Tussen Roden en Langeloo

Ontdekte in Foxwolde dat er geen kaart in mijn camera zat. Jammer van de al gemaakte foto’s. Gelukkig had de fotozaak in Roden kaarten te koop. Dus daar meteen maar vervolgd met de tweedehands camera’s in de etalage. Geen hond die zulke analoge meuk nog koopt:

Terug naar het groen. In een buitenwijk van Roden tegenover het sportpark daar ligt dit verfrommelde schapenhekje, gereed voor de open haard::

Tussen Roden en Langeloo bij de weg:

Lieversche Aa of Groote Diep, beetje snakkerige beek – in de hoogzomer zie je hier veel weidebeekjuffers:, nu hing er een straf windje:

Hek met de naam:

Onder het hekje een kei als grensmarkering:

Of kei? Geen hond weet meer wat een marke is, en dat je die traditoneel met een kei of vlint – natuursteen dus – markeerde. In dit geval gaat het zelfs om een grover soort beton.

Van de zomer nog maar eens weer heen, wegens de juffers:

Een eindje dichterbij Langeloo staat een oude Massey Ferguson in het land:

Langzaam wortels schietend en toegroeiend naar een ouwe dag op ’t Muntendammer tractorkerkhof:

Grote drukte in de kerk van Norg bij het door intekenaars ophalen van Norg, door de eeuwen heen; van zandrug tot brinkdorp:

De vlakte op de terugweg voorbij Langeloo- zure appels in aantocht:

Oostervoortsche Diep:

Hetzelfde beekje aan de andere kant:

En toen begon het te regenen, steeds harder te regenen.. Heb nog geschuild bij een bos halverwege Lieveren, maar werd niettemin drijfnat:

Met de wind in de rug bij Lieveren of Altena.


Hoe Brillejood zich ontwikkelde

Willem Bouman (ND) vestigde laatst per tweet de aandacht van zijn volgers op Van appeljood tot zuurjood, een nieuw boek van Ewoud Sanders over joodse venters en het habituele antisemitisme waar ze mee te maken kregen.

“Voor de oorlog verdienden veel Joden hun geld als straathandelaar in fruit, schoenen, brillen, garen en band. De buitenwacht bedacht vernederende namen voor hen. In een mooi boek, Van appeljood tot zuurjood, schetst Ewoud Sanders een portret van deze groep.”

“Geen straatventer zijnde”, reageeerde ik ietwat ironisch, “ben ik in mijn jonge Drentse jaren menigmaal uitgescholden voor brillejood. Ik denk niet dat men de betekenis en achtergronden besefte. Toch dankbaar dat zoveel jonge Drenten al konden lezen dankzij de brillen van die joden.”

Die jonge jaren van mij plaats ik tussen 1960 en 1967 toen ik de Openbare  Lagere School van meester Smit te Havelte in zuidwest-Drenthe bezocht. Ik vroeg me naderhand wel eens af hoe die kinderen indertijd van dergelijke scheldwoorden leerden – van de naaste familie toch waarschijnlijk?

Tweetend ontmoet men weldra lotgenoten.

Afiena, nu directeur van een Groninger Borg, was in de jaren zeventig nog door buurtkinderen voor brillejood uitgescholden: “I know this for a fact!”, voegde ze eraan toe, Remco was dit in de jaren 80 zelfs nog overkomen. “Denk dat het door jongere kinderen van oudere wordt overgenomen; dan worden die jongere kinderen ouder, en andere jonge kinderen nemen het daar weer van over…De oorspronkelijke betekenis is daarbij lang verloren, maar natuurlijk is het desondanks toch anti-Semitisch.”

Dat laatste betwijfel ik dus. Die jouwende kinderen hadden namelijk, net als ikzelf, totaal geen benul van wat een brillejood was. Ze konden zich daar geen enkel beeld bij vormen. Al kenden ze vast en zeker wel de gevoelswaarde van het scheldwoord brillejood, en hun intenties daarmee.

Ik droeg al een bril vanaf mijn derde levensjaar, nadat er een lui oog geconstateerd was en de Meppeler oogarts Dr. Deutman in het Diaconessen Ziekenhuis een stukje spier achter dat oog weg had gesneden om ‘het oog recht te zetten’’, iets wat overigens bij herhaling zo’n vijftien jaar na dato evenmin heeft mogen baten.

Hoewel op de kleuterschool al brildragend, heb ik pas op de lagere school in de jaren 60 kennisgemaakt met dat scheldwoord ‘brillejood’. Of eigenlijk waren het drie scheldwoorden die in wisselende, elkaar liefst versterkende combinaties op mij werden losgelaten: schele, professor en brillejood.

Directe buurkinderen gebruikten het woord brillejod niet, kinderen uit de middenstand ook niet en meisjes deden er sowieso niet aan mee, dacht ik. De meesten die dat wel deden en zoch ermee wilden doen gelden waren leeftijdgenoten uit de nu deels gesloopte, wat meer proletarisch aangelegde Beukenlaan om de hoek. Het ging vooral om een paar grotere, misschien wat oudere en sterkere jongens en hun (laffe) meelopers. Laat me ze voor het gemak maar Johan, Kor en Henkie noemen. Vraag me niet naar de achternamen.

Even over dat vermeende anti-semitisme. De feitelijke betekenis van de term brillejood ging niet alleen aan de schelders maar ook ten ene male aan mijzelf voorbij, al gebeurde dat uiteraard niet met de kwaadaardig en krenkend bedoelde gevoelslading van het scheldwoord. In de loop der jaren luwde het gebruik ervan ook. Jarenlang was ik de enige met een bril in de klas geweest, maar in de op een na hoogste klas, toentertijd de vijfde, zat opeens de halve klas in de schoolbanken met een bril op de neus. Kennelijk was er een of andere collectieve schoonveeg-actie door de schoolarts (dr. Bangma) geweest of iets dergelijks, met een ruime stroom doorverwijingen naar de oogarts als gevolg. Maar goed, gedeelde smart maakt halve smart. Een van de nieuwe brildragers was nota bene mijn grootste belager geweest, iemand die altijd klaar stond om me te koeioneren en uit te kafferen met een scheldwoord als brillejood. Ook van sommige anderen die het gebruikten, ken ik de namen nog steeds, ook daarvan loopt inmiddels menigeen (voor straf!) met een bril rond.

Zelfs in jeugdliteratuur schijnt het gewraakte maledictum brillejood destijds nog courant te zijn geweest, afgaande op nog een derde contribuant in de twitterdiscussie. Die ons wees op nog weer een ander, eerder werk van Ewoud Sanders.

De paragraaf 6 over de brillejood in Sanders’ ‘van Appeljood tot Zuurjood’ heb ik inmiddels tot me genomen.

Anders dan bij overige aanduidingen voor joodse straatventers signaleert Sanders bij brillejood /brillenjood drie onderscheiden woordenboek-betekenissen:

1: ambulant joods koopman in brillen.

2: denigrerende spotnaam voor opticien

3: intellectueel in de dop, “het slimste jongetje van de klas, onsportief en met bril”, nu meestal een ‘nerd’ geheten.

Uiteraard acht ik nummer 3 vooral op mijzelf van toepassing.

Maar laat me maar even beginnen bij woordenboekdefinitie nummer 1

De term brillenjood blijkt al gangbaar sinds eind achttiende eeuw. Jood was als bestanddeel van de beroepsaanduiding  eventueel te vervangen door de nog veel denigrerender term smous: de met een zwaar en bijna onverstaanbaar jiddisch accent murmelende, van hot naar her zwervende koopman, oorspronkelijk uit Westfalen of van nog wat verder weg uit het Duitse rijk. Deze werd gewoonlijk gehouden voor een onbetrouwbare, en dus met argwaan te bejegenen bedrieger met een slechte reputatie. Het odium zou ook blijken uit een verdwenen zegswijze als ‘’iemand brillen verkopen’, destijds synoniem voor ‘knollen voor citroenen verkopen’ (waarschijnlijk afkomstig van een fruit- of sinaasappeljood). Sanders toont begrip voor de argwaan waarmee de brillenjood te maken kreeg. Oogmetingen, pas vanaf ca 1877 geïntroduceerd, waren pas gangbaar vanaf ca. 1930. Voordien was het heel gewoon om bij een venter aan de deur of een koopman op de jaarmarkt met trial and error een bril te kopen en trial kwam nu eenmaal vaak neer op error.

Kort na 1800 nam zo’n ambulante brillenkoopman nogal eens de officiële familienaam Brilleman aan, die zodoende enkele honderden keren voorkomt op het Holocaust-monument voor vermoorde joden van Isaac Lipschitz. Brilleman dus – een naam die tegenwoordig voornamelijk bekend is van een kickbokser die in verkeerde kringen verzeild raakte en wiens leven daarom ingemetseld eindigde, in een cementblok dat op de bodem van de Waal werd gevonden door de baas van het ginds heen en weer passerende veerpont Brakel-Herwijnen.

Anno 1854 gold het in enigszins doorgeleerde kringen al niet bepaald meer als chique  om de filosoof Spinoza te betitelen als een “arme brillejood”. Het was in de eerste plaats natuurlijk al een abuis: Spinoza sleep dan wel glazen voor optica, maar hij sleet geen brillen.

Een teken dat de denigrerende beroepsaanduiding voor joodse brillenkooplui  evolueerde tot een scheldnaam voor brildragenden in het algemeen, bestaat uit een proces dat zich in 1922 voordeed in de Friese Woudstreek. Twee fietsers uit Twijzel sneden hier op een fietspad hun brildragende dorpsgenoot H. Wijma, die ze uitscholden voor brillejood (jammer genoeg kwam ik Wijma’s professie niet gewaar, vermoedelijk ging het om een schoolmeester, zo niet van beroep dan qua houding). Toen ze als resultaat van een beginnend handgemeen gedrieën tegen de rijweg smakten, bewerkte een van beide ruziezoekers hun brildragende slachtoffer zelfs nog met een mes.

In een andere rechtszaak, nu van zo’n tien jaar nà de oorlog, was een deurwaarder die een achterstallige somma kwam innen, onheus bejegend door een zeemansvrouw.  Volgens de berooide zeemanse was de (inderdaad Joodse) deurwaarder een “brillenjood die concentratiekampmethoden” toepaste. Naderhand zei ze natuurlijk dat het haar speet en dat ze het zo niet bedoeld had. Nou ja. Ze kreeg wel de toen fikse boete van vijftig gulden, bij eventuele wanbetaling te vervangen met tien dagen hechtenis, een teken dat de rechter de belediging op haar waarde wist te schatten.

Voor de oorlog raakte het scheldwoord brillejood eigenlijk al uit de tijd. Met de oorlog verdween sowieso al het beroep van de ambulante brillenkoopman in Auschwitz, Sobibor en Treblinka etc.. Toch kwam het scheldwoord in 1964 nog eens voor in het welbekende stripweekblad voor meisjes Tina. Het ging nota bene om een ingezonden brief van een jonge lezeres die zichzelf denigrerend met het scheldwoord brillejood aanduidde. Desondanks werd de brief geplaatst door de redactie. Die verdedigde zich tegen de kritiek van buitenaf;: ze vond brillejood nog een “heel gewoon, ingeburgerd woord” Ewoud Sanders erkent het blijvend ingeburgerd zijn van het scheldwoord, “vooral in jeugdtaal”; “Dat weet ik ook uit eigen ervaring”, schrijft hij. “Het wordt nog altijd gebruikt, maar echt gangbaar is het niet meer.”

En gelukkig maar.

Ewoud Sanders, Van appeljood tot zuurjood; veertig portretten van joodse straatventers (Zutphen 2024) pag. 100-106; Hoofdstuk 6: ‘Brillen en tanden , De brillenjood’

Illustratie: straatverkoper van brillen, Jacob Plügger, naar Hendrik Numan, 1805 – 1871; Rijksmuseum RP-P-1878-A-1419.


Ontwikkelingen in de voetbalplaatjesportretfotografie

Van de Appie kreeg ik van de week een stel voetbalplaatjes. En aangezien ik in 1969, in de gloriejaren van Ajax, al voetbalplaatjes verzamelde, werd dit geschenk door mij in dank aanvaard.

Ik moet zeggen dat er terdege vooruitgang is geboekt in de voetbalplaatjesportretfotografie. En dan doel ik niet zozeer op de toegevoegde functie van glazenonderzetter of bierviltje, aangezien ik al zeventien jaar nauwelijks nog bier drink. Deze functionaliteit is aan mij dus niet zo besteed, of je moet ze ook voor thee mogen gebruiken. En ook gaan de zouteloze kroegspelletjes die je er volgens de Appie mee kunt spelen, ten ene male aan mij voorbij.

Nee, mij interesseert de typecasting die nu kennelijk gepaard gaat met de portretten. Ronald Koeman poseert alsof hij de generaal zelve is,, het slagveld bij Quatre Bras van verre overziend, terwijl de oorspronkelijke generaal, Rinus Michels dus, nog poseerde alsof hij nog de dokwerker zelf was.

En Memphis Depay, nog zonder witte Wimbledon-haarband, doet of hij dankzij dit garnituur helendal geeneen meer hoort. Terwijl toch iedereen doorheeft hoe gevoelig hij is voor de minimaalste tifosikritiek.

Toch mooi dat de voetbalplaatjesportrettisten wat meer karakter aan hun genre hebben toegevoegd. Wij moesten het in 1969 nog doen met ingeplakte uitgestreken melkmuilemsmoelen boven standaard-clubshirtjes, waar voor de vorm dan misschien nog iets van een kreuk of vouw in was aangebracht.


Filosoof met oortjes verovert boek en laat zich er graag mee kieken

Coco heeft een zonnig plekje gevonden en staat sinds de Aftersales van de Benofiet Ganderheydens supplement (1897) op Molema’s Groninger Woordenboek niet meer af:

Hoogstens verschikt ze haar poezenpoten enigszins:

Ze zegt dat ze de inhoud van deze hoogstaande lexicografie terdege overdenkt: “Val me niet lastig!”:

“En bemoei je met jezelf. “” Okee, zjaggerijn. “Hoe spelt men dat eigenlijk?”

Moet je kijken, ze valt er bijna bij in slaap.

Met al dat rijke geestesvoedsel achter haar verstandskeizen, wordt het tijd voor een oculaire inspectie van het zelfbeeld:

FF inzoomen op mijn oog:

Filosoof met oortjes: “Ik ga nog influencer worden”.


Een oorlogslied voor het Leger aan de Rijn

Soms ontdek je een historisch schilderij dat je nooit eerder zag, maar dat desalniettemin prachtig is als tijdsbeeld.

Op het eerste gezicht lijkt het Frans-revolutionair, en dat is het ook, maar er zit een dubbele bodem in.

Het schilderij hangt in het Museum van Straatsburg, en ene Isidore Pils, een stadsgenoot, maakte het in 1849, terwijl het voorstelt Rouget de Lisle – in 1792 de tekstdichter en componist van de Marseillaise – die dit in Straatsburg geconcipieerde patriottenlied voor het eerst vol pathos voorzingt in een vaderlandslievend burgergezelschap te Straatsburg. Er zat namelijk net een oorlog met Oostenrijk aan te komen. Rouget was officier in het Franse leger aan de Rijn, waarvoor hij zijn lied – vanaf 1795 het Frans volkslied, dat meermalen verboden is geweest – het eerst bestemd had.

Rouget staat uiteraard centraal in de voorstelling. Hij wordt links gaccompagneerd door twee lieftallige deernen, waarvan de een de piano bedient en de ander gedienstig haar muziekbladen omslaat. Links van de pianiste liggen ook nog wat (muziek?)boeken. Ze is duidelijk niet van de straat en voorlopig beschikt Rouget nog wel over wat repertoire. Al moet hij in zijn opgekrikte heldenpose oppassen waar hij zijn stevels neerzet. Het kreukende, bobbelige tapijt gedoogt geen al te revolutionaire strapatzen.

Naast Rouget vormt zijn publiek het onderwerp. De dames kijken de held zonder mankeren naar zijn ogen. Dat hoort zo bij helden. Het zijn fans. Dat vormen mogelijk ook de revolutionairen in het gezelschap, die op de achtergrond wat schwärmerisch uit hun ogen kijken. Anders is het met de persoon die naast Rouget centraal in in de voorstelling uitstekend belicht op zijn mooiste zetel prijkt. Dit zal de burgemeester van Straatsburg zijn. Hij kijkt weliswaar belangstellend op naar Rouget, maar deelt minder diens enthousiasme, het is eerder met een gereserveerde nieuwsgierigheid waarmee hij de man aanschouwt. Hij lijkt qua houding zelfs wat afwerend.

De dubbele bodem in het doek bestaat nu in de tijdsdimensie en het naast en tegenover elkaar zetten van de revolutionaire patriot van 1792 en de bedaagde pruikmans van 1849. Rouget vertegenwoordigt de Franse revolutie, de eerste en gloednieuwe, die in de schildersogen oud en bedaagd is geworden en de allemaal al eens meegemaakt heeft. Straks zal de oudere man opstaan en proberen met waarschuwende woorden het oplaaiende begeestering te temperen. Hij zal zich voorzichtig en zeker niet provocerend uiten, want anders ligt je afgehakte hoofd, van onderen nog uitdruipend, maar zo in een wilgetenen mandje.


Swaalfkes bij de Nieuwklap

Klaagde ik van de week nog over de vele muggen op mijn avondrondje door de Hooge- en de Lagemeeden, en dat de zwaluwen hun taken bij het elimineren van dit ongedierte blijkbaar schromelijk verwaarloosden, ik moet deze verwijten nu subiet weer intrekken, want bij de nieuwe brug van Nieuwklap zwermde het van de swaalfkes:

En onder de brug, nog maar een paar jaar oud, hingen al hele batterijen met zwaluwenkoters aan het beton:

Ouders deden fanatiek het ene na het andere nest aan met opgekropt voedsel (lees: muggen):

Waarbij ik me zelfs afvroeg of ze collecfief meerdere nesten bedienden:

Als vanzelf popten er alom hongerige gele bekkies tevoorschijn:

Het werd ook duidelijk waar de ouwelui hun nestmateriaal vandaan haalden. Buiten lagen in de zon wat verse plassen op te drogen:

Daar troepten de volwassen dieren samen om de nog natte klei gezwind naar hun kleintjes af te voeren:

Die kleine zwaluwtjes zaten daar hoog en droog. Terwijl ik van de week ook hoorde hoe slecht het de jonge ooievaartjes verging: verkleumd en verhongerd zaten die op hun nesten vanwege de kouwe plensregen. Dan had het zwaluwen-nageslacht het toch beter voor elkaar.


Avondrondje Hooge- en Lagemeeden

Het was prachtig weer gistravond voor een fietsrondje: windstil, met als enige nadeel een enorme bult muggen, vooral in Lagemeeden met zijn vochtige weilanden. Maar ik begon in Hoogemeeden. Aan de westkant van het rechte stuk van ’t Aduarderdiep, midden in polder De Kleine Eendracht ligt daar aan een lange, haakse ree van betonplaten de ‘Schippersploats’, met in de achtergevel dit gevelsteenteentje van een jong, druistig Fries paardje::

Volgens het Boerderijenboek van Aduard heeft ter plaatse (nr. 124, pag. 398-400) mogelijk eerder iets gestaan dat verband hield met het klooster Aduard. In de boerderij zit vrij veel ruimte voor paarden, volgens de auteurs omdat hier, naast een herberg, een wisselplaats voor paarden was. Ik denk dat de naam Schippersplaats, naar latere eigenaars, hier met de auteurs op de loop is gegaan. De familie Schipper bezat een herberg in Aduard en ook deze boerderij (als eigenaars, niet als beklemde meiers). Wisselplaatsen voor trekpaarden van scheepsjagers, zoals De Slingerij en de Stadsherberg bij het Hoendiep en de Vonk en het Wapen van het Oldambt aan het Winschoterdiep, bevonden zich gewoonlijk bij de kop van een trekdiep, in de onmiddellijke nabijheid van het vaarwater, en niet midden in het land, zoals hier. Wel stamt de boerderij mogelijk uit de eerste decennia van de zeventiende eeuw, denk aan het Twaalfjarig Bestand, toen er in de omgeving vrij veel nieuwbouw plaatsvond. Er zat uiteindelijk ruim 53 gras land bij. Als het Aduarderdiep überhaupt als trekdiep fungeerde, moet je de eindstations met schuren voor scheepsjagerspaarden zoeken in Aduard of Den Ham.

In de achtergevel van het plaatsje zit ook nog een gevelsteen uit 1828 met de initialen FMD – EMvdV, wat slaat op de toenmalige beklemde meiers en huis-eigenaren, het echtpaar Ewold Mennes Drewes en Alke Michiels van der Veen, dat acht jaar eerder op vrij jonge leeftijd getrouwd was:

Nog een aardig ornament op de achtergevel: de huisbel met de koe erboven:

Een indruk van de groene grasvlakte waar de betonnen ree naar het huis heenvoert:

Opslag van kabelhaspels van de firma die de hoogspanningslijnen op het land vernieuwt:

Elders in Hoogemeeden staat een boerderij die zich getuige de gevelsteentjes in de poort naar het toponiem noemt. Het paardje in de achtergevel is hier een stuk minder elegant dan dat bij de Schipperploatsje:

Het kerkje van Den Horn, daar nabij:

Toegangshek naar het kerkhof van Lagemeeden, waar die kerk in de zeventiende en achttiende eeuw nog heeft gestaan:

De gewezen huisplaats ernaast is overwoekerd met bloeiende berenklauw:

Boerderij op het westelijke uiteind van de Nutweg:

De boerderij schuin tegenover het kerkhof, waar zich op het achtererf ooit de Lagermeedster parkeerkwestie afspeelde:

Vergezicht naar het westen, waar de molen van Enumatil net niet meer zichtbaar is:

Bij de Zuidwendinger watermolen staat opeens een hok en speelobject voor (dwerg)geiten:

De eigenaar van voorheen herberg De Meelbuil op de hoek van de Zuidwending en het Hoendiep heeft zijn pand opgesierd en vervrolijkt met onder andere een roze rozenboom en klaprozen:

Op de weg terug – de suikerfabriek te Vierverlaten gezien vanaf Leegkerk:


Peddelend in Peize e.o.

Onlanden met rechts de uitkijktoren van Natuurmonumenten bij de Noorddijk aan de Peizer kant:

Schurencomplex bij Peizerwolde:

Tien jaar geleden was havikskruid in deze omgeving nog vrij zeldzaam, maar nu zie je het overal in de bermen van het Noordenveld:

Hooiland met vermolmende boomstronk in de haakse bocht van de Wolddijk, noordoostkant van Peize:

Vintage trekkertje met melktank bij boerderij met rijtje linden aan het Achterstewold:

Wekomstbord met gefiguurzaagde zwanen achter het sportpark van Peize:

Pylonen voor oefenpartijtje op voetbalveld:

Beeld of beeldengroep uit de jaren 80, geschonken door de Rabobak aan de gewezen gemeente Peize, op een veldje bij de hoek Roderweg en Oude Velddijk:

Bij dat beeld staat deze opgesierde kabelkast:

Jugendstil-achtig hek bij het huis van Peize:

Gemeentelijke kolkenzuiger bij het voormalige Huis te Peize (de boerderij zal het schathuis van deze borg geweest zijn):

Vijver met roze waterlelies bij de Geelsterlaan in de buurt:

Hoekje met hekken bij de Oude Velddijk, zuidkant Peize:

Keuterij met geïmproviseerde kabouterwoning bij de Boerlaan of de Altenaweg, nog verder zuidwaarts:

Havikskruid in Foxwolde:

Fouragerende ooievaar in Foxwolde, waarschijnlijk een exemplaar dat een nest heeft op een afgeknotte bomenrij bij een boerderij aldaar:


De partij die haar bestaansreden ontkent

De vertegenwoordigende democratie is bedoeld om via politieke wedijver tot een zo eerlijk mogelijke distributie van macht over partijen te komen, zonder welke partijstrijd een systeem uiteindelijk zal ontaarden in eindeloos bloedvergieten. Een middel om tot zo’n machtsdistributie te komen zijn de verkiezingen als wedlopen tussen min of meer ideologisch geïnspireerde politieke partijen die op voorhand elkaars bestaan respecteren. Jaren geleden beweerde de geschiedsfilosoof Frank Ankersmit politieke partijen eigenlijk overbodig te vinden, omdat er nog maar zeer weinig mensen lid van werden – waarmee partijen inderdaad hun legitimiteit kwijtraakten – maar hoe hij ze dan eigenlijk had willen vervangen, daarover hebben we hem nooit mogen horen. Het vervangen van partijen zonder er een serieus alternatief voor te bieden, lijkt me eerlijk gezegd onverantwoord en komt neer op vrij baan voor persoonsverheerlijking en machtswellust zonder weerga.

Inmiddels heeft onze vertegenwoordigende democratie een partij zonder leden mogelijk gemaakt, een partij die dus op voorhand ook niet meer kan of wil voldoen als recruteringsinstrument voor vertegenwoordigende en bestuurlijke functies. Maar als een partij deze rol weigert, en weigert de bestuurders te leveren, waar wij de vertegenwoordigende democratie om vragen, waarom zouden wij het bestaan van zo’n partij dan nog langer moeten erkennen? Volgens mij kunnen we wel zonder zo’n partij die haar wezenlijke functie ontkent.


Westerwoldse landschappen bij het Museum Oude Wolden

Het Museum Oude Wolden in het ook dit voorjaar weer prachtige Bellingwolde richt zich onder de noemer ‘Ons laand‘ momenteel op oudere en nieuwere landschapskunst. Dat gebeurt allereerst in een lint door het hele museum heen met werk van allerlei (amateur)kunstenaars die reageerden op een oproep. Veelal richtten die zich op de natuur in hun omgeving, maar ook dorpsgezichten en nog beperktere omgevingen komen in dat lint aan bod:

Omdat het vierkante formaat blijkbaar voorgeschreven werd, bekroop me bij de bezichtiging het idee dat de afbeeldingen zich uitstekend zouden kunnen lenen voor een Memory-spel. Bij sommige stemmige afbeeldingen rook je als het ware een venige lucht:

De wat meer bekende, professionele schilders kregen gelukkig meer de ruimte. Zoals Geert Schreuders, mij vooral bekend van historische voorstellingen, met dit rationele agrarische landschap en diens genuanceerde tinten van bluiend eerappellaand:

Een ontdekking, voor mij althans, vormde het werk van Johan Hemkes (1894-1988). Hij was werkzaam als tekenleraar in Ter Apel en legde de wijde omgeving daarvan vast in honderden etsen. Met steun van het Hesse Fonds en de provincie Grooningen zijn deze gedigitaliseerd en – als de belanghebbenden daar toestemming voor geven – verschijnen deze straks allemaal online:

Westerwoldse turfschuur of vervallen hut, 1940:

In het veen, 1928: enkele veenarbeiders steken met hun petten boven de afgraving uit, evenals een jacobsladder die de kluiten naar een malerij op stoomkracht vervoert, die ze tot hoog-calorische baggels voor huisbrand plat:

In een afzonderlijk kabinet hangt het werk van Ploeg-kunstenaars, zoals deze veenarbeiders van Johan Dijkstra. Uit hun put met hoogveen is de bovenste laag (bonkveen) al verwijderd – die gaat straks weer door het onderliggende zand dat ermee tot dalgrond verwerkt word. Naar onderen toe wordt de turf steeds donkerder en beter voor huisbrand:

Of die veenarbeiders net als hun collega’s op de klei, ook aan éénschaftsarbeid deden, weet ik niet, maar misschien hadden ze bij hun woning ook wel zo’n grote moestuin, waarop ze dan vooral ’s middags werkten. Van Johan Dijkstra is dit kleurige doek van het huis bij de Rhederbrug (oostkant Bellingwolde), bewoond door de landarbeider of dagloner Geert Sandjer:


In het vestingmuseum van de Bellingwolderschans

Vanuit de lucht bekeken, zijn twee of drie van de vier oude bolwerken nog nog steeds goed herkenbaar:

De schans diende oorspronkelijk ter bescherming van de Bellingwolderzijl, de uitwateringssluis van de Westerwoldse A richting de Dollard. Op een kaart van ca. 1650:

Steenhouwerswerk- de voetstukken (?) van een poort anno 1635:

Leeuw die de eventueel naderende vijanden van ’s Lands erf ontzag moest inboezemen:

Het vestingmuseum dankt zijn ontstaan aan een serie opgravingen, geëntameerd door de lokaal wonende archeoloog Ko Lenting, die daarbij hulp kreeg van vrijwilligers. Ze brachten tal van bodemvondsten aan het licht. Vele scherven aardewerk, bijvoorbeeld:

En met die scherven gaf de bodem een hele microkosmos prijs. Zoals dit fragment van een kruik met scènes uit een bruiloft:

Op een ander kruikfragment de portretjes van Duitse keurvorsten:

Een van de vele baardmannen die uit de modder kwamen::

Oorlog betekende vooral verveling, die je als soldaat dan bestreed met allerlei spelletjes – zoals klootschieten. In zo’n bal werden gaten geboord, die je volgoot met metaal, als het hout verging, bleef het vulmateriaal over:

Bikkels van een bikkelspel:

Snorrebotjes: door de gaatjes midden op de gekartelde schijfjes of staafjes ging draad, dat je zo ver vermogelijk opwond. Uiteindelijk trok je aan de lange einden en zo ontstond een zoemend, snorrend geluid:

Rammelaar van koperdraad en kralen, zoals er ook elders wel gevonden zijn bij opgravingen:

Pijpaarden beeldjes, die meegebakken werden met koeken:

Fragment van een majolica-schotel:

Eveneens majolica, dit appeltje van Oranje::

Engel blazend op een bazuin:

Amor met pijl en schild:

Topstuk, deze gerestaureerde beker van dun Boheems glas, met een vrouwenportretje naar een prent van Heirich Vogtherr uit 1538:

Drinkbeker van kobaltblauw boheems glas uit 1608, met fragment van een voorstelling waarop een jongen bij wijze van tuchtiging met een roe voor zijn blote bibs krijgt:

Ook een fraai ding, zomaar uit de bodem – deksel van een ovaalvormig tabaksdoosje uit een vroege periode van het nicotinegebruik (1625-1640), met een weergave van Abrahams’ offer van zijn zoon Isaac (Genesis 22). Isaac voelt aan zijn ontblote nekje dat zijn laatste ure geslagen is, Abraham kijkt omhoog en vraagt zijn God of dat nou echt nodig is, en de engel duwt het zwaard nog net op tijd opzij:

Duits Werra-aardewerk uit 1616:

Er is veel meer van dat spul inOudeschans gevonden: schaal met duif, die vast bedoeld zal zijn geweest voor vogelgebraad:

Poppenserviesgoed van rond 1600:

Ongetwijfeld afkomstig van een Engelse offiier – draagpenning, verbonden aan de koninklijk-Britse Orde van de Kousenband, bekend van de zinspreuk Honni Soit Qui Mal Y Pense (die er kwaad van denkt, moet zich schamen):.

Materiaal om bivoorbeeld degens aan sjerpen te bevestigen:

Avondmaalsbeker, in 1758 door de Raad van State geschonken aan de hervormde gemeente Oudeschans:

Crucifix gevonden onder de vloer van het commandeurshuis. Blijkbaar afkomstig van een crypto-katholiek, wiens geloofsovertuiging vooral bij de strengere, bevindelijke calvinsiten minder welkom was:

Gezien hun liefhebberij voor Trijntje (Mutter Courage?) , wijntje en kaartspel gaven de meeste officieren weinig om. het geloof


Sappemeer, Stootshorn enz.

Zondag had ik nogal een off-day. Wilde in Nieuweschans uit de trein stappen om dan voor museumbezoek peddelend af te zakken naar Oudeschans en Bellingwolde. Kwam om iets over half twaalf aan op het station. Hangt er een briefje bij het Arriva-kantoor: gesloten van half twaalf tot twaalf uur. Dus met de pest in het lijf de fiets zonder vervoersbewijs (treinkaartje) op de trein gezet. Durfde die gok wel te nemen: vaak is er in het weekend geen controle in de regiotreinen, maar dit keer wel. Bleek dat ik niet alleen geen fietskaartje had, maar ook dat ik aangemonsterd was zonder voldoende saldo op mijn ov-chipkaart. Gelukkig was de conducteur bereid me te matsen. Leve de conducteur! Hij waarschuwde nog wel dat dit geen tweede keer moest gebeuren. Nee meneer.

Goed, in Nieuwschans eruit en eerst naar Nieuw-Beerta. Wil ik daar een foto van een curieus plompe boerenschuur maken, blijkt dat ik thuis vergeten ben de kaart in mijn camera te doen. Dus geen foto’s kunnen maken – wat voor mij de hele fietstocht al waardeloos maakt. Ter plaatse dus meteen maar besloten de ruim 60 kilometer naar Groningen terug te rijden. Gelukkig hadden we er mooi weer bij. Onthouden: volgende keer een extra kaart voor mijn camera meenemen.

Achteraf vond ik vooral de omgeving Stootshorn tussen Noordbroek en Sappemeer  de moeite waard. Dus vanmorgen daar maar weer heen, nu met trein- èn camerakaart, om wat dat betreft de schade in te halen.

Sappemeer – de leeuw bij het Bonte Huis, een eeuwenoude herberg ter plaatse:

De gewezen school van Aletta Jacobs staat leeg en te koop of te huur. Lijkt me een pracht-lokatie voor een vrouwenacademie of zoiets:

De kop van Aletta’s jongere zelf staat er ook nog voor:

Binnenhaven een eindje verderop in Sappemeer – die Nomadisch ken ik zowel van een ligplaats in de stad Groningen, als van vrachtjes heen en weer over de Drentse Hoofvaart

Dode roek op de Sappemeersterweg richting Noordbroek – zondag zag ik er een hele groep, maar de anderen bleken nu allemaal foetsie:

Tien jaar geleden zag ik hier onder Stootshorn op het adres Sappemeersterweg 24 een pracht van een veenkoloniaal arbeiderswoninkje. Wel was het behoorlijk vervallen. Een volger reageerde toen op mijn logje met de opmerking dat het eigenlijk een monumentenstatus verdiende…

En zie daar, de opknap is onderweg. De dakpannen, delen van de gevels en ook de kozijnen zijn al vervangen. Iemand moet hier flink wat geld in hebben gestoken – hulde voor deze weldoener van het veenkoloniale erfgoed! Benieuwd of die er zelf gaat wonen dan wel het verhuurt. Er ligt een leuke lap grond bij, er valt een mooi paradijsje van te maken, met alle vogels in de omgeving ook.

DE krimpjeswoning frontaal aan de voorkant:

Het huisje staat op de hoek van de Schoollaan, aan de overkant staat een tweemanssschool van eind jaren dertig met een onderwijzerswoning uit dezelfde bouwperiode ernaast:

Verderop aan de Schoollaan:

De nijvere arbeidsman geniet hier van veel gekwinkeleer:

Ook dit is een huis van het krimpjesmodel:

Een oase in een verderop volkomen veenkoloniale vlakte – de blik richting Sappemeer::

Eindje terug – pand aan de Dwangsweg met een plastic zitje in de berm:

Het uitzicht van dat zitje op het schoolbuurtje:

Zonder alle vogelzang mis je ruim de helft:

Van oudsher is hier veel tuinbouw. Hier kreeg de wakkere oostenwind vat op stapels groentekratten:

Nou, zoek het maar uit dan:

De volgende keer toch maar eerst vastbinden aan die staanders op de wagens?

Tuinhek met stijl:

Even buiten Kolham maakte dit gezelschap jongelieden haar opwachting in de berm bij een ree. Er zat een rouwstoet aan te komen en zij zouden de kist in ontvangst moeten nemen. Het betrof gelukkig geen leeftijdgenoot:

Kolham – dorpsgezicht met hoog verheven molen:

Pakkelarie (van wijlen Ties Dijkhuis?) bij het Euvelgunnerheem:

Bij het Nieuwe Winschoterdiep voor de brug heb ik moeten wachten op de sleepboot Y8039 Dommel van de vaderlandse marine, welk dienstvaartuig in 1957 werd gebouwd bij scheepswerf Bodewes te Millingen aan de Rijn::


Stille getuigen

Tegenover de Gabriël tekenden zich ter hoogte van het zebrapad bandensporen in het pas gemaaide gras af:

Het waarschuwingsbord lag dubbelgeklapt en sneu over de stoep heen:

Het bord zelf gaf ook geen jofele indruk meer, al liep de afgebeelde voetganger er nog best kwiek overheen:

De automobilist kwam uit het noorden, had de zebra op zijn eigen weghelft willen vermijden en kwam zo met enig kabaal via het bord in het gras terecht.

Op het terras van de Gabriël zaten een paar ouwe kerels. Ze hadden ook niets gezien, zeiden ze:: “Het was de jeugd hè”. De jeugd die altijd de schuld krijgt van ouwe kerels op terrassen die nooit wat hebben gezien.

Wat moet zo’n vent ook met zijn vragen. ’t Kön er wel iena van de plietsie wezen. “Kom Jan, ’t wordt fris, we goat weer noar binnen toe.” Op dat sein stapten beiden op van hun stoel en lieten de passant met zijn vragen zitten.

Nog geen minuut later arriveerde een rood wagentje van gemeentewerken die subiet het bord en de paal in zijn laadbakje met zich meenam. Toen was er geen enkele stille getuige meer. En kon niemand nog wat vertellen over de jeugd, die almaar woester tekeerging in het verkeer van Hoogkerk.


Passenger

Werd midden in de nacht wakker. Het gekke was, de radio speelde vrij luid Passenger van Iggy Pop, terwijl ik toch zeker wist dat ik hem, die radio dus, had uitgedaan. Ook was het veel warmer dan ik voor mogelijk hield. Toen ik naar bed ging, had ik de thermostaat – zeker weten – naar gewoonte omlaag gezet van 18,5 naar 15 graden, maar de temperatuur stond nu, nogal raadselachtig, op maar liefst 22,5. De katten keken me verdwaasd aan. Was ik weer aan het slaapwandelen geweest? Daar ben ik bang voor.

Op de radio vertelde iemand met een zware, donkere mannenstem in Woud-Friese tongval een verhaal over een rondreis langs 29 tempels in Noord-Japan. Het was een soort penitentie voor zijn onvrijwillige kinderloosheid en het regende er voortdurend, zei hij. Hij kwam uit een middenstandersgezin en zijn ouders maakten voortdurend ruzie, waarbij hij in een pendeldiplomatie steeds voor vredesstichter speelde. Tot zover de achtergronden. Eigenlijk zou hij een oude boswachtersauto moeten terugbrengen naar de allerlaatste tempel van zijn rondreis, maar de Japanners weigerden die in ontvangst te nemen. Ondankbaar volk. Uiteindelijk zouden ze hem weer gratis naar het vaderland terug verschepen. Zo maakten ze het weer goed.


Relaxkat

Coco bleef op deze zonnige maandagochtend nog graag even relaxen:

Al moet je je als zichzelf respecterende relaxkat natuurlijk wel af en toe even omdraaien: