Heerlijk zondagsmaal op arbeiderstafels dankzij jongens in Adamskostuum
Geplaatst op: 25 januari 2022 Hoort bij: Geschiedenis 4 reactiesNu ik toch over het water schrijf, wil ik meteen mededeelen, dat de jongens alhier tegenwoordig op eene aardige wijze de waterbewoners in de Tjamme weten te verschalken. In Adams-costuum vormen ze in dat riviertje twee rijen, die op elkaar toeloopen en ondertusschen het water ferm troebel maken. De visschen worden daardoor flauw en laten zich gemakkelijk met de handen grijpen. Vele arbeiders hebben hierdoor een heerlijk Zondagsmaaltje.
Winschoter Courant, 20 juli 1887, bericht uit Beerta.
Bij de Beertster dorpspomp
Geplaatst op: 25 januari 2022 Hoort bij: Geschiedenis Een reactie plaatsen
Dorpstafereel bij een dorpspomp in Beerta, begin jaren dertig, toen het dorp nog geen waterleiding had. Een manspersoon in stuutsiekoorden jas en broek, met een pet, een smeugeltje en op klompen, kijkt toe hoe zijn zinken emmer zich vult. Hij heeft een wagentje bij zich met een groot watervat erop. Straks gaat daar de inhoud van de emmer in, iets wat zich nog enkele keren zal herhalen, zodat zijn vrouw straks een mooie watervoorraad heeft. En hij hoeft er nog niets voor te doen ook. Twee kinderen staan binnen het hek rond de pomp en ze bedienen om en om de pompzwengel, wat ze goed afgaat, gezien de stroom water die uit de kraan komt.
Bron van de foto: Het Noorden in woord en beeld, 16 september 1932.
Waar de vissers het vruchtbaarst waren. Over de rangorde van Finsterwolde en Termunten als vissersplaatsen in de Dollardregio
Geplaatst op: 24 januari 2022 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 3 reacties
Voordat de Oostwolderpolder er in 1769 voor de kust kwam te liggen, was Oostwold nog een armoedig garnalenvissersdorpje. Na de indijking lag de kustlijn een heel eind verderop en hoor je er niet meer over vissers. Die lijken te zijn weggetrokken naar het naburige Finsterwolde, dat in 1794 nog gold als enige woonplaats aan de Dollard van “vischers, die in het vangen van bot en garneel hunne kost zogten”.
Door verhoging van de kwelders en de komst van de Finsterwolderpolder van 1819, zou ook hier echter de kustlijn opschuiven, een ontwikkeling die nog een extra impuls kreeg na de indijking van beide Reiderwolderpolders (1862-1874). Een gevolg was, dat ook in Finsterwolde de visvangsten verminderden. Dat gebeurde midden negentiende eeuw al. Toch waren toen van de 15 Dollardvissers die met hun gezinnen volledig van de visvangst leefden er 10 woonachtig Finsterwolde,
Tegelijkertijd verhuisden de Bottinga’s, vissers in mijn voorfamilie. van Finsterwolde naar Termunten, de gemeente die later om haar Eems- en Dollardvisserij bekend zou staan, terwijl de visserij van Finsterwolde juist totaal verdween. Of die verhuisbeweging tussen Finsterwolde en Termunten meer algemeen en structureel mag noemen voor de regionale visserij, is dan de vraag, en die komt hier aan de orde.
Omdat beroepsstatistieken me nog ontbreken en bevolkingsregisters lacuneus en vaak ook nog moeilijk leesbaar zijn, beantwoord ik de vraag voorlopig even aan de hand van de burgerlijke stand, zoals gedigitaliseerd in Alle Groningers. Primair gaat het dan om de geboorteakten van enerzijds Finsterwolde en anderzijds Termunten. Hoe vaak noemen die akten vissers als vaders en zit daar dan ook een ontwikkeling in, waarbij Finsterwolde zijn voorrang als vissersplaats afstaat aan Termunten? Eerst zijn met %visscher alle vissers uit het materiaal gehaald, en vervolgens is die groep gefilterd op beide gemeenten afzonderlijk, geboorteakten en de vadersrol. Daarna heb ik de kinderen met vissers als vaders per tien jaar geteld. Het resultaat vindt u in dit tabelletje:
| Periode | Finsterwolde | Termunten |
| 1810 t/m 1819 | 14 | 4 |
| 1820 t/m 1829 | 15 | 3 |
| 1830 t/m 1839 | 9 | 1 |
| 1840 t/m 1849 | 17 | 7 |
| 1850 t/m 1859 | 20 | 3 |
| 1860 t/m 1869 | 1 | 1 |
| 1870 t/m 1879 | 4 | 8 |
| 1880 t/m 1889 | 19 | 4 |
| 1890 t/m 1899 | 15 | 0 |
| 1900 t/m 1909 | 18 | 7 |
| 1910 t/m 1919 | 10 | 10 |
| TOTAAL | 142 | 48 |
Over de gehele periode 1810-1919 werden in Finsterwolde bijna drie maal zoveel kinderen met een visser als vader aangegeven, dan in Termunten. In elke decade lag Finsterwolde een straatlengte voor op Termunten, met uitzondering van de periode 1860-1879 en het decennium vanaf 1910. De tijdelijke voorsprong tussen 1860 en 1880 van Termunten moet samenhangen met de verhuizing van de Bottinga’s en enkele andere gezinnen.
Maar dat er nog geen sprake van een structureel vertrek van de visserij uit Finsterwolde was, wordt ook duidelijk. De definitieve leegloop moet pas gaandeweg de twintigste eeuw op gang zijn gekomen, waarbij het gelijk opgaan in het decennium vanaf 1910 wellicht de opmaat vormde tot de latere ontwikkeling.
Voor vissers als bruidegoms in huwelijksakten en vissers als overledenen in overlijdensakten zijn de getallen veel kleiner en daarom moeilijker te periodiseren zonder dat ze hun zeggingskracht verliezen. Maar over de hele periode 1811 tot 1940 noteerde de gemeente Finsterwolde 30 vissers als bruidegoms terwijl Termunten er slechts 22 had, dus ook weer veel minder dan Finsterwolde. Hetzelfde geldt voor overleden vissers in overlijdensakten uit de periode 1811-1950: Finsterwolde registreerde er 18, tegen Termunten 4.
Anders gezegd: in de openbare burgerlijke standsakten van Finsterwolde zitten drie maal zoveel kinderen met een visser als vader, anderhalf maal zoveel vissers als bruidegoms en bijna vijf maal zoveel vissers als overledenen, dan in dezelfde akten van Termunten. Finsterwolde bleef dus tot in de twintigste eeuw dè vissersplaats bij uitstek van deze regio. De dip van 1860-1879 was niet structureel – anders dan eerder bij Oostwold hadden de inpolderingen en (daarmee samenhangende?) verhuizingen eerst nog geen blijvende invloed. Pas na de Eerste Wereldoorlog zou de visserij definitief uit Finsterwolde verdwijnen, terwijl Termunten haar plaats innam als vissersplaats nummer 1 van de Dollardregio.
Het kaartje: Groninger Archieven 1536-2318.
“Een sober, maar eerlijk middel van bestaan” – de verdiensten van een Dollardvisser
Geplaatst op: 23 januari 2022 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsen
Volgens een historisch-statistisch bericht in het Nieuwsblad van het Noorden van 16 september 1926, waren er rond 1850 in totaal nog vijftien vissers op de Dollard actief, die met hun gezinnen volledig van de visvangst leefden. Deze vissers hadden hun ‘thuishaven’ niet in Termunten/Termunterzijl, zoals we, geredeneerd vanuit het nu, misschien geneigd zijn te denken: 10 van de 15 woonden er in Finsterwolde en slechts 3 in Termunten, terwijl er bovendien nog 2 bij de Beersterzijl zaten. Op elke visser waren er twee “omlopers” of venters, gewoonlijk vissersvrouwen of -dochters, die de garnalen en bot wat verder van de kust in het binnenland verkochten. Te Finsterwolde had je bovendien nog enkele gespecialiseerde voerlui, die met hun viskarren grotere partijen van de Beersterzijl naar dat dorp en naar Scheemda vervoerden. De kinderen meegerekend, hadden er zo’n 150 ‘Finnewolmers’ in de visvangst op de Dollard “een sober, maar eerlijk middel van bestaan”.
In 1851 , aldus een ander bericht, vingen die tien vissers van Finsterwolde samen 8000 korven garnalen en 200 korven bot. Inclusief wat kleinere posten genereerden die een gezamenlijke jaaromzet van ruim 4000 gulden, dus zo’n 400 gulden per visser. Maar dat was uiteraard een bruto-inkomen. Daar gingen nog de kosten voor aanschaf en onderhoud van het scheepje, het zeil, de netten, kubben, korven en wilgentenen schutten of “hargen” vanaf. Volgens het Nieuwsblad-artikel bleef er na aftrek van die investeringen per visser een netto-inkomen van minder dan 250 gulden over. Een visventster bracht daarbij nog een kleine 100 gulden in het visserswoninkje, maakte samen hooguit 350 gulden, waarschijnlijk niet eens zoveel meer dan een landarbeidersgezin destijds te besteden had.
Medio negentiende eeuw verminderden de opbrengsten: door de steeds verder oprukkende landaanwinning en inpoldering, maar ook door de steeds hoger opslibbende kwelders aan de buitenkant van de zeedijk.
Een bruinvis in de Dollard
Geplaatst op: 22 januari 2022 Hoort bij: Dieren, Familie, Geschiedenis 5 reacties
Coverfoto van Het Noorden in Woord en Beeld de dato 7 juni 1929, waarop de garnalenvisser Jurjen Bakker uit de Reiderwolderpolder (gemeente Finsterwolde) poseert met een bruinvis die hij een week eerder aantrof in een van zijn garnalenkuilen. Volgens het bijschrift zou het beest niet lang meer “speulen as ’n broenvisch”. De visserman droeg het dan wel op handen, maar had het getuige de bloedsporen bij de snuit een beste klap verkocht.
Bruinvissen waren destijds al zeldzaam. Voor zover ik het kan overzien, heeft dit exemplaar niet eens de kranten gehaald, maar dat zal komen doordat er dat jaar al eerder wat bruinvissen bij de kust waren gesignaleerd. Het nieuwtje was er dus even af.
Jurjen of Jurrien Bakker (1869-1946) kon het geld dat hij voor de bruinvis ging beuren, goed gebruiken. In 1888, op zijn negentiende, trouwde hij een buurmeisje van de Ganzendijk, en samen kregen ze tussen dat jaar en 1912 maar liefst negentien kinderen, waarvan er vier als zuigeling overleden. Die kinderen werden doorgaans in de Reiderwolderpolder en soms op de Ganzendijk geboren, maar de jongste drie kwamen ter wereld in Termunten, waar het gezin in 1906 of 1907 naar toe verhuisd was. Naderhand keerde het weer naar de Reiderwolderpolder terug, waar Bakker ook stierf.
Die verhuisbeweging van Finsterwolde aan de zuidkant, naar Termunten aan de noordwestkant van de Dollard, kwam trouwens vaker voor onder visserlui. Ook de Bottingas’s, voorfamilie van mij, deden dat een paar generaties eerder. Je zou allicht kunnen denken dat die verhuisbeweging voortkwam uit de steeds verdere inpoldering van de Dollard bij Finsterwolde, maar of het om iets structureels voor de hele bedrijfstak der visserij ging, ben ik nog aan ’t onderzoeken,
Ergens in Hoogkerk
Geplaatst op: 17 januari 2022 Hoort bij: Hoogkerk 10 reactiesGezien de wappen-agressie zet ik het adres er maar niet bij:

Betrekkelijke welstand van arbeiders ondanks ouderwetse winter
Geplaatst op: 15 januari 2022 Hoort bij: Drenthe vrogger Een reactie plaatsen
Een week of wat eerder was er sprake van honderden schaatsers op de Drentse Hoofdvaart en verhaalden de kranten van een oud-jachtopziener uit Ruinerwold die als grijsaard nog zo mooi scheuvelde, dat jonge kerels er hun pet voor afnamen. Maar dat ouderwetse winters niet alleen maar ijspret betekenden, wordt duidelijk uit bovenstaand bericht van de Provinciale Drentsche en Asser Courant op 6 februari 1879: winter betekende werkloosheid voor mensen die het van daglonen moesten hebben, zeker de helft van de plattelandsbevolking. Weliswaar werd er nog geen honger en gebrek geleden, zodat particuliere liefdadigheid dit keer nog overbodig was. Het gros van de mensen had wat gespaard. Wel leefden mensen qua brood en kruidenierswaren op de pof bij hun leveranciers tot het voorjaar.
Wat het bericht ook duidelijk maakt: in 1879 was er nog geen sprake van algemene bittere armoe in de Drentse venen. Die kwam pas toen de steenkool als barndstof steeds meer de turf verdrong, definitief na de Eerste Wereldoorlog. Tot zo ongeveer 1880 was je als veenarbeider beter af dan als boerenarbeider op het Drentse zand. Vincent Tassenaar had dat al eens aangetoond aan de hand van de lichaamslengte van Drentse lotelingen voor de militaire dienst, maar zo’n bericht bevestigt zijn bevinding nog eens.
Poet-in kan van mij de rambam krijgen
Geplaatst op: 13 januari 2022 Hoort bij: De actuele wereld 9 reacties
Met mijn geslonken inkomen (nu aow + klein pensioentje), de toenemende inflatie alsmede de door Poet-in opgedreven gasprijs leek een kleine bezuinigingsactie me wel raadzaam: voortaan binnen een dikke trui aan, temperatuur in de huiskamer overdag op 18,5 graden; geen apparaten en lampen aan laten als dat niet strikt noodzakelijk is.
Van de stroom heb ik zo nog een vijfde af gekregen, van het gas een tiende. Ik zit nu op 60 % van het gasverbruik van een gemiddeld appartement en 44 % van het stroomverbruik van een gemiddeld eenpersoonshuishouden. De Russische dictator kan van mij de rambam krijgen.
Naschrift eodam dato:
Mijn maandelijks voorschot bedroeg 64 euro. Alleen aan gas ben ik over december bijna 100 euro kwijt, die bezuinigingsactie was dus absoluut nodig! Binnenkort komt de jaarafrekening.
Locomobielen van Buiskool te Beerta
Geplaatst op: 11 januari 2022 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsen
Advertentie uit de Winschoter Courant van 8 augustus 1898, waarin zes boeren uit de Reiderwolderpolder een goed woordje doen voor de zuinige locomobielen van machinefabriek G. Buiskool te Beerta. Gezien de advertentie erboven maakte dit in elk geval sinds 1893 bestaande bedrijf naast locomobielen ook stoomketels, dorsmachines en zaagmachines. Bovendien is er vlak na de vestiging sprake van korenpletters, bonenbrekers en sproeimachines. Vanaf 1898 deed Geert Buiskool echter tevens in fietsen van de Duitse merken Hercules en Albatros.
Van de ondertekenaars der aanbevelng in de krant waren D.J. Mellema, F. Brinkman en E. Roelofs getuigen bij het huwelijk van mijn overgrootouders. Onnes en Barlagen waren bovendien zoon en schoonzoon van de vierde getuige bij dat huwelijk.
Barlagen op de Onnesheerd was werkgever van mijn overgrootvader Elzo Perton (1831-1908) die tot op hoge leeftijd nog werkte. Als vaste arbeider zal Elzo dus ook te maken hebben gehad met zo’n locomobiel van Buiskool voor de aandrijving van de dorsmachine .
Het bedrijf van Geert Buiskool (Beerta 1866-Zuidlaren 1936) bestond tot 1921, toen Buiskool en zijn gezin naar Zuidlaren verhuisden. Zijn meesterknecht zette de zaak voort en de locomobielen ervan zijn getuige advertenties nog in 1930 te koop. Er zijn nog enkele van bewaard. Een achterkleinzoon vertelt over het bedrijf in een aardig filmpje.
Naschrift:
Buiskool en zijn autobus, een Spijker, uit 1906.
Prominente polderboeren getuigden bij huwelijk van arbeiderskinderen
Geplaatst op: 9 januari 2022 Hoort bij: Familie 2 reacties
Toen ik een tijd geleden nog eens de huwelijksakte uit 1889 van Geert Perton en Antje Tuin bekeek, mijn overgrootouders uit Finsterwolde, viel me iets merkwaardigs op. Gewoonlijk werd zo’n akte getekend door vier naaste familieleden van het bruidspaar, eventueel aangevuld met buren of ambtenaren van het gemeentehuis. Bij Geert en Antje ging het echter om vier landbouwers, alle vier uit de Reiderwolderpolder.
Misschien kwam het een enkele keer wel eens voor dat een boer als getuige optrad bij een huwelijk van arbeiderskinderen, maar hier ging het om vier stuks, en dat terwijl in het Oldambt de sociale afstand tussen boeren en arbeiders vrij groot was en steeds groter werd. In de flankerende akten komen de vier ook niet voor – het was dus niet zo dat het boerenkwartet toevallig in het gemeentehuis aanwezig was, ze waren hier speciaal voor dit huwelijk.
Ook binnen de boerenstand ging het om prominenten, kopstukken:
Derk Jans Mellema (51)
Geboren 1837 te Nieuw-Beerta als zoon van een landbouwer. Met zijn vrouw in 1863 verhuisd naar een nieuwe boerderij in de pas ingepolderde Reiderwolderpolder A, waar bijna al hun kinderen jong stierven. Mellema was een befaamd paardenfokker, bij selecties van paarden voor het leger viel de keuze nogal eens op dieren uit zijn stal. Zijn hengst Kees viel in de prijzen bij een harddraverij in Groningen. Naderhand zijn er speciale keuringen van veulens die van Kees afstammen. Mellema zat vanaf 1888 in het bestuur van de strokartonfabriek De Dollard in Nieuweschans. Hij overleed in 1903.
Eltjo Tjark Roelofs (48)
Geboren in 1840 te Finsterwolde, waar zijn vader, de landbouwer Roelof Jurjen Roelofs, vanaf 1850 ruim twintig jaar burgemeester was. Net als Mellema behoorde Eltjo Roelofs tot de eerste lichting boeren van de Reiderwolderpolder. Hij overleed in 1926.
Filippus Brinkman (42)
Geboren 1847 te Finsterwolde als zoon van een dagloner. Trouwde in 1877 een boerendochter, (waarlijk iets zeldzaams!). Brinkman overleed in 1926.
Cornelius Jan Onnes (58)
Geboren in 1831 op de Kroonpolder als zoon van een landbouwer. Trouwde in 1859 een dochter van het bekende liberale tweede kamerlid Jan Freerks Zijlker, tevens boer te Nieuw-Beerta. Ook Onnes’ zwager, Zijlkers zoon, was kamerlid, in 1889 nog steeds. Onnes zou in 1917 op ’t Waar overlijden.
Natuurlijk vroeg ik me af waarom deze ‘dikke boeren’ in 1889 Geert Perton en Antje Tuin de eer aandeden, als getuige bij hun huwelijk op te treden. Het antwoord kwam toen ik bij Delpher zocht met al hun achternamen tesamen. Op die manier kwam namelijk een jubileumboekje van een halve eeuw Reiderwolderpolder (1862-1912) tevoorschijn, waaruit bleek dat ze alle vier ten tijde van het huwelijk zitting hadden in het bestuur van die Reiderwolderpolder. Ze traden dus niet op als individuen, maar collectief, als dat bestuur.
Nu was Geerts vader Elzo Perton in zijn latere jaren, begin twintigste eeuw, werkzaam als vaste arbeider op de Onnesheerd in de Reiderwolderpolder A, toen inmiddels het eigendom van Onnes’ schoonzoon Barlagen (bijgenaamd Barlagen met de lange baard). Van Elzo weet ik inmiddels ook dat hij in elk geval tussen 1869 en 1873 een bolschip of praam had, die bij de Ganzendijk lag en waarmee hij in die omgeving – waaronder we ook de Reiderwolderpolder A mogen rekenen – bijvoorbeeld grond en kwelderhooi zal hebben vervoerd.
Met grond en kwelderhooi had ook het polderbestuur te maken. Bij het onderhoud van watergangen en dijken kwam grond vrij, of moest er juist grond worden aangevoerd. Elke zomer waren er bovendien meerdere veilingen van kweldergras en -hooi dat van de andere kant van de Dollarddijk kwam. Mijn conclusie is dan, dat Elzo met die praam bepaalde werkzaamheden verrichtte voor het polderbestuur. Waarbij de onderlinge relatie zo goed moet zijn geweest, dat de boeren hem het genoegen deden om te getuigen bij het huwelijk van zijn zoon Geert.
Binnenkort maar eens kijken in de rekeningen van het polderbestuur, of deze hypothese hout snijdt. Zo ja, dan zal de naam Elzo Perton daar meermalen in voorkomen. Misschien wordt er in een rekening of notulen van het polderbestuur zelfs melding gemaakt van het gezamenlijke uitstapje naar het gemeentehuis van Finsterwolde, op de huwelijksdag.
—-
Aanvulling 11 januari 2022
Heb nu ook even een blik kunnen slaan in het eerste deel van het Boerderijenboek Beerta e.o. Op de pagina’s 433-473 vinden we de in totaal 18 boerderijen in de Reiderwolderpolder A en B samen. Met B, in 1874 gereedgekomen voor rekening van de stad Groningen die er pachtboeren op zette, hebben we verder niets van doen. Want alle vier de boeren die getuigden bij het huwelijk van mijn overgrootouders Geert Perton en Antje Tuin bewoonden als eigenaars boerderijen in het eerste, particuliere, westelijke gedeelte van de Reiderwolderpolder (oftewel Reiderwolderpolder A) dat gereedkwam in 1864, toevallig ook het geboortejaar van Geert Perton.
Overigens geeft het boerderijenboek een aardig beeld van het vermogen van deze polderboeren. De totale aanlegkosten van de zeedijk plus uitwateringskanaal- en sluis (ook voor het achterland) bedroegen 711.880 gulden. Met de eerste koolzaadoogst – bruto-opbrengst ƒ 600.000,- – werden die aanlegkosten al grotendeels afbetaald. En met de tweede koolzaadoogst, die van 1865 (opbrengst 740.000 gulden) gebeurde dat helemaal.
Het boerderijenboek nummert de elf boerderijen van de Reiderwolderpolder A van west naar oost als 198 tot en met 208.
Derk Jan Mellema zat in 1889, ten tijde van het huwelijk van mijn overgrootouders, op 203.
Op 204 zat Eltjo Tjark Roelefs
Filippus Brinkman woonde op 208, Torpsum, de meest oostelijke boerderij van Reiderwolderpolder A, Tot 1880 zat hij echter op 198, de meest westelijke heerd, terwijl zijn vader op 205 boerde.
Cornelius Jan Onnes, de schoonzoon van Zijlker, had 202, de Onnesheerd. In 1892 nam zijn schoonzoon Derk Tonko Barlagen dit bedrijf over. Bij hem op de Onnesheerd, werkte mijn betovergrootvader Elzo Perton als vaste arbeider. Mogelijk was Elzo eerder in dienst van Onnes geweest. Onnes bezat ook 199, waarop hij eerst een bedrijfsleider zette, maar dat hij in vanaf 1889 verpachtte aan zijn zoon.
Al met al waren in 1889 van de elf boerderijen in de Reiderwolderpolder A er vijf (de nummers 199, 202, 203, 204 en 208 in bezit van getuigen bij het huwelijk van mijn overgrootouders. Nog een ander had bovendien een vader met een boerderij (205) in de Reiderwolderpolder A.
Hoe de kommiezenvriend verdween
Geplaatst op: 7 januari 2022 Hoort bij: Geschiedenis 2 reactiesOnder de overkoepelende titel ‘Aan de boorden van de Tjam’ bevat de Winschoter Courant van de jaargangen 1889/1890 een serie sfeerstukken, deels spelend in het Finsterwolde van medio negentiende eeuw. De schrijver noemde zich Henry, en presenteerde zich als een in Finsterwolde opgegroeide en weer naar dat dorp teruggekeerde zeeman. Deel VI, in de editie van 24 mei 1889, gaat over de Dollard en besluit met dit smokkelverhaal:

De beste wensen van Sieno Perton voor 1933
Geplaatst op: 1 januari 2022 Hoort bij: Familie 3 reacties
De Bellingwolder tak die zich rond 1820 van de Oldamtster familie Perton afsplitste, was niet alleen wat commerciëler, maar ook wat cultureler, zo blijkt uit de Winschoter Courant. Exponent was Sieno Perton, die er net niet in slaagde om in drie eeuwen te hebben geleefd. Hij had een manufacturenzaak in de buurtschap van de Rhederbrug, waar hij voor de oorlog een grote rol in het lokale verenigingsleven speelde. Na de oorlog is hij nog jarenlang PvdA-wethouder van Bellingwolde geweest. Deze advertentie van hem stond in de Winschoter Courant van 31 december 1932.
Naschrift 2-2-2022:
Van mijn achter-achter-achter-achterneef René kreeg ik nog deze foto toegestuurd van Sieno Pertons manufacturenzaak bij de Rhederbrug in Bellingwolde, ergens in de jaren dertig:

Sieno, zijn vrouw en hun zoon staan in het portaal voor de winkeldeur. Links en rechts naast ze staat hun personeel. Het is opruiming.
In maart 1929 deden Sieno en vrouw hun eerdere, zich even verderop aan de Rhederweg bevindende winkel in tabak en schrijfbenodigdheden van de hand. Ze kochten er een lap bouwgrond vlakbij de brug voor weer, waar ze deze manufacturenzaak op lieten bouwen. De zaak opende eind dat jaar. In advertenties noemde Sieno deze “de goedkooper volkswinkel”. Volgens een advertentie uit 1931 was hij erin geslaagd zijn omzet “aanmerkelijk te vergroten”.
Westerhaven in de winter
Geplaatst op: 31 december 2021 Hoort bij: Stad nu, Stad toen 7 reacties
Sinds Bibi Putting dit topstuk op Twitter plaatste, heb ik hem als bureaubladachtergrond. Het betreft een ‘Wintergezicht op de Westerhaven’ uit 1947 van de Ploegschilder Jan van der Zee (1898-1991).
Op het kwart linksboven zie je in de verte een stukje Praediniussingel en wat dichterbij het gedeelte van de A tussen de oude Museumbrug en de Zuiderhaven. Rechts langs de A ligt de Sluiskade. Een paar panden voorbij het hoekpand heeft mijn oudtante Siene nog een poos gewoond, eind jaren 50.
Recht vooruit in de verte de oude Steenhouwerskade, met daarachter de buurt die ‘het Eiland’ werd genoemd. Hier groeide de schrijver Ab Visser op, die er in 1953 zijn autobiografische roman De buurt over schreef. Tegenwoordig staat hier afschuwelijke nieuwbouw uit de jaren 70.
Het op de Sluiskade doodlopende stuk water op de voorgrond is het uiteind van de L-vormige Westerhaven, die werd gedempt nadat de gemeenteraad daartoe in november 1960 slechts met één stem meerderheid besloot.
Uit de jaren 50 dateert deze vergelijkbare foto, die genomen is vanaf een of twee bovenwoningen verderop aan de Westerkade:

Op de ligplaats van de schepen bevond zich later, in de jaren 60 en 70, de Groninger groentemarkt, tot die weer terugverhuisde naar de Vismarkt.
De schilder Jan van der Zee zat waarschijnlijk op de bovenverdieping van het hoekpand Westerkade 24/Westerhavenstraat (nu Pims fietsen vlakbij de oude Museumbrug. Van der Zee’s positie en blikveld heb ik op het volgende kaartfragment weergegeven met een gele cirkel en dito lijnen:

Tegenwoordig liggen op de plek van de schepen een parkje en een schuin dak waarop ’s zomers heide groeit:

Nachrift 5 januari 2022:
Jaap Rijkeboer meldde in een reactie dat hij een prent heeft uit 1952, ook door Van der Zee en gemaakt vanaf ongeveer hetzelfde standpunt:

De prijzen voor een liedvel
Geplaatst op: 28 december 2021 Hoort bij: Stad toen Een reactie plaatsen
Kwam deze tegen in het Nieuwsblad van het Noorden de dato 18 april 1909
Het lied lijkt nergens bewaard, maar ik weet ook niet of we er veel wijzer van zouden worden: de titel komt wat vreemd over met dat Holland’s in combinatie met koningin, maar waarschijnlijk betrof het een nationalistische lofzang op koningin Wilhelmina, die twaalf dagen later van prinses Juliana zou bevallen. Een troonopvolgster – ons koningshuis was dus gered.
Ook ga ik even voorbij aan de verkopers, mogelijke tevens de tekstdichter en componist, en beiden woonachtig in de Groninger Noorderplantsoenbuurt. De tweede, Bertus Almanak, ook wel Reclame Bertus of Maal Bertus geheten, was destijds een wijd en zijd bekende stadsfiguur en is momenteel mijn onderwerp van studie
Nee, wat ik voor nu even interessant vind aan deze advertentie, zijn de prijzen van het aangeboden liedvel. De stuksprijs voor individuele consument bedroeg 2 cent, maar als liedzanger op kermissen, venter of wederverkoper kon je er 100 kopen voor een gulden. Dergelijke grotere afnemers hadden bij het aan de man en vrouw brengen van het lied dus een marge van 100 %.


Recente reacties