”.

Bovendien, zo overwoog het bevoegd gezag, lag zo’n “buitengewoon geval” ’s winters veel meer voor de hand dan bij het zachte begin van de herfst. Bij felle kou kwamen huisdieren immers wel eens te dicht bij een haardvuur. Het “allerscrupuleust onderzoek” wees uit dat zo’n overbrenging van vuur van haard naar hooi uitgesloten was, omdat er vlak boven de vuurpot in de haard een theeketel hing, zodat de kat onmogelijk bij het vuur had kunnen komen.

Evenzo verwierp men het idee, dat het vuur door een kat (of hond) van buiten de pastorie kon zijn binnengebracht. De weem stond immers geheel vrij, zo ver van alle andere huizen verwijderd, dat zoiets ondenkbaar was. Men had ook niet “het allerminste spoor” van andermans kat (of hond) aangetroffen bij de pastorie.

De dienstmeid

Daarmee was een van de mogelijke oorzaken afgestreept. Ook andere werden uitgesloten. Bij het afsteken van het verbrande hooi vonden de buren bijvoorbeeld geen spoor van hooibroei. Wel vonden de buren onderaan het verbrande hooi een verkoold stukje turf. Ter plaatse was het vuur ook ‘t diepst in het hooi doorgedrongen.

Op verdenking van brandstichting werd de negentienjarige dienstmeid van het domineesgezin in arrest genomen. Deze Grietje Lammerts moest ’s middags zowel de as van het haardvuur als het zwijnehok vlakbij het hooi opruimen, maar zei dat ze in plaats daarvan bonen was gaan plukken in de tuin bij het voorhuis. Ze verklaarde dat ze daar niets van de brand merkte, terwijl ze die bij de heersende (noord)oostenwind toch had moeten zien of ruiken.

Pas toen dominee Koiter om hulp riep, had ze zich schoorvoetend gemeld om zich te belasten met het uitruimen van een kabinet. In alle consternatie waren daarbij wat gouden sieraden en zilveren lepeltjes uit zicht geraakt, die ze pas uit de zak van haar schort haalde, toen dominees moeder erom vroeg. Ook verdween er tijdens de brand wat linnengoed. Bij vroegere werkgevers had Grietje zich al eens aan diefstalletjes schuldig gemaakt. Bovendien was haar de dienst opgezegd, omdat ze haar werk niet goed genoeg deed.

Maar Grietje mocht dan wel eens boos zijn, ze had nooit gedreigd, laat staan met brandstichting. Het bij zich steken van goud en zilver kon ook goed bedoeld zijn. Ondanks alle indirecte bewijs konden de rechters, eerst die van het Westerkwartier en later die van het Departementaal Gerechtshof, haar  niet schuldig verklaren aan brandstichting. Vlak voor kerst 1810 kwam ze daarom op vrije voeten.

Affectieve waarde

De eventuele brandstichting door de kat was binnen de hele procedure een irrelevant zijpad. Toch is het aardig om te weten dat er anno 1809 een kat in de weem van Leegkerk rondliep. Natuurlijk ligt dat voor de hand in een boerderij-achtig huis waar bijvoorbeeld haver opgeslagen lag, maar katten zijn hoogst zeldzaam in overheids- en rechterlijke archieven. Zo kom je ze vrijwel nooit tegen op boedelinventarissen. Waarschijnlijk komt dat doordat ze geen economische waarde vertegenwoordigden. Schaarste aan katten viel vrij eenvoudig op te lossen, en anders dan landbouwhuisdieren konden ze maar zo uit eigen beweging verdwijnen, waarbij hun eventuele affectieve waarde niet te ramen viel.

De passages over de pastoriekat leveren daarom hooguit een glimlach op. Ik zie er een predikant bij, die in zijn studeerkamer bovenin de pastorie bezig is met het voorbereiden van een preek, terwijl er een kat opgerold op zijn schoot ligt te snorren. Een tevreden man, die dominee.

Bron: Groninger Archieven, Toegang 136 (Hoge Justitiekamer) inv.nrs. 2170 en 1976 (procesbundel en vonnis Grietje Lammerts te Leegkerk, wegens brandstichting).

Dit stukje was vorig jaar mijn bijdrage aan Het Grote Groninger Poezenboek van Martin Hillenga, dat nog steeds voor een schappelijke cadeautjesprijs te koop is bij boekhandel Godert Walter.



Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.