Moestuin in de luwte van boerderij Van Zanten te Leegkerk:
Verfomfaaide rozengaard met pluktuin op diepswal Aduarderdiep bij Nieuwbrug:
Het voormalige heem van beide Waschhuizen aan het Aduarderdiep. Hier kregen de Aduarder abdijbewoners hun vervuilde pijen schoon gewassen. Misschien ging er ook wel eens een paard het diep in voor een schrob-beurt. En er was een overzet, met een veerman die je graag naar de andere oever bracht, waar je als argeloos passagier waarschijnlijk net als bij de Schifpot een eind verderop (tussen Garnwerd en Feerwerd), een borrel kon drinken tegen de schrik van de overvaart.
Kalvertjes bij Fransum:
Voorbij Fransum loopt vanaf de Fransumerweg een ree naar een boerderij die om de een of andere reden Altenaauw heet. De boer tracht zijn inkomen aan te vullen met eendeneieren en boeketten op een plat fietskarretje
Om de bocht van de Zuiderweg is de berm aardig opgesierd:
Wat dichterbij Hardeweeer heb je aan de westkant van de weg een omvangrijk perceel met rode klaver. Mijn grootvader had hier maar wat graag zijn bijenkasten neergezet:
Vlinders vlogen er al volop, zoals gehakkelde aurelia’s en distelvlinders:
Met (meidoorn?)heggen omheind plaatsje waarop een huis, lage hokken en een hooimijt staan:
Te Hardeweer is het huis van de huiswierde afgegaan:
In de hoek van Oldijk (Suttum) heb je een bosje en terwijl ik dat passeerde vloog me opeens een zwerm atalanta’s tegemoet. Het ging om enkele tientallen stuks. Het leken wel de birds van Alfred Hitchcock. Vroeg me natuurlijk af hoe dat kwam. Welnu, de greppel onder het bosje lag vol rotzooi: met name pruimen. Kijk, dat vinden ze woest aantrekkelijk, dat ik al vaker eens gemerkt.
Een enkel exemplaar:
Terwijl ik de vlinders bestudeerde, kwam me achterop de rug een geruis naderbij. Het bleek een heuse schaapskudde onder schepersbegeleiding:
+
Verderop landgeiten die deze passanten ook wel interessant vonden. De voorste is een enkelhoornig exemplaar:
Kalvertjes bij de Oldijk met op de achtergrond de opgedoekte zuivelfabriek van Ezinge:
Wat meer naar rechts dit kerkelijk landschap, bestaande uit bedehuis, kosterij en toren:
Tussen Feerwerd en Ezinge stroomde ooit het Peizerdiep naar zee. Boer houdt van witte koeien, op de achtergrond de populierenlaan van Beswerd:
Ezel bij Feerwerd heeft dolle pret:
Paardjes bij Oldenzijl onder Winscum:
Hekkum:
Hekkum – koeien trekken naar de melkstal:
Een eind verder in het land bij een sloot zitten eenden, een kievit en een zilverrreiger vreedzaam tesamen:
Zaterdag langs het Harkema-pad voorbij Fransum fietsend, viel me vanuit de verte op dat aan de oostkant van het Fransumer kerkhof nog een boerderij stond, die ik nog nooit gecheckt had op peerdjesstenen of andere ornamenten in de achtergevel. De boerderij bleek zelf een monument uit de zeventiende eeuw: kop-halsromptype onder zadeldak tussen topgevels, Met binnen gesneden en meer eenvoudige bedstee-wanden en toegang gevend via een rococo-deur. Stenen met tekst of figuren werden niet genoemd door het Aduarder boerderijenboek (pag. 195-197), hoewel er eentje volgens een foto uit 1816 dateert. Aanemend dat de aanwezige stenen er gedrieën in serie zijn gemaakt, zullen de twee andere dan ook (ongeveer) uit die jaar stammen. Alle drie sluiten ze aan de bovenkant ook portaalbogen af. Het eerste geeft de initialen JMW en SKM, welke staan voor Jan Meinderts Wieringa en Stijntje Klasens Meinema, die in 1787 te Fransum trouwden, maar er achtereenvolgens in 1828 en 1827 zouden sterven. Intussen bestierde het echtpaar Wieringa-Meinema dus deze plaats, waar 91 + 12 = 103 grazen land onder beklemming bij hoorden. In 1799 kochten ze er nog een belendende boerderij met 41 gras bij, waarna ze enige verder afgelegen percelen weer van de hand deden. Naar toenmalige maatstaven waren het in elk geval grote boeren. 100 gras komt nu neer op ongeveer 45 hectare, al verschilt de grasmaat in de Ommelanden van plaats tot plaats..
Tot mijn verbazing zat er dus ook een peerdjessteen in de achtergevel. Hoewel de renovatie misschien wat onbeholpen is geschied, was de vormgeving dus oorspronkelijk van ca. 1816. Hoewel die Biedermeyerperiode ons wel meer peerdjesstenen heeft nagelaten, ontwaarde ik helaas nog geen specifieke stijlkenmerken. Het peerd vind ik relatief elegant.
De gemeente Aduard kreeg in haar nadagen by far het mooiste uitzicht van de provincie Groningen. Bij het kruispunt tussen het Van Starkenborghkanaal en het Aduarderdiep tussen de Gaaiemadijk en het gehucht Steentil zette ze een bankje neer. Zo zie je hier een ding wat deze meneer nooit zou willen misssen. Hij parkeerde zijn Mercedes aan de overkant op Gaaikema’s landtong:
en lege er drie of vier hengels uit, om de wateren hier welgemoed, uiteraard na verkregen toestemming van het wettig gezag, zo ledig mogelijk te kunnen vissen:
+
Hij heeft beet en draagt een jasje van de Suiker Unie, het bedrijf dat bij de start van zijn produktie alle vissen vanaf zijn lokatie met een algemene flauwtje uit het Hoen- en het Aduarderdiep verdreef:
Als de vissen niet toe- willen happen, contempleert men op dat bankje aan de overkant bijvoorbeeld historisch-wijsgerig over het uitzicht op de middeleeuwse Steentil (ca. 1300), waterbouwkundig-architectonisch landmark van de toenmalige abdij:
Waar af en toe ook een dikke luxe wagen overheen rijdt:
Maar het meeste vermaak biedt plaatselijk de stoet aan voorbijkomende bootjes. Wat dat betreft zit je hier beter dan op een terras aan de Poeliestraar:
Gezien op het Hegepad – tegen zo’n helling opfietsen onder de blakende zon, roept om een welverdiende rustpauze. De parkeerplek is ietwat hachelijk bij het voorbijkomen van balsturig volk. Volgens mij is de bakfiets gehuurd op het A-kerkhof.
Ik moest er eigenlijk in Stedum al uit, maar de machinist maakte zoveel haast, dat ik te weinig tijd had om mijn fiets uit de trein te kunnen halen. Dus stelde ik dat maar uit tot Loppersum om zo zonder verder tijdverlies Westeremden van de andere kant te kunnen bereiken. Vanaf station Loppersum fietste ik naar Westeremden terug over de Badweg, die me onder andere langs een zoutwaterbad voerde. Uiteindelijk liep de Badweg echter dood bij een groot boerenerf met een fraaie peerdjessteen of -plaquette op de achtergevel van de boerderij die daar stond.
Het jaartal stond waarschijnlijk voor het bouwjaar. Maar de plaquette kan ook afkomstig zijn van een eerdere versie van de huidige boerderij die qua bouw vrij nieuw oogt.. Op de topografische kaarten vanaf 1992 heet die de Hijbelsmaheerd (zie links op de kaart, iets buiten het loeg of de dorspskern van Loppersum. Waarom de naamgevers voor deze naam hebben gekozen, is op basis van publicaties en archiefontsluitingen ten ene male onduidelijk. In beschrijvingen van inventarisnummers in archieftoegangen komt hij niet voor, ook ontbreekt de naam in de boeken, tijdschriften en kranten die je digitaal via Delpher kunt raadplagen. Hybelsmaheerd lijkt me zo sterk op een verzonnen spooknaam, iets voor mensen die fictie prefereren boven realiteit, al heb ik natuurlijk ook lang niet alle huisnamen en toponiemen gezien.
“In 1764 werd boerderij Hijbelsmaheerd (later ook wel De Wier(de) genoemd) gebouwd op de wierde. Vanwege aardbevingsschade als gevolg van gaswinning werd in 2016 het voorhuis van deze boerderij (Sjuxumerweg 54) afgebroken en in 2017 vervangen door een nieuw woonhuis in de stijl van het oude Hijbelsmaheerd.”
In 1764 lag hier dus nog een wierde, die zich anno 2024 ter plaatse lijkt te hebben verstopt onder een platte betonnen erfplaat op maaiveldhoogte. De wierde die hier pal ten westen van Loppersum lag (zie bovenstaand kaartje uit de gemeente-atlas van Kuypers, 1868) was volgens de Atlas van Acker Stratingh (tabel op p. 187) met zijn 3,6 meter hoogte na die van Eekwerd de op een na hoogste van de gemeente Loppersum. Voordat zij in 1962 De Wierde ging heten in de topografische atlassen, heette ze al eeuwenlang nog simpelweg op zijn Gronings De Wier. Maar die wier(de) had nog veel oudere, nu totaal vergeten naam: Siuksum of Sjuxum. Een naam van al voorkomt op een lijst met vastgoedeigendommen van het klooster Fulda in het Duitse Hessen, uit circa 1000.
Hoewel de wierde in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog is afgegraven, ligt er deels nog steeds (of opnieuw?) een winkelhaakvormige weg omheen, in een iets veranderde spelling de Sjuxumerweg:
Kijken we naar de voorganger van die weg, dan lijkt die zich als een ossengang om de wierde heen te hebben geplooid. Zowel aan de noordoost- als aan de zuidwestkant vallen de meebuigende vormen op (de zwarte cirkel heb ik zelf toegevoegd).
Het Wikipedia-artikel over Siuksum maakt ook melding van een muntschat, die in 1884 op de lokatie van de wierde is gedaan. Destijds haalde dat al meerdere kranten, onder andere de Nieuwe Groninger, die wellicht wat dichter op het vuur zat dan andere kranten en misschien daarom wat meer details kon geven:
“Voor omstreeks twee a drie weken hebben de werklieden aan de Wier van mejuffr. de wed. D. S. Huizinga, te Loppersum, een niet onaardige vondst gedaan. Na voor-en-na wel een geraamte gevonden te hebben en andere voorwerpen, voor hen van mindere waarde, is voor een paar jaar ongeveer een gouden muntje gevonden, dat wij echter niet gezien hebben , maar toentertijd aan een oudheidkundige of verzamelaar van oude munten te Groningen opgezonden was.
Nu is de vondst werkelijk van meer belang en grooter. Niet minder dan twee honderd drie-en-veertig muntjes van fijn zilver weiden in een aarden, gesloten pot gevonden; de pot was zéér goed gesloten, hetzij door kunst of wel door oxydeering, dat hij door de werklieden, om den inhoud na te gaan, stuk geslagen moest worden. Al deze muntjes, waarvan zes stuks welke wij hebben gezien de zwaarte van een Nederl. gulden hebben, waren alle vrij goed geconserveerd.
Op de voorzijde vond men een kruis en een krans, waarom de inscriptie, Ludovicus Pius, dan eens Ludovicus II en dan eens Ludovicus II Pius imp., waar wij derhalve uit opmaken , dat deze muntsoort behoort uit den tijd van Ludovicus den tweede, Duitschen Keizer , zoon van Karel den Groote en derhalve uit het begin der negende eeuw. Ook de keerzijden van deze muntjes waren bijna alle gelijk , n.l. een tempel, voorzien met een kruis, en tot randschrift, althans de duidelijkste , welke wij gezien hebben , de woorden: Chistiana Felicio.
Hoe ’t ook zij, wij kunnen naar onze zienswijze de wierde van mejuffr. de wed. Huizinga tot een der grootste en der oudste in onze provincie rekenen. Uit de Kroniek is het bekend dat reeds inde zesde eeuw de terpen en wierden al zijn aangelegd onder den Koning Adgit in dit ons Fries land. Ten slotte houden wij het er voor, dat de muntjes welke zoovele eeuwen eendrachtelijk bij elkander hebben gezeten in den aarden pot, voor-en-na de reis naar den smeltkroes zullen maken, om schooner dan ooit, onder andere gedaanten te voorschijn te komen.””
De 243 muntjes vertegenwoordigden een enorm kapitaal. Waarvoor ze precies dienden, is onbekend. De zoon van Karel de Grote, oftewel Duits keizer Lodewijk de Vrome, zal er zijn aanhang op de wierde in deze Friese contreien vast heel tevreden mee hebben gestemd.
Of de doopsgezinde boerenfamilie Huizinga, tevens verwant aan de wereldberoemde, van originde Groningerhistoricus Johan Huizinga, er als landeigenaars ook iets van de muntschat hebben meegekregen, is onbekend, maar lijkt voor de hand te liggen. De drie klaverbladen die ze als prominente boeren op hun achtergevel lieten plaatsen waren overigens verre van origineel. Van de ongeveer 75 grafzerken die Pathuis voor de zeventiende en achttiende eeuw in de kerk van Loppersum noteerde, bleken er immers 29, dus een kleine 40 %, zo’n setje van een drietal klaverblaadjes te dragen (ook zonder klavertjes vier kreeg je wel eens geluk).
Wat achteraf verbaast, is hoe je in Groningerland zomaar, per ongeluk terecht kunt komen op een plek met aaneengersloten zo’n 1200 jaar geschiedenis. Een plek waar aardbevingen overheen zijn gegaan, waar ruim een eeuw geleden een prominente wierde is afgegraven en een zilverschat verdween zondar dat er een haan naar kraaide.
Hoewel, we moeten niet overdrijven: van die schat zijn nog een paar muntjes bewaard, waarschijnlijk ooit eens afgedaald van de bulk en toen als geschenk terechtgekomen in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis. Maar misschien liggen er elders ook nog wat.
Zo’n muntje van Lodewijk de Vrome, de Eerlijke en Joviale (778-840) zag er zo ongeveer uit:
Romaanse kerk, bakstenen uit de eerste helft van de dertiende eeuw, met op de zijmuur aan de onderkant rondbogige nissen en met aan de bovenkant een spaarveld , afgesloten door een rondboogfries (aldus Kunstreisboek van Nederland ,dat ik in in 1972 al gebruikte op fietstochten door Groningerland). Vond hem destijds nauwelijks de moeite waard, mar ben er nu eindelijk eens in geweest, en heb mijn mening moeten herzien.
Hier trouwde in 1825 mijn voorvader Albert Alberts Vondeling, zoon van een bedelaarster uit Delfzijl en zelf boerenknecht te Wirdum.
Consistoriekemer:
Detail herenbank;
stukje middeleeuwse architectuur als fresco:
Renaissance-grafsteen uit 1570 van Ballo Froma, hoveling te Wirdum, Slochteren , Ten Boer en de middelste Ruigewaard:
Detail uit de grafsteen van de fameuze jurist Diderik Frederik Johan van Halsema, eigenaar van het borgje Rusthoven, “kenner van de oude rechten van zijn land”. Het lijkt of er groensel uit de zwaardpunt spruit.
Opgewekte leeuw, gesneden door Jan de Rijk?
Familiewapen, volgens Pathuis (nrs 42376 en 4237) van de Noord-Drentse jonkers- en officierenfamilie De Sighers. De wijze waarop de boog wordt aangespannen, lijkt op een grondige voorbereiding tot suïcide:
Dekenkist uit de zestiende tot achttiende eeuw:
Als je de kerk verlaat, ontwaar je frontaal het rechthuis, waar civiele procedures werden uitgevochten en strafrechtelijke sententies werden uitgesproken. Zo’n rechthuis was vaak tevens een herberg, zoals later de gemeentehuizen vaak ook in een herberg zaten. De linker helft lijkt op een stal met doorrid, waarbij wagens of rijtuigen er aan de ene kant in konden en aan de achterkant weer uitkwamen, zodat de koetsenberijders (zoals richters) er intussen droog uit en in konden stappen. De grote ramen links en rechts van de lantaarn en links van de voordeur lijken te hebben behoord tot de zittingszaal, Rechts zal dan de woonruimte van de wedman of gerechtsdeurwaarder en diens gezin zijn geweest. Er zijn betrekkelijk weinig van deze ‘justitiepaleizen’ bewaard gebleven. Die van Bellingwolde. Westeremden en Warffum zijn er onder andere nog. Die van Finsterwolde is nog kort na 1965 gesloopt, die van Aduard is een jaar of tien geleden gerestaureerd nadat iemand de functie ontdekte:
Zo kwamen we van de week ook eeer eens langs Woldendorp, waar de kerk van buiten architectonisch misschien niet zoveel te bieden heeft als die van andere dorpen, vooral sinds de bomenkaalslag van een paar jaar geleden, maar eigenlijk moet je er ook binnen zijn voor de middeleeuwse fresco’s:
Entree naar het kerkhof:
Bij de achtergelegen Heemweg door de polders naar het zuidwesten, waarschuwen kinderen automobilisten dat zij ook gebruik maken van deze weg. Of de coureurs daar even aan willen denken alstublieft. Een paar jaar geleden reed zo’n laagvlieger nog een wielrenner overhoop:
Bijenkasten in die polder:
Gezinsuitbreiding noopt een dorp verder (Siddeburen?) de inwoners tot het eisen van meer drastische verkeersmaatregelen:
Wou al een poosje naar de Kabofferij gaan kijken, dus dat mijn broer voor zijn bijenbenodigdheden naar de imkersshop in Siddeburen moest, kwam mooi uit. Kon ik mooi meerijden, scheelde me de helft fietsen.
Bij Meedhuizen kwamen we langs dit windmolenpark:
Heem in het koren (eveneens vanuit de auto):
Dijkcoupure naar de Breebaartpolder:
Wat dichterbij gekomen:
Op de terugweg toen er qua Kabofferij niets viel te zien. Stilstaan bij bloemenstrook naast korenakker:
Bij dezelfde dijkcoupure als op de heenweg, maar dan van de andere kant::
De achterliggende brug is van een Afwateringskanaal, wat ik maar een lamlendige naam vind:
Mijn betovergrootvader Elzo Perton verdiende als arbeider in deze omgeving een deel van zijn loon met het schoonmaken van zo’n bermsloot aan de voet van een dijk:
Bulten schuimaarde (met dank aan reactie Lieuwe D.) in de berm:
Dat lijkt me een vakantiehuisje:
Loerende vos bij achtererf waar Groninger vlaggenpak de drogen hangt, betrapt op het azen op doodgemoedereerd vigilerende hanen:
Een eindje verder staat er een keet van een schildersbedrijf op de hoek van een straat:
De naam resoneerde met een andere, die van een vissersgehucht dat ik ooit op een kaart van de Dollard tegenkwam, naar ik me meende te herinnerende Kerbovverij of iets dergelijks. Kijkend op Topotijdreis vind ik dat het gehucht voor het laatst in 1950 op de topografische kaart stond:
Op de oudere topografische kaarten als ook in de gemeente-atlas van Kuyper uit 1868 heet dit gehucht nog de Komboffery. Omdat het verband met de schilderskeet van Kerbov zo teloor gaat, maar even verder gezocht in Delpher en Google Books. Het afgelegen gehucht aan de Dollarddijk blijkt in 1954 opgeheven en gesloopt. Ondanks de woningnood wilde niemand er wonen. In 1902 overtrad iemand hier de visserijwet. In 1926 kwam er een voetpad, waarvoor de bewoner graag een gemeentelijke bijdrage van Termunten wilden. Pas in 1948 kreeg het gehucht elektrische stroom en straatverlichting, een kwarteeuw later dan de rest van de gemeente Termunten. In 1951 is er een kleine watersnood in de Reiderwolderpolder, en ook in een woonkamer van iemand uit de Kabofferij is er wateroverlast.
Tot slot blijkt ook de Wikipedia er aandacht aan te hebben besteed., Oudste melding van Kombofferij blijkt op een Dollardkaart van 1818. Het woord kombof betekent volgens de wiki stookhut (of ‘vervallen huis’) maar zou ook kunnen samenhangen met de naam van een bewoner. In 1788 was er sprake van de weduwe Klaas Jans Kerbof te Termunten, daarna van de zoon Jan Klaasen Kerbof bij de Dollarddijk ook in 1861 woonde er nog een lid van de familie Kerbof. Een andere tak van de familie noemde zich Kabof. Die tak blijkt ie zijn de Termunterzijl, 1713. Volgens de volkstelling van 1930 stonden er 10 huizen en woonden er 48 mensen inhet ghuht Kombofferij.,
Nog even die familienaam Kerbof dan. Oudste melding is uit Termunten, waar in 1788 een Martje Pieters, weduwe Klaas Jans Kerbof hertrouwde. Hoe wijlen haar man Klaas aan die slavisch aandoende achternaam kwam, mag Joost weten. Of zou hij wat betreft die stookhut het woord kombuis verbasterd hebben?
Foto’s van vorige week vrijdag, toen ik na thuiskomst softwaregedoe kreeg, zodat ik ze niet meteen kon downloden.
Bij de Roderwolderdijk had een bezorgen zijn ladig folders gedumpt. Waarschijnlijk van de dichtstbijzijnde buurtsuper. En bedankt nog!
Kamilleplantage bij de Londenweg op bdrijventerrein Westpoort:
Van der Wiel, bekend van grondsaneringen, was iets in open weiland aan het storten. Weet niet of het zuivere koffie betreft:
Bij Oostwold was de bedding van het vroegere riviertje De Gave juist gehooid:
Zo te zien rozen:
Lettelbert – vanuit de verte leek het vanwege de staarten dat er een stel vossen tegen de makelaar opklommen, naderhand bleken het toch paarden te zijn:
Jugendstil Toegangshek in Midwolde:
Fraai metselwerk (Amsterdamse school) te Tolbert:
Een glasvezelkabelaar eerde Oranje met twee runderen:
Prille mais:
Het bordje ter ere van Ate Doornbosch bij de kroeg tegenover de kerk van Nuis:
En route. De Jonge Held, ontwiekt, staande en gelegen aan zijn kromme molentocht met zijn Slaperstil:
Bij de Zijlvesterweg tussen Slaperrstil en Dorkwerd liep een ooievaar in het land te fourageren. Op de achtergrond de Stad met Vinkhuizen:
Herbouw van boerderij aan de Meedenrweg, iets ten noorden van Aduard. Zo te zien blijft het grondplan gelijk:
Bij de ree van boer Harkema, iets verder in het land. Replica van Vrijheidsbeeld op miniformaat, met de onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776. Niet gekeken of de regel Give me your tired, your poor er ook te bekennen viel. Nou ja, het gebod tot gastvrijheid zijn de meeste mensen toch liever vergeten, behalve als ze er zelf een beroep op moeten doen:
Op het kerkhof van Fransum:
Driearmige kandelaar van klei in de kerk:
Op het koor ligt een rijtje lokale hotemetoten hun opstanding te verwachten. Hier de fraai gecaligrafeerde zerk vaan Pieter Jansen, die in 1680 op de boerderij Nyenhuis in het kerspel Fransum overleed. “Al hoe wel ick hier legge beneden en een ander gaet over my treden, en ben niet als de aerde en slick, noch hoop ick te koomen int hemelrick.”
De gepleisterde kansel van bak- en natuursteen, die rust op een gotisch kapiteel.
De kerk, op de aangename fietsafstand van 12,75 kilometer vanaf de Stad, is bij de stichting Oude Groninger Kerken te huur voor allerlei uitvoeringen, iets wat overigens te weinig gebeurt;
Aan de muur een foto van de avondmaalskan van Keuls steengoed uit 1750 die al sinds de restauratie van ca. 1950 in het Groninger Museum berust:
Streng verboden dit monument te verontreinigen of de muren te bekrassen:
De kansel vanuit een andere hoek:
Bij Altenaauw in de berm van de weg naar de gehuchtjes Hardeweer en Suttum:
An de andere kant van de weg een fouragerende kievit:
Aan de Oldijk tussen Suttum en Ezinge staat de ‘Ol Widde”. De naamgeving, mogelijk gevolg van een witpleisterbuurt, kan dat niet veel langer dan een halve eeuw geleden geschied zijn. Oorspronkelijk, in de zestiende eeuw, heette de boerderij nog de Luegheheerd, mogelijk naar een familie Luinge die oorspronkelijk uit Peize of elders uit Noord-Drenthe afkomstig zal zijn geweest:
Het voorhuis, al jaren niet meer bewoond, is niet veel soeps:
De naam van de schuur zou nu ook ‘Gat in ’t dak’ mogen zijn – ze ziet er sinds een storm van een paar jaar terug namelijk afgrijselijk uit:
Al oogt de melkenkamer, opslagplaats voor boter en kaas, er nog solide gesloten uit met zijn dubbele set tralies:
In de achtergevel zit nog een deur van eind negentiende eeuw. Iemand heeft er linksonder van binnenuit een paneel uitgeschopt:
Terug langs Ezinge, Feerwerd en Garnwerd. Onderaan de toren van Garnwerd:
Bij de molen van Garnwerd reclame voor het dorpsfeest Garnwerd Grandioos over een paar weken, natuurlijk met de traditionele Braggeltocht (run door de blauwe blubber):
Dorpsgezicht Garnwerd, van over het hooiland met wiersen bij Krassum:
Geitenkudde bij Dorkwerd maakt gebruik van wagenbrug:
Op mijn boodschappenbonnetje, dat vanochtend artikelen met een gezamenlijke waarde van 31 euro recapituleerde, stond als prijzigste item iets van 18 euro minus één cent, in kruidenierskassalatijn aangeduid als VLOEIBAAR CO. Dat CO bleek een afko voor colour. Meer precies gesteld ging het bij deze aanschaf om ‘Ariel complete color’.
Normaal gaat zo’n wasmiddelmerk aan mij voorbij. Sinds ze de korreltjeswasmiddelen eruit gooiden, nu jaren geleden, koop ik, ondanks mijn weerzin tegen plastic, het wasmiddel vloeibaar, en dan meestal van het AH-huismerk, of iets in die prijscategorie: van een euro of 4 à 7. Mijn huismerk wasmiddel was thuis op, maar ook in de buurtsuper uitverkocht. Een plausibel alternatief diende zich in de gauwigheid niet aan. Ik greep dus naar de complete Ariel Color, “uitstekend schoon. Zelfs in koude en korte was programma’s.” Veronderstelde dat de prijs niet sterk afwijkend zou zijn, dat waren de plastic verpakkingen in het algemeeen immers ook niet. Helaas in de gauwigheid ook niet op de prijsbordje bovenaan het schap gelet, pas thuis vond ik de geconstateerde 18 euro opmerkelijk, vooral vergeleken bij de prijs die ik anders gewoonlijk betaal.
Ben naderhand nog wel even weer naar de Appie geweest voor een check. De prijs op het bonnetje klopte volgens de juffrouw achter de servicebalie. Ik vond ook: gekocht is gekocht, dan had ik had ik maar beter op moeten letten. Nee, ik leverde het middel niet weer in. Het geld hoefde ik niet terug. Is leergeld dat je goed op moet blijven letten.
Wilde enkele boerderijen in de buurt checken op paardensteentjes, maar dat bleek een vergeefse missie. Daarom de omgeving van Dijkshorn maar eens verkend.
Westerdijkshorn bij Bedum bestaat nog steeds voluit, en is bij menigeen bekend vanwege zijn eenzame toren zonder kerk. Oosterdijkshorn heeft kerk noch toren. Anders dan de zusterbuurtschap was het een verkeersknooppunt. Qua water had het een kruispunt van het Damsterdiep met enerzijds het Westerwijtwerdermaar, en anderzijds het Lustigemaar, een altijd tot enige blijmoedigheid stemmende naam. Verder kwam de Stadsweg erlangs tussen Ten Boer en Ten Post, met een klap (ophaalbrug) over de Westerwijtwerdermaar. Tegenwoordig kan je er ook nog banjeren langs een Banjerpad.
Boven en onder het Westerwijtwerdermaar richting het westen. Het dichtste bij zit de Stadswegklap. Daarachter is het Oosterdijskhornerverlaat nog net zichtbaar.
Dat verlaat is de grootste bezienswaardigheid in het huidig tijdsgewricht, nu er veel minder verkeer langs weg en water komt. Bedrijvigheid? Aan het overkant van het Damsterdiep zit Ruigstaal, het bedrijf van een kunstenaar die beelden maakt van cortenstaal:
Van staal zijn ook de twee ‘stoneyschuiven‘ van het Oosterdijkshornerverlaat:
De passerende scheepjes moesten niet een al te hoge deklast hebben, wilden ze onder de schuiven door kunnen. Dergelijke verlaten waren ooit vrij algemeen, nu zie je ze zelden meer ondat ze vervange zijn door sluizen met deuren tussen de waterpeilen:
Bij het nogal mager uitgevallen verlaatsmeestershuisje (ooit waren dat algemene, vaak goed beklante kroegen) hangt een bord met de tarieven van 1941 in het publicatiekastje: iedere doorvaart door het verlaat kostte de schipper 0,4 cent per ton , met een minimum van 30 cent voor trek- en duwboten die voorzien waren van een mechanische krachtinstallatie. Een vlot houtbalken kosstte 2 cent per balk. Kleine bootjes zonder mechanischevoortstuwing of motor waren vrijgesteld van het verlaatsgeld.
In de oorlog werd een van die opstaande schuifgeleiders door een Spitfire beschoten en getroffen, een feit dar het latere voortbestaan van dit Engelse erfgoed geenszins bevorderd heeft. Bij de restauratie van 2011 werd het memorabele gat door de aannemer verwijderd:
De Dijkshorner klap in de Stadsweg:
Aan de andere kant van het Damsterdiep zien we zo’n zwaar belast opduwertje:
Grazige weiden in de contreien:
Terug via de vrij drukke Stadsweg door Ten Boer:
Dodge vrachtwagen bij een vroeger onderkomen van gemeentewerken? Het kenteken lijkt van voren met een I aangevuld. Houden we het op A 1948, dan was het ooit van een graanhandelaar Vonck in de stad Groningen.
Snijraam in een bovenlicht van een sjieke rentenierswoning aan de Gast in Zuidhorn.
Een soortgelijke voorstelling heeft als gevelsteen op een afgebroken boerderij bij de Dijkshorn tussen Ten Boer en Ten Post gehangen. Een vroegere eigenaar wilde jaren geleden graag weten wat ze betekende.
Twee paarden rennen furieus op elkaar af, gescheiden door een enkelvoudige lijlinde die ze ook nog een beetje schaduw geeft, bovendien scheidt dat hek naast de linde de paarden. Ze zullen niet botsen, dankzij alle voorzienigheid. Ongetwijfeld zit er meer betekenis achter.
Maar welke?
Veel Groninger boerderijen hebben sluit- en gevelsteentjes met paardensymboliek. Veel, maar lang niet alle bedrijven. Als je de steentjes inventariseert, merk je dat het maar een kleine minderheid is. Soms is er een verband tussen de stenen en een professioneel specialisme. Boer Mensinga op Leegkerk had een kampioenspaard dat uiteindelijk naar Italië ging. Een steen met peerd kan duiden op een paardenfokkerij of de aanwezigheid van een dek- of springhengst, lang gelden, toen die boerderij nog in aanbouw was en de steen of het snijraam werd geplaatst.
Recente reacties