1             VLOEIBAAR CO 17,99

Op mijn boodschappenbonnetje, dat vanochtend artikelen met een gezamenlijke waarde van 31 euro recapituleerde, stond als prijzigste item iets van 18 euro minus één cent, in kruidenierskassalatijn aangeduid als VLOEIBAAR CO. Dat CO bleek een afko voor colour. Meer precies gesteld ging het bij deze aanschaf om ‘Ariel complete color’.

Normaal gaat zo’n wasmiddelmerk aan mij voorbij. Sinds ze de korreltjeswasmiddelen eruit gooiden, nu jaren geleden, koop ik, ondanks mijn weerzin tegen plastic, het wasmiddel vloeibaar, en dan meestal van het AH-huismerk, of iets in die prijscategorie: van een euro of 4 à 7. Mijn huismerk wasmiddel was thuis op, maar ook in de buurtsuper uitverkocht. Een plausibel alternatief diende zich in de gauwigheid niet aan. Ik greep dus naar de complete Ariel Color, “uitstekend schoon. Zelfs in koude en korte was programma’s.” Veronderstelde dat de prijs niet sterk afwijkend zou zijn, dat waren de plastic verpakkingen in het algemeeen immers ook niet. Helaas in de gauwigheid ook niet op de prijsbordje bovenaan het schap gelet, pas thuis vond ik de geconstateerde 18 euro opmerkelijk, vooral vergeleken bij de prijs die ik anders gewoonlijk betaal.

Ben naderhand nog wel even weer naar de Appie geweest voor een check. De prijs op het bonnetje klopte volgens de juffrouw achter de servicebalie. Ik vond ook: gekocht is gekocht, dan had ik had ik maar beter op moeten letten. Nee, ik leverde het middel niet weer in. Het geld hoefde ik niet terug. Is leergeld dat je goed op moet blijven letten.


Hoe Brillejood zich ontwikkelde

Willem Bouman (ND) vestigde laatst per tweet de aandacht van zijn volgers op Van appeljood tot zuurjood, een nieuw boek van Ewoud Sanders over joodse venters en het habituele antisemitisme waar ze mee te maken kregen.

“Voor de oorlog verdienden veel Joden hun geld als straathandelaar in fruit, schoenen, brillen, garen en band. De buitenwacht bedacht vernederende namen voor hen. In een mooi boek, Van appeljood tot zuurjood, schetst Ewoud Sanders een portret van deze groep.”

“Geen straatventer zijnde”, reageeerde ik ietwat ironisch, “ben ik in mijn jonge Drentse jaren menigmaal uitgescholden voor brillejood. Ik denk niet dat men de betekenis en achtergronden besefte. Toch dankbaar dat zoveel jonge Drenten al konden lezen dankzij de brillen van die joden.”

Die jonge jaren van mij plaats ik tussen 1960 en 1967 toen ik de Openbare  Lagere School van meester Smit te Havelte in zuidwest-Drenthe bezocht. Ik vroeg me naderhand wel eens af hoe die kinderen indertijd van dergelijke scheldwoorden leerden – van de naaste familie toch waarschijnlijk?

Tweetend ontmoet men weldra lotgenoten.

Afiena, nu directeur van een Groninger Borg, was in de jaren zeventig nog door buurtkinderen voor brillejood uitgescholden: “I know this for a fact!”, voegde ze eraan toe, Remco was dit in de jaren 80 zelfs nog overkomen. “Denk dat het door jongere kinderen van oudere wordt overgenomen; dan worden die jongere kinderen ouder, en andere jonge kinderen nemen het daar weer van over…De oorspronkelijke betekenis is daarbij lang verloren, maar natuurlijk is het desondanks toch anti-Semitisch.”

Dat laatste betwijfel ik dus. Die jouwende kinderen hadden namelijk, net als ikzelf, totaal geen benul van wat een brillejood was. Ze konden zich daar geen enkel beeld bij vormen. Al kenden ze vast en zeker wel de gevoelswaarde van het scheldwoord brillejood, en hun intenties daarmee.

Ik droeg al een bril vanaf mijn derde levensjaar, nadat er een lui oog geconstateerd was en de Meppeler oogarts Dr. Deutman in het Diaconessen Ziekenhuis een stukje spier achter dat oog weg had gesneden om ‘het oog recht te zetten’’, iets wat overigens bij herhaling zo’n vijftien jaar na dato evenmin heeft mogen baten.

Hoewel op de kleuterschool al brildragend, heb ik pas op de lagere school in de jaren 60 kennisgemaakt met dat scheldwoord ‘brillejood’. Of eigenlijk waren het drie scheldwoorden die in wisselende, elkaar liefst versterkende combinaties op mij werden losgelaten: schele, professor en brillejood.

Directe buurkinderen gebruikten het woord brillejod niet, kinderen uit de middenstand ook niet en meisjes deden er sowieso niet aan mee, dacht ik. De meesten die dat wel deden en zoch ermee wilden doen gelden waren leeftijdgenoten uit de nu deels gesloopte, wat meer proletarisch aangelegde Beukenlaan om de hoek. Het ging vooral om een paar grotere, misschien wat oudere en sterkere jongens en hun (laffe) meelopers. Laat me ze voor het gemak maar Johan, Kor en Henkie noemen. Vraag me niet naar de achternamen.

Even over dat vermeende anti-semitisme. De feitelijke betekenis van de term brillejood ging niet alleen aan de schelders maar ook ten ene male aan mijzelf voorbij, al gebeurde dat uiteraard niet met de kwaadaardig en krenkend bedoelde gevoelslading van het scheldwoord. In de loop der jaren luwde het gebruik ervan ook. Jarenlang was ik de enige met een bril in de klas geweest, maar in de op een na hoogste klas, toentertijd de vijfde, zat opeens de halve klas in de schoolbanken met een bril op de neus. Kennelijk was er een of andere collectieve schoonveeg-actie door de schoolarts (dr. Bangma) geweest of iets dergelijks, met een ruime stroom doorverwijingen naar de oogarts als gevolg. Maar goed, gedeelde smart maakt halve smart. Een van de nieuwe brildragers was nota bene mijn grootste belager geweest, iemand die altijd klaar stond om me te koeioneren en uit te kafferen met een scheldwoord als brillejood. Ook van sommige anderen die het gebruikten, ken ik de namen nog steeds, ook daarvan loopt inmiddels menigeen (voor straf!) met een bril rond.

Zelfs in jeugdliteratuur schijnt het gewraakte maledictum brillejood destijds nog courant te zijn geweest, afgaande op nog een derde contribuant in de twitterdiscussie. Die ons wees op nog weer een ander, eerder werk van Ewoud Sanders.

De paragraaf 6 over de brillejood in Sanders’ ‘van Appeljood tot Zuurjood’ heb ik inmiddels tot me genomen.

Anders dan bij overige aanduidingen voor joodse straatventers signaleert Sanders bij brillejood /brillenjood drie onderscheiden woordenboek-betekenissen:

1: ambulant joods koopman in brillen.

2: denigrerende spotnaam voor opticien

3: intellectueel in de dop, “het slimste jongetje van de klas, onsportief en met bril”, nu meestal een ‘nerd’ geheten.

Uiteraard acht ik nummer 3 vooral op mijzelf van toepassing.

Maar laat me maar even beginnen bij woordenboekdefinitie nummer 1

De term brillenjood blijkt al gangbaar sinds eind achttiende eeuw. Jood was als bestanddeel van de beroepsaanduiding  eventueel te vervangen door de nog veel denigrerender term smous: de met een zwaar en bijna onverstaanbaar jiddisch accent murmelende, van hot naar her zwervende koopman, oorspronkelijk uit Westfalen of van nog wat verder weg uit het Duitse rijk. Deze werd gewoonlijk gehouden voor een onbetrouwbare, en dus met argwaan te bejegenen bedrieger met een slechte reputatie. Het odium zou ook blijken uit een verdwenen zegswijze als ‘’iemand brillen verkopen’, destijds synoniem voor ‘knollen voor citroenen verkopen’ (waarschijnlijk afkomstig van een fruit- of sinaasappeljood). Sanders toont begrip voor de argwaan waarmee de brillenjood te maken kreeg. Oogmetingen, pas vanaf ca 1877 geïntroduceerd, waren pas gangbaar vanaf ca. 1930. Voordien was het heel gewoon om bij een venter aan de deur of een koopman op de jaarmarkt met trial and error een bril te kopen en trial kwam nu eenmaal vaak neer op error.

Kort na 1800 nam zo’n ambulante brillenkoopman nogal eens de officiële familienaam Brilleman aan, die zodoende enkele honderden keren voorkomt op het Holocaust-monument voor vermoorde joden van Isaac Lipschitz. Brilleman dus – een naam die tegenwoordig voornamelijk bekend is van een kickbokser die in verkeerde kringen verzeild raakte en wiens leven daarom ingemetseld eindigde, in een cementblok dat op de bodem van de Waal werd gevonden door de baas van het ginds heen en weer passerende veerpont Brakel-Herwijnen.

Anno 1854 gold het in enigszins doorgeleerde kringen al niet bepaald meer als chique  om de filosoof Spinoza te betitelen als een “arme brillejood”. Het was in de eerste plaats natuurlijk al een abuis: Spinoza sleep dan wel glazen voor optica, maar hij sleet geen brillen.

Een teken dat de denigrerende beroepsaanduiding voor joodse brillenkooplui  evolueerde tot een scheldnaam voor brildragenden in het algemeen, bestaat uit een proces dat zich in 1922 voordeed in de Friese Woudstreek. Twee fietsers uit Twijzel sneden hier op een fietspad hun brildragende dorpsgenoot H. Wijma, die ze uitscholden voor brillejood (jammer genoeg kwam ik Wijma’s professie niet gewaar, vermoedelijk ging het om een schoolmeester, zo niet van beroep dan qua houding). Toen ze als resultaat van een beginnend handgemeen gedrieën tegen de rijweg smakten, bewerkte een van beide ruziezoekers hun brildragende slachtoffer zelfs nog met een mes.

In een andere rechtszaak, nu van zo’n tien jaar nà de oorlog, was een deurwaarder die een achterstallige somma kwam innen, onheus bejegend door een zeemansvrouw.  Volgens de berooide zeemanse was de (inderdaad Joodse) deurwaarder een “brillenjood die concentratiekampmethoden” toepaste. Naderhand zei ze natuurlijk dat het haar speet en dat ze het zo niet bedoeld had. Nou ja. Ze kreeg wel de toen fikse boete van vijftig gulden, bij eventuele wanbetaling te vervangen met tien dagen hechtenis, een teken dat de rechter de belediging op haar waarde wist te schatten.

Voor de oorlog raakte het scheldwoord brillejood eigenlijk al uit de tijd. Met de oorlog verdween sowieso al het beroep van de ambulante brillenkoopman in Auschwitz, Sobibor en Treblinka etc.. Toch kwam het scheldwoord in 1964 nog eens voor in het welbekende stripweekblad voor meisjes Tina. Het ging nota bene om een ingezonden brief van een jonge lezeres die zichzelf denigrerend met het scheldwoord brillejood aanduidde. Desondanks werd de brief geplaatst door de redactie. Die verdedigde zich tegen de kritiek van buitenaf;: ze vond brillejood nog een “heel gewoon, ingeburgerd woord” Ewoud Sanders erkent het blijvend ingeburgerd zijn van het scheldwoord, “vooral in jeugdtaal”; “Dat weet ik ook uit eigen ervaring”, schrijft hij. “Het wordt nog altijd gebruikt, maar echt gangbaar is het niet meer.”

En gelukkig maar.

Ewoud Sanders, Van appeljood tot zuurjood; veertig portretten van joodse straatventers (Zutphen 2024) pag. 100-106; Hoofdstuk 6: ‘Brillen en tanden , De brillenjood’

Illustratie: straatverkoper van brillen, Jacob Plügger, naar Hendrik Numan, 1805 – 1871; Rijksmuseum RP-P-1878-A-1419.


Ontwikkelingen in de voetbalplaatjesportretfotografie

Van de Appie kreeg ik van de week een stel voetbalplaatjes. En aangezien ik in 1969, in de gloriejaren van Ajax, al voetbalplaatjes verzamelde, werd dit geschenk door mij in dank aanvaard.

Ik moet zeggen dat er terdege vooruitgang is geboekt in de voetbalplaatjesportretfotografie. En dan doel ik niet zozeer op de toegevoegde functie van glazenonderzetter of bierviltje, aangezien ik al zeventien jaar nauwelijks nog bier drink. Deze functionaliteit is aan mij dus niet zo besteed, of je moet ze ook voor thee mogen gebruiken. En ook gaan de zouteloze kroegspelletjes die je er volgens de Appie mee kunt spelen, ten ene male aan mij voorbij.

Nee, mij interesseert de typecasting die nu kennelijk gepaard gaat met de portretten. Ronald Koeman poseert alsof hij de generaal zelve is,, het slagveld bij Quatre Bras van verre overziend, terwijl de oorspronkelijke generaal, Rinus Michels dus, nog poseerde alsof hij nog de dokwerker zelf was.

En Memphis Depay, nog zonder witte Wimbledon-haarband, doet of hij dankzij dit garnituur helendal geeneen meer hoort. Terwijl toch iedereen doorheeft hoe gevoelig hij is voor de minimaalste tifosikritiek.

Toch mooi dat de voetbalplaatjesportrettisten wat meer karakter aan hun genre hebben toegevoegd. Wij moesten het in 1969 nog doen met ingeplakte uitgestreken melkmuilemsmoelen boven standaard-clubshirtjes, waar voor de vorm dan misschien nog iets van een kreuk of vouw in was aangebracht.


Passenger

Werd midden in de nacht wakker. Het gekke was, de radio speelde vrij luid Passenger van Iggy Pop, terwijl ik toch zeker wist dat ik hem, die radio dus, had uitgedaan. Ook was het veel warmer dan ik voor mogelijk hield. Toen ik naar bed ging, had ik de thermostaat – zeker weten – naar gewoonte omlaag gezet van 18,5 naar 15 graden, maar de temperatuur stond nu, nogal raadselachtig, op maar liefst 22,5. De katten keken me verdwaasd aan. Was ik weer aan het slaapwandelen geweest? Daar ben ik bang voor.

Op de radio vertelde iemand met een zware, donkere mannenstem in Woud-Friese tongval een verhaal over een rondreis langs 29 tempels in Noord-Japan. Het was een soort penitentie voor zijn onvrijwillige kinderloosheid en het regende er voortdurend, zei hij. Hij kwam uit een middenstandersgezin en zijn ouders maakten voortdurend ruzie, waarbij hij in een pendeldiplomatie steeds voor vredesstichter speelde. Tot zover de achtergronden. Eigenlijk zou hij een oude boswachtersauto moeten terugbrengen naar de allerlaatste tempel van zijn rondreis, maar de Japanners weigerden die in ontvangst te nemen. Ondankbaar volk. Uiteindelijk zouden ze hem weer gratis naar het vaderland terug verschepen. Zo maakten ze het weer goed.


En daar ging mijn prakkie

En daar ging mijn lekkere prakkie stamppot met restanten aardappelen-wortels-andijvie-kaas-en-spekkies. In een glijdende beweging elegant vanaf het aanrecht omgekeerd op de keukenvloer. De katten, altijd bereid tot hulp, begonnen meteen wat kleinere scherven naar de huiskamer te sjouwen, Gelukkig zat nog ongeveer een derde van de hoeveelheid prak in de pan. Kon, toen ik de grootste scherven had opgeruimd, ook nog wat van de hoop afschrapen- d.w.z. het deel dat niet in aanraking met de keukenvloer was geweest. Want om nou rechtstreeks van de vloer te eten, zie ik mij niet doen. Sommige mensen mogen dan beweren en dat je daar weerstand mee opbouwt, maar daar geloof ik niet zo in. De rest van de prak is meteen de vuilcontainer in gegaan. Zo zit je te koken, zo mik je het weg.


De bonnetjeschecker en ’t kattenbakgrit

Breed heb ik het niet: aow plus een pensioentje waarvan ik net mijn ziektekostenverzekering kan betalen. Maar mijn behoeften zijn ook niet overdreven groot: voor de inflatiegolf gaf ik zo’n 300 gulden per maand aan boodschapper in de supermarkt uit, inmiddels is het 480, mede met dank aan de graaiers in het grootgrutttersbedrijf.

Kattenbakgrit is sinds ruim een halfjaar een belangrijke uitgavenpost voor me. Het kost me nu 11,40 per week, maakt 45,60 per maand (9,5 % van ’t actuele boodschappenbudget). Geen wonder dat ik woensdag wel even schrok, toen thuis bij controle van het bonnetje bleek, dat de AH-caissière de kattenbakgrit voor € 5,49 had aangeslagen, terwijl ik bij het schap nog € 3,79 had zien staan, een verschil van € 1,70, bijna een derde, rijkelijk veel voor een enkel item. Ik ben beslist niet iemand die gaat zaniken over een cent, een stuiver, of zelfs een dubbeltje, en erger me aan mensen die een hele rij achter zich voor zo’n futiliteit zitten op te houden. Get a life, mens!

Aan de andere kant, als niemand reclameert, mag voortaan iedereen die futiliteit teveel betalen. De omgekeerde Robin Hoods van de levensmiddelsector vinden je dan supertof.. Maar die € 1,70 euro teveel, om daarop terug te komen, dat werd me toch wat al te gortig. Vorige week had ik bovendien iets soortgelijks meegemaakt. Voor een aantrekkelijk afgeprijsde zak kippensoep uit een  aanbiedingenbak (non-bonus) bleek ik bij de kassa het volle pond, zo’n € 2,40 méér te hebben betaald. En als zoiets je ettelijke keren binnen een korte spanne tijds overkomt, maakt dat je vanzelf tot een bonnetjeschecker.

Bij AH deden ze er trouwens niet moeilijk over. Ik kreeg ook na dagen oponthoud gewoon mijn geld terug. Prima. Mijn bonnetjes echter, blijf ik checken, en voortaan niet meer pas als ik thuisgekomen ben, maar onmiddellijk na het afrekenen in de supermarkt. Als de AH niet zulke onverhoedse verschillen meer maakt, is men ook geen extra werktijd aan me kwijt. Kortom, AH, let even op de kleintjes en daarmee op je zaak.


De Werdegang van de Palestijnensjaal

Hoorde onlangs dat er in Duitsland voorstellen waren gedaan om de palestijnen-, Palestina-, Arafat- of PLO-sjaal (kefiah) te verbieden.

In België vroeg de politie al aan demonstranten om dit kledingstuk af te doen, dan wel te bedekken..

Het kan raar gaan: midden jaren zeventig kwam de kefiah in de mode bij linksradicale, maar nauwelijks partijgebonden types zoals je die zag bij derdewereldsolidariteitsmanifestaties en -demonstraties. Echt veel waren het er nog niet. Een impuls kreeg het gebruik, toen de sjaal rond tachtig ingang vond bij krakers en hun sympathisanten. Langzamerhand verdween echter de politieke symboolfunctie en kwam het kledingstuk in de mode bij mensen die er geen enkele politieke bedoeling mee wilden uitdragen en voor wie de kefiah slechts een commerciële commoditeit als alle andere mode-artikelen was.

Aan dit ’neutrale’ gebruik is nu dan ook een eind gekomen. Hoewel de zwartwitte versie minder met Hamas, dan met de nationalistische PLO te maken had  (islamistische types droegen, meen ik, een groene versie, terwijl de rode weer in gebruik was bij socialistische volksfronters), lijken zulke subtiele verschillen nog niet doorgedrongen tot de tegenstanders die er hoe dan ook van gruwen en al die sjaals, van welke kleur dan ook, over één kam scheren.

Zelf heb ik een zwartwitexemplaar uit 1987, dus al 36 jaar. Duurzaam dingetje!

Ik kreeg hem van mijn broer die naar Israël was geweest, en hem in Oost-Jeruzalem  had gekocht. Niet bij een Palestijnse neringdoende  hoor, maar nota bene bij een joodse koopman. Die daarmee dus Palestijnse symboolpolitiek bevorderde. Hij is nog helemaal intact, er zit geen scheur of gat in. Al is de stof door alle wasbeurten sindsdien hier en daar wel wat dunner geworden. Maar door de laagjes zit hij in gevouwen toestand nog steeds erg lekker, en al zie ik mij er niet zo gauw mee demonstreren, ik blijf hem, mede vanwege de curieuze herkomst, gewoon dragen. Zij het niet diagonaal gevouwen, zoals meestal bij kefiahs, maar gewoon rechttoe-rechtaan, zoals je bij een Nederlandse sjaal van zo’n formaat zou doen.


Stemchecker

Net de Stemchecker van de Volkskrant gedaan voor de kamerverkiezingen 2023. Deze geeft geen stemadvies, maar kijkt naar werkelijk stemgedrag van de fracties in de Tweede Kamer.

Dit was mijn uitslag:

Redelijk verbijsterend dat Volt bovenaan eindigt, omdat ik er nooit op zal stemmen vanwege het kernenergie-standpunt. Met slechts een enkele vraag naar dat standpunt, en daarmee het onderscheid met GroenLinks, zou GroenLinks bovenaan zijn geëindigd.

Gelukkig komen er nog andere stemwijzers.


Stuk ongeduld

Van de week kocht ik een ijsje in het buurtrestaurant. Het was wel weer voor een ijsje, nietwaar?

Dat dacht ik. Helaas hebben ze in het buurtrestaurant zo’n übermoderne kassa staan. Waarvoor je een hele ris codes uit je hoofd moet kennen. En aangezien het kassameisje de code niet kende of niet wist hoe het verder moest, sprak ze een leidinggevend collegaatje aan, die de code enzo wel kende, maar deze, ondanks de warmte en daarmee het ijsjesweer, nog nooit had ingevoerd, althans er niet in slaagde deze in te voeren, dus het duurde even, sorry.

Het duurde bij voortduring even. Ik merkte op dat ik maar alvast aan mijn ijsje begon, anders was het gesmolten, nog voordat ‘t afgerekend was  Maakte daarbij een gebaar alsof ik het hoorntje uit de verpakking wilde halen.

Ze keek me aan met een uitdrukking die van verbaasd naar vernietigend vergleed. Het verbaasd was spontaan (althans haar mond viel een eindje open). D’r vernietigende blik had ze al vaker op geoefend.

Sorry, had ik moeten zeggen, ik ben een stuk ongeduld.


Het effect van thuiswerken op ’t gasverbruik

Tegenwoordig krijg ik op onregelmatige tijdstippen in het jaar mijn jaarafrekeningen, maar met de maandelijkse verbruiksstaatjes is het verbruik ook naar kalenderjaar te becijferen en dat heb ik nu eens gedaan voor 2017 tot en met 2021, waarbij ik vooral benieuwd was naar het effect van het (onregelmatige) thuiswerken met ingang van medio maart 2020 op mijn gasverbruik. Dat ontwikkelde zich zo per jaar:

2017: 460 kuub

2018: 448 kuub

2019: 425 kuub

2020: 458 kuub

2021: 618 kuub

Het thuiswerken had in 2020 nog niet zo veel effect, maar zorgde in de wintermaanden vanaf december 2020 voor een vijfde à een derde deel extra gasgebruik, terwijl mijn verbruik in het voorjaar van 2021 zelfs verdubbelde, vergeleken bij voorgaande jaren. Meen dat er eind 2020 nog een aanbod is gedaan om de extra kosten van thuiswerken te vergoeden, maar daar heb ik van afgezien, omdat ik de 300 euro die geboden werd wat al te veel vond voor dat pak koffie dat er bij mij extra doorheen ging per week. Achteraf heb ik daar nu wel een beetje spijt van, al zou ik ook met doorberekening van het verbruikte gas nog lang niet aan die waarlijk genereuze som gekomen zijn.


Luchtdoop aan de stuurknuppel

In 2001 maakte ik voor de Groninger Universiteitskrant UK een artikel over twee vlieginstructeurs  die aan de universiteit werkten. Bij die gelegenheid beleefde ik mijn luchtdoop – aan de stuurknuppel van een Cessna. Sindsdien heb ik nooit meer gevlogen. Hierbij de autobiografische passage uit dat stuk

Het sturen met de voetpedalen gaat me slecht af. De rechte lijn kan ik niet houden en de Cessna zwabbert over de startbaan alsof er een dronkelap in de cockpit zit. Ik vervloek mezelf. Zelden fiets ik, een rijbewijs heb ik geeneens en nu moet ik zo nodig aan een vliegtuigstuur mijn luchtdoop ondergaan.

Geen tijd voor gezanik. “Trekken, trekken, trekken”, roept mijn instructeur. Ik haal krampachtig het stuur naar me toe en inderdaad, de kist komt los. Als we weer wat recht liggen, gluur ik eventjes door het raampje links. Fwhowhf, wat zitten we al hoog. Akelig hoog gewoon.

Gelukkig weet ik me in goede handen. Mijn instructeur, de man die me hiertoe overhaalde, is Cees Sterks, hoogleraar economie, maar ook auteur van Briefings voor het vliegbrevet A. Hij legt me uit dat er idealiter vier vingers aan ruimte moet zitten tussen de neus van het vliegtuig en de horizon.

Omhoog corrigeren blijkt geen probleem. Omlaag wel. Bij een duwtje op het stuur krijg ik het gevoel of mijn maag ergens boven mijn kop zweeft.

Tussen de stad en Hoogkerk vliegen we naar het noorden. Dat gaat goed. Of stuurt die Sterks telkens even bij?

Verbazend snel doemt Garnwerd op. Daar zijn de kronkels van het Reitdiep. Ezinge, ons afgesproken rondje om de kerk. Verder het Reitdiep af. Perceeltjes knalgeel koolzaad in een zee van groen. Extreem helder is het zicht. Boven het Lauwersmeer zien we de rij eilanden van Schier tot Terschelling.

Op de terugweg zet Sterks de propellor even op een zeer laag pitje. “Daar is een mooi veldje voor een noodlanding”, wenkt hij. Mooi dat ’t niet doorgaat. Maar boven Zernike zweet ik als een visotter. Een vage misselijkheid komt over me. Van het poppenkermisje onder ’t ietepetieterige Martinitorentje kan ik nauwelijks meer genieten. Heel fijn dat Sterks zelf de landing doet.

Als we eenmaal op het terras van de Noord Nederlandse Aero Club zitten, vraag ik hoe ik het eraf heb gebracht. Niet al te best. Ik blijk een van zijn slechtste leerlingen ooit. “Je reageerde zo paniekerig”, evalueert hij.

Uit: Harry Perton, ‘Knotsgekke kerels in vliegende kratten’, UK, 31 mei 2001.


Lomperik

Er ontvouwde zich gister een aardige conversatie op Twitter. Iemand uit Eindhoven, Guido de Greef, had hier in Groningen de hoogste postcode van Nederland (9999 ZZ) bezocht, bij de Knolweg onder Stitswerd. Omdat hij beweerde dat hier geen mens woonde, en ik me dat anders herinnerde van mijn fietstochten, ging ik eens bij Google Maps te rade, waaruit bleek dat er inderdaad nog een handvol boerderijen aan de Knolweg staat, die zo te zien ook nog in vol bedrijf zijn. Dat merkte ik dus tegen Guido op, waarna ene Miedema van even boven Leeuwarden erop insprong met een opmerking over Groningers die niet als grap of ironie gemarkeerd was en die ik dus wel moest zien als onaangenaam, kwaadaardig en ziek:

Vervolgens kreeg ik geen antwoord meer en bleek dat meneer me zelf had geblocked! Blijkbaar kon of wilde hij inderdaad niet normaal doen en het ook in eigen hand houden. Uiteraard heb zijn block toen maar beantwoord met dezelfde dienst. Heb nog even gekeken of hij die block van hem nog voor de ‘omstanders’ motiveerde. Dat deed hij inderdaad: ik was een “dramaqueen” in zijn ogen. Nou, dat maakt mij totaal niet uit, daar kan ik wel mee leven.

Waar ik niet tegen kan zijn lomperikken die onder het mom van ‘asperger’ (uit zijn eigen bio) denken maar alles te kunnen uitkramen. Hij komt er dus bij mij niet meer in en de schaamlap ‘asperger’ geldt voortaan als een flinke waarschuwing voor het aangaan van Twitter-conversaties met figuren die zich daarmee denken op te sieren. Bij deze wil ik die waarschuwing ook graag doorgeven: ga nooit zomaar een gesprek aan met een dergelijk figuur: voor je erop verdacht bent, word je onthaald op op volstrekt ongevoelige botheden.


Onderweg komt men zichzelve tegen


Perton op Streetview

Eind juni vorig jaar werd ik bij de uitgang van de fietsenkelder van de Groninger Archieven gepasseerd door een blauw wagentje van Google Streetview en maakte daar nog een logje over::

In de verwachting dat mijn persoon straks op Streetview te zien zou zijn, nam ik me voor om regelmatig even te kijken of de foto’s al waren geplaatst, maar vergat dat ook weer in een druk seizoen. Tot ik er vandaag aan werd herinnerd door Hendrika. Zij had gezien dat de foto’s waren geplaatst.

Het moment dat de Googlewagen me passeert, me van bovenaf fotografeert en ik hem in de smiezen krijg:

Als hij gepasseerd is, sluit ik me achter hem aan en probeer mijn camera te pakken:

Bij de Emmasingel, terwijl ik zelf fietsend aan het fotogaferen ben, heeft hij me nog eens gekiekt.

Inderdaad is mijn gezicht steeds geblurred, wat, zoals gezegd, voor mij niet zo had gehoeven.

Wie het allemaal nog eens op Streetview zelf wil zien, ziehier.

Hendrika, bedankt!


Weerzien met Nijeveen

Het andere reisdoel was de boerderij “op Nijevene” waar ik begin jaren zeventig vakantiewerk deed. Vanaf de Paradijsschut wist ik niet goed welke route de kortste was. Linksom, langs Meppel, of rechtsom, langs een ruilverkavelingsweg. Ik gokte op rechtsom, en maakte een enorme omweg.

Eerst langs de Noksloot en de Nijeveense Stouwe:

Op de Hoofdvaart dobberde een binnenvaarder met een zorgvlag, ‘de Pronckert‘ uit Leeuwarden:

In de Noksloot viel me dit boeketje op:

Zelfportret met wielrenwichie, mais- en bietenveld:

Dorpsgezicht langs mais:

Möppelt in de verte:

Boven me cirkelden twee buizerds en riepen “kieuw, kieuw” naar elkaar:

Toch jammer dat lijsterbessen lang niet zo goed smaken als ze eruitzien:

Dorpsgezicht Nijeveen:

Eindje verderop:

Ik trof de bewoner  thuis. Een poosje geleden erfde hij de boerderij van zijn broer, die vroeger bij mijn vader op kantoor werkte. ’s Middags had die broer een antiekhandel en daar hielp ik hem bij zomerdag wat bij. Tegeltjes uit Staphorst versjouwen en zo. Deze barokke vaas is overigens puur nep en komt bij  de Tuinland vandaan:

Schuur achter het huis. Destijds lag hier nog gras en deed ik er nog pogingen om pony’s te beleren, wat een fantastische rodeo opleverde, waar ik nu graag een filmpje van had gehad:

Het Drentse veldkeienstraatje, dat ik aan het eind van iedere werkweek aanveegde:

De schuren die ik in de carbolineum zette, terwijl de laatste ooievaars van Nederland een eindje verder op dit erf klepperden en radio Tour de France uit de transistorradio klonk:

Dit sluitwerk werkt niet:

En vot maor weer: