Op de buis
Geplaatst op: 27 januari 2010 Hoort bij: autobio, Stad toen 10 reactiesIk was gister op TV Noord in ‘Het verhaal van Groningen’, met een bio van Matthias van Geuns, Voor wie het niet gezien mocht hebben – de gemiste uitzending staat hier (vanaf 14.35 minuten).
Hendrik Entjes spreekt nog tot ons op webruïne
Geplaatst op: 17 januari 2010 Hoort bij: autobio, UK + RUG 5 reactiesBen ik aan het googelen op Fokko Veldman, vind ik een filmpje van Hendrik Entjes, de oud-hoogleraar Nedersaksische Taal- en letterkunde die in 2006 overleed.
Bij Entjes heb ik in 1975 een bijvakje dialectologie gevolgd. Hij vertelt onder meer over de overgang naar de middelbare school, die voor veel dorpskinderen in het noordoosten van Nederland een soort van taalbreuk vormde. In mijn geval: zodra de scheepswerf bij Meppel in beeld kwam, was de streektaal taboe.
Het is trouwens een beetje rare website, waar het filmpje van Entjes op staat. Hij is van SONT, de Streektaal Organisatie in het Nedersaksisch Taalgebied – een koepel van regionale taalclubs – maar dat wordt nergens uitgelegd. In het algemeen staan er louter dingen uit 2006 op de site, bij de sector Beeld & Geluid vind je een opname van een Drentse dichter die niet geïntroduceerd wordt, de thumbnails van de ploaties-rubriek leiden tot de melding van een server-abuis – “Please contact the server administrator, ronnie@spothost.nl” – en in het gastenboek staan nul komma nul berichten.
Een stille webruïne, kortom. Of een initiatief dat doodgebloed is. Uit Archive.org blijkt dat de website – “Blie daj der bint” – dateert uit 2001 en voor het laatst is gewijzigd in 2008. Hij blijkt ontwikkeld te zijn met steun van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Heb daar nog even gekeken of het jaarverslag met het verleende subsidie nog online staat, maar dat bleek niet het geval.
Een en ander roept de vraag op, of het subsidiëren van websites handig is, als je geen rekening met onderhoud houdt. Maar dat is ander onderwerp en iets voor een volgende keer.
Tooltje meet populariteit van voornamen
Geplaatst op: 16 januari 2010 Hoort bij: autobio, Webdinkies 8 reactiesGeneanet heeft een leuk nieuw speeltje. Door een voornaam in te vullen in een zoekvenstertje, kan je zien hoe populair zo’n voornaam vanaf ongeveer 1600 was, gemeten in percentages van het totale aantal voornamen dat qua geboortes/dopen voor dat jaar in stambomen etc. op Geneanet voorkomt.
Geneanet rept zelf van verspreiding, maar het gaat natuurlijk om frequentie. Wel is er qua verspreiding een kanttekening te plaatsen. Voor de invoering van de Burgerlijke Stand (1811) werden doopboeken niet overal even goed bijgehouden. Uit het zeventiende-eeuwse Groningen en Drenthe, bijvoorbeeld, zijn ze veel minder goed overgeleverd dan uit het dito Holland. Dat zou wel eens een effect op de frequentie van bepaalde voornamen in genealogieën kunnen hebben, zodat er voor die vroege periode mogelijk een Hollandocentrische bias in het voornamenbestand zit. Eenzelfde soort overdrijving geldt mogelijk voor hervormden versus katholieken en doopsgezinden.
Maar zelfs met die kanttekening blijft het een leuk tooltje. Van mijn eigen naam – Harry – bijvoorbeeld, nam ik altijd aan dat hij pas na de Tweede Wereldoorlog populair werd. In de omgeving waar ik opgroeide, kende ik alleen leeftijdgenoten en niemand van een oudere generatie met die naam. Ik dacht altijd dat onze Amerikaanse bevrijders die naam te onzent populair hadden gemaakt (denk ook aan Harry Truman!), maar dat blijkt dus ten onrechte, gezien het grafiekje dat Geneanet me voorschotelt. In de tweede helft van de negentiende eeuw maakte mijn voornaam al opgang. Hoe dat komt is me onbekend. De grafiek piekt rond 1890, daarna treedt er verval in dat in de Eerste Weredoorlog nog even wordt gestuit, om vervolgens in eenzelfde tempo door te gaan, tot eind jaren zestig de bodem wordt bereikt:

Met het tooltje is ook aardig de populariteit van bepaalde staatslieden te meten. Bijna niemand noemde zijn zoontje nog Adolf vanaf 1939, 1940:

Napoleon was vooral in de jaren 1806 – 1811 een doopnaam, denkelijk dankzij de Keizer aller Fransen, wiens populariteit hier juist taande toen hij Nederland ingelijfd had. Desondanks beleefde de naam in het midden van de negentiende eeuw dankzij neef Napoleon III nog een bescheiden revival:

Dat de naam Wilhelmina vanaf de patriotse periode eind achttiende eeuw populairder werd dan ooit tevoren, zal wel komen door Wilhelmina van Pruisen, gemalin van Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Willem V. De grafiek van de naam piekt in het kroningsjaar 1898 en in de revolutionaire periode aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, daarna komt er de klad in:

Havelter horeca in de jaren zestig
Geplaatst op: 6 januari 2010 Hoort bij: autobio, Drenthe vrogger 2 reactiesBij de Boskampbrug over de Drentse Hoofdvaart, op de hoek van de Van Helomaweg had je hotel Buter. Een zoon des huizes zat bij mij in de klas op de lagere school. Hier werd gegeten bij het 45- of 50-jarig huwelijksfeest van mijn grootouders. Mijn opa was toen al wat dement. Mijn jongste broer speelde er later als student, toen het bedrijf in andere handen overgegaan was, met de kerstdagen altijd voor kerstman – johojoho – en haalde daar enorme bedragen aan fooi mee op. Ik dacht dat er ook een zaal bij zat voor opvoeringen, maar dat weet ik niet meer zeker.

Gek genoeg vond ik geen zakje van Scholtmeijer, een café met een zaal in het hart van het dorp aan de Brink, met een terrein erachter waar de paaskermis altijd plaatsvond. Belangrijk: op de pui hing het kastje met mededelingen van de plaatselijke voetbalclub (uitslagen, ranglijsten, opstellingen etc.).
Wel is er een puutje van het hotel dat H.J. Götz in 1930 eigenhandig opbouwde bij het mooiste stuk van de Dorpsstraat. Het terras gaf zicht op de ouwe saksische boerderij van de familie De Wit. Hoewel het ging om het jongste horecabedijf in het dorp, bleek zoon Bertus in de keuze van het lettertype uiterst behoudend.

Aan de andere kant van het dorp, bij de Ruiterweg naar Uffelte, had je huisjes en een camping van het NVV De vakbondsleden waren zuinig, want ze hadden een gezamenlijk suikerzakje met de rooien van de PvdA:

Bij de Van Helomaweg en tegenover de weg naar de hunebedden had je dan nog theehuis Faken. Er zat een speeltuin achter, maar volgens mij was het er alleen met echt heel mooi weer druk. Ik meen me te herinneren dat er zo’n automaat hing met kauwgumballen en prullaria in van die halfdoorzichtige plastic ‘eieren’:

Kerst in Drenthe
Geplaatst op: 25 december 2009 Hoort bij: autobio 3 reactiesHistorische opnamen uit een verleden dat we zelf meemaakten werken vaak ontnuchterend op onze uniciteitswaan. Neem het onderstaande filmpje – de kinderen droegen dezelfde soort kleding als wij, aan de muur hing precies hetzelfde Tomado-rekje als bij ons, waar exact dezelfde ‘spaar-encyclopedie’ in stond. Wel waren de huishoudens die in beeld komen wat luxer. Kalkoen kwam bij ons niet op tafel, wij hadden geen open haard en zelfs heel lang geen electrische kerstboomverlichting. Maar voor de rest – zo was het bij ons, in de jaren zestig, zeventig:
Het filmpje komt van het Drents Archief. De meneer die in een van de laatste scènes een kerstboom optuigt, doet me sterk denken aan Frits Lutterop, een ambtenaar van de gemeente Havelte met historische interesses.
Het Winterboek – gevarieerd leesvoer
Geplaatst op: 24 december 2009 Hoort bij: autobio 5 reacties

De wederverkoper van de Geïllustreerde Pers kwam pas op zaterdagmorgen bij ons aan de deur, terwijl hij de Donald Duck en Pep zelf al op donderdag in huis had. Van dit tergende oponthoud wilde ik af. Hij had er geen bezwaar tegen dat ik de bladen bij hem op kwam halen. Hij woonde aan een zandpad dat een bos inliep, in een villaatje met witte muren, roodwitgroen geschilderde luiken en een rood pannendak. Om dat dak heette het huis Roodkapje, welke naam met sierlijke letters geschilderd stond op een ovale plank met boomschors rondom. Je moest achterom. Vlakbij de open achterdeur, achter de mat met klompen, lagen de stapels begerenswaardig leesvoer.
Desondanks kwam de wederverkoper nog wel gewoon bij ons aan de deur, want bijna elke winter kocht mijn moeder – een fervent Margriet-lezeres – een Winterboek van hem. Zo’n Winterboek was een ronduit gevarieerd geheel met prachtige tekeningen, fijne verhalen, gedichten, trucs en kunstjes, spelletjes en raadsels.
Er blijkt nu een website aan het fenomeen Winterboek gewijd te zijn, waarop onder meer alle omslagen staan. Diverse komen me bekend voor, juist ook oudere uit de jaren veertig, kennelijk kocht of kreeg mijn moeder ze ook als tiener al. Graag attendeer ik op de site. Bij deze.
Cassettebandjes uit het Poparchief
Geplaatst op: 4 december 2009 Hoort bij: autobio, Muziek 10 reactiesZo zag mijn eerste cassetterecorder er uit, omstreeks 1969:

Drukte je dat rode knopje in en douwde je die zwarte naar voren, dan ging hij opnemen. Meestal met een kabeltje van de buizenradio: Top 40, van lieverlee middeleeuwse muziek en folk. Wel zorgen dat het wijzertje in het zwart bleef. Af en toe de opneem- en afspeelkop schoonmaken met wat spiritus en een wattenstaafje.
Van mijn leeftijdgenoten in het dorp was ik zo ongeveer de laatste met een draagbare radio. Maar dit apparaat had ik als eerste.
Mijn grootvader verkocht als electriciën ook electrische apparaten en ik betaalde hem de inkoopsprijs voor deze gavanceerde gadget. Naar ik me meen te herinneren kostte hij maar liefst vijfentwintig gulden. Mijn moeder wist niet dat ik al mijn spaargeld erin gestoken had en foeterde me uit. Ik nam haar gemopper op en liet dat horen. Werd ze nog veel kwaaier van.
Philips deed er drie gratis musicassettes bij: van Herb Alpert, James Last en Henk Elsink. Op die van Herb en James stond al heel gauw andere muziek.
Een jaar of vijf later, toen ik als eerstejaars student mijn eerste muziek-installatie kocht, raakte ik het apparaat kwijt aan mijn broertje. Dat kwam door een weddenschap. Hij had een zware onvoldoende voor Engels op zijn eerste rapport, als hij daar een voldoende van wist te maken dan kreeg hij die cassetterecorder van me. Hij haalde een voldoende.
De gefotografeerde cassetterecorder maakt deel uit van een tentoonstelling over cassettebandjes in de hal van de Groninger Archieven. Daar ligt toevalligerwijs ook een van de allerlaatste musicassettes die ik ooit kocht, van de legendarische band Sputnik 5 te Groningen:

Die band heeft maar tot 1984 bestaan, zie ik aan de bio. Die cassettehoes is dus alweer 25 jaar oud.
Op die tentoonstelling gaat het vooral om de hoesjes, of, beter, om het grafische ontwerp daarvan:

Heel veel van die hoesjes zijn van punk en new wavebandjes uit begin jaren tachtig, al zag ik er ook een van de nog steeds optredende en laatstelijk internationaal doorgebroken straatzanger Moti Rymarczuk.
Er zitten prachtige dingetjes bij, zoals deze van Jammah Tammah:
Dagpauwoog in november
Geplaatst op: 20 november 2009 Hoort bij: autobio, De actuele wereld 12 reactiesIk heb een nieuw huisdier:
Een paar weken geleden fladderde hij hier ook al een paar keer ’s avonds in de kamer rond. Hij hoort eigenlijk op een koele plek te overwinteren, maar zoekt hier de lampen op.
Hij was vrij sloom, schrok zelfs niet van flitslicht:
Ik manipuleerde hem op een dichtbij liggend blaadje schrijfpapier, maar dat gaf niet de verhoopte betere foto:
Klaar om op te stijgen:
Het was Liz, theaterdocent in spe
Geplaatst op: 10 november 2009 Hoort bij: autobio 6 reactiesJonges, kennen jullie haar nog? De frömde juffer aan de deur? Wier ontmaskering anderhalf jaar geleden al ophanden leek, maar niet geperfecteerd werd?
Ik weet nu hoe ze heet en wat ze deed.
Ik had al een hele poos niet naar mijn referrer urls gekeken, maar zonet deed ik het, en toen viel me een tjilpzegtdemus hyves op. Link aangeklikt en wat lees ik daar?:
“In mijn eerste jaar theaterdocent moest ik – als inleving in de rol die ik speelde in een toneelstuk – door de straten van Groningen lopen als uber trutje à la Marijke Helwegen.
Volledig over the top opgemaakt moest ik bij mensen aanbellen en vragen stellen over mijn uiterlijk (Dat ging ongeveer zo: ”Hallo meneer, vindt u mij knap? Wat vindt u van blonde vrouwen eigenlijk? Bent u van mening dat blonde vrouwen dommer zijn dan donkere vrouwen?” etc.).
Ik ben zo bij 2 huizen langs geweest EN bij een autobedrijf, om zo es even een praatje te maken met mensen.
Alles goed en wel, het ging voorspoedig, totdat één van de mensen waar ik aanbelde, vreselijk ging twijfelen aan de geloofwaardigheid van dit alles. ”Theatraal” vond ‘ie het en hij lachte me recht in mijn gezicht uit (gelukkig kon ik mijn eigen lachen inhouden anders had ik mijn hele act verpest).
”Mag ik een foto van jou maken?” vroeg hij.
Op mijn aller truttigst antwoordde ik: ”maar natuurlijk meneer, ik voel me vereerd hihihi”, Niet wetende dat dit alles nog een lang vervolg zou hebben. Lees onderstaande blog (…) waar je mij in volledige ”Marijke – hoedanigheid” gekleed en geplamuurd ziet.”
Het was dus Liz, die een opleiding tot dramadocent volgt. Zo ver zat ik er niet naast.
Een van haar vriendinnen wil me nog lekker even door laten spartelen in mijn onwetendheid. Kan iemand met Hyves daar melden dat ik wel zo’n beetje uitgesparteld ben?

Weer vriendjes
Geplaatst op: 6 november 2009 Hoort bij: autobio 3 reactiesNa een goed gesprek met de directeur van Oude Groninger kerken over die kwestie van laatst heb ik mijn lidmaatschap hervat.
‘Laat de heren maar mooi weer spelen van hun eigen geld’
Geplaatst op: 16 oktober 2009 Hoort bij: autobio 10 reactiesStichting Oude Groninger kerken mag mij uitschrijven als lid. De redactie van haar blad denkt dat ze auteurs volstrekt willekeurig kan behandelen.
Begin deze maand viel een artikel uit voor het komende nummer van ‘Groninger Kerken’. “Met enige spoed” zocht de redactie een vervangende bijdrage. Omdat een van de redactieleden een verhaal van me gehoord had over diaconale collecte-opbrengsten in het Oldambt, dit mede in verband met offerblokken, kwam de redactie op het idee om mij over die materie een stuk te laten schrijven. “Idealiter” zou het er binnen een week moeten liggen:
“Maar mogelijk is dit een onredelijk verzoek.”
Ik berichtte de redactie dat een stuk over collecten en collecte-methoden binnen een week inderdaad iets teveel geëist was. Maar ik had nog een stuk over de bevindelijke dominee Christophorus Eyssonius van Finsterwolde, dat ik zou kunnen optuigen. Ik vroeg of ze er naar wilden kijken:
“Schiet er maar even op.”
Het antwoord kon je voorspellen. Groninger Kerken gaat bijna alleen over materiële zaken, en het aangeboden verhaal heeft die duidelijk niet als thema. Maar als er een materiële opstap gevonden zou kunnen worden, zo dacht de redactie, dan was dat wellicht de mouw om eraan te passen.
“Is er geen grafsteen van die Eyssonius?”,
luidde de vraag. Die bleek er inderdaad nog te zijn. Het grafschrift werd nog mooi gevonden ook. Ten overvloede kreeg ik op het hart gedrukt hoe het stuk zou moeten beginnen:
“Zoals je weet gaat ons tijdschrift primair over kerkgebouwen en hun inrichting en daarom zou het stuk ons inziens geopend moeten worden met een beschrijving van de grafsteen uit 1745 en het aardige grafdicht. Dat deze zerk een persoon bedekt die een groot tumult in het Oldambt veroorzaakte, is dan een goede brug naar het eigenlijke verhaal.”
Wel zat er naar de smaak van de redactie nog te veel “kerkelijke terminologie” in. Of dat niet wat minder kon?:
“…enkele archaische termen geven weliswaar kleur aan het stuk, maar zijn tegelijk voor veel van onze lezers (die voor een groot deel niet-kerkelijk zijn) niet eenvoudig te begrijpen. Een korte toelichting van begrippen als binnen- en buitencollatoren, classis, het consistorie en vaandrig is daarom noodzakelijk, en ook de term bevindelijk zou even moeten worden omschreven.”
Zaterdag bewerkte ik het verhaal. Als ik de ‘moeilijke’ termen er niet uit schreef, dan vertaalde ik ze wel. Omdat de redactie een uitgebreide tekstbehandelingsinstructie meestuurde, was het niet allemaal even aangenaam werk. Bovendien moest het stuk voorzien worden van noten, terwijl sommige van mijn aantekeningen poter bleken. Om binnen het gegeven bestek ruimte te maken voor grafsteen-tekst, lead, tussenkopjes, personalia en noten beende ik de oorspronkelijke tekst behoorlijk uit. Ik was redelijk tevreden over het resultaat. Die tevredenheid vergoedde het gemis van een zaterdag die ik véél aangenamer had kunnen doorbrengen.
Natuurlijk wist ik dat dat de redactie het nog zou bespreken, maar dat leek me geen probleem. Helaas was dat een enorme vergissing. Ik kreeg gistermiddag een mailtje dat de redactie het stuk niet accepteerde. “Bijdragen voor ons tijdschrift moeten gaan over kerkgebouwen of objecten in die kerkgebouwen”, schreef ze,
“…waarbij het zwaartepunt in de materièle cultuur ligt. Soms kan daarvan afgeweken worden, zoals onder meer in onze rubriek ‘Een bijzonder verhaal’ wel gebeurt. Bij jouw stuk is de grafzerk en het grafdicht een aanleiding, maar niet de kern. “
Mij brak de klomp. De afspraak was immers het verhaal te openen met de grafsteen, een aanleiding die “een goede brug” was “naar het eigenlijke verhaal”. Aan die opdracht had ik me gehouden, Terwijl ik dat nu achteraf als verwijt om de oren geslagen kreeg.
Eenzelfde pietluttige geest als uit de auteursinstructie, sprak uit het zogenaamde “inhoudelijke commentaar” dat ik meegeleverd kreeg:
“Zo vroegen wij ons af wat uiteindelijk je conclusie is: gaat het hier om een theologisch conflict, een sociaal conflict of gewoon om een ordinaire onmin tussen personen?”
Volgens mij ligt het er duimendik bovenop dat het primair om een theologisch conflict ging. Maar ja, voor sommige mensen moet je zoeiets uitspellen, blijkbaar. Zonder dat aspect was ik ook totaal niet in het verhaal geïnteresseerd geweest! Uiteindelijk kan je zo’n conflict moeilijk scheiden van persoonlijke animositeit. Het is een historisch verhaal met mensen van vlees en bloed, geen dorre chemische analyse, waarbij alles in zuivere factoren kan worden ontleed!
De redactie:
“Ook vinden we de context van het piëtisme iets te snel verondersteld.: gaat het bij het grafdicht daadwerkelijk om piëtisme of waren vergelijkbare grafdichten ook elders gebruikelijk. Wat maakt het rijm voor Eyssonius bijzonder?”
Eerder moest ik “kerkelijke terminologie” en “archaische termen” vermijden die “niet eenvoudig te begrijpen” waren “voor niet-kerkelijken.”. Nu wilde men dat ik zou uitweiden over de “context van het piëtisme”. Maar zoiets zou toch zéker ten koste gaan van het “eigenlijke verhaal”? Bovendien, je gaat voor een stukje lokale historie van een paar pagina’s toch niet eerst een uitgebreide vergelijkende studie schrijven over grafdichten in allerlei andere dorpen van Stad en Lande? Dat zou nog veel meer ten koste gaan van “het eigenlijke verhaal”.
De redactie:
“Tot slot hadden wij moeite met enkele formuleringen, waar die op ons iets te anekdotisch overkwam (vb. ‘zwartkous’, ‘dikke boer’).”
De formuleringen die de redactie hier anecdotisch noemt (wat weer een angst voor de anecdote, trouwens) zijn niet zozeer anecdotisch, omdat woorden op zich helemaal niet anecdotisch kunnen zijn. Wel zijn die formuleringen populair, dat is zo. Maar het blad ‘Groninger kerken’ is toch geen wetenschappelijk publicatiemedium?’ Het stuk moest toch bevattelijk geschreven worden, met het oog op de lezers die van toeten noch blazen weten?
Men wilde gewoon een ander verhaal dan ik – conform de eerdere instructies – geschreven had. Geen enkel excuus voor het zwalkbeleid, integendeel, men had ook nog de euvele moed om te vragen of ik er nog eens overheen wilde gaan:
“…vraag zou zijn of je het ziet zitten om het verhaal op grond van het genoemde commentaar om te werken. dat zal enige inspanning vergen. Mocht je er niet voor voelen, dan hebben wij daar begrip voor.”
Fijn. Bedankt nog. Ik heb ze teruggeschreven dat hun kritiek innerlijk inconsistent, nogal willekeurig en daarmee onheus was. En dat ik het stuk NIET nog eens een keer ging omwerken. Want dan kwam er vast wel weer andere willekeurige en innerlijk tegenstrijdige en onheuse zwabberkritiek.
Deze redactie boezemt me geen vertrouwen meer in. En omdat ik de indruk heb gekregen dat publicatie in het blad eigenlijk voorbehouden moet blijven aan redactieleden die het maar vervelend vinden dat anderen een plekje in hun zwaar gesubsidieerde speeltuin innemen, heb ik meteen ook maar mijn donateurschap opgezegd van de stichting die het blad uitgeeft.
Laat de heren maar mooi weer spelen van hun eigen geld.
Update vrijdag 6 november 2009:
Na een goed gesprek met de directeur van Oude Groninge kerken heb ik mijn lidmaatschap hervat.
Het aardeduistere platteland
Geplaatst op: 16 augustus 2009 Hoort bij: autobio 16 reacties
Ik rij bijna nooit op mijn fiets, ’s avonds. Laat staan dat ik dat doe op het platteland. Ik was helemaal vergeten hoe donker het daar zonder maanlicht kan zijn. Niet handig, dat ik mijn lichtsetje thuis liet liggen!
In Rodehaan me vermaakt bij één set Fearless Goat Hunters. Met de pauze, om ongeveer tien uur, weer weg. Eerst een beetje bang voor politie, maar op zo’n maanloze nacht heb je als lamploze fietser heel andere problemen: anderen zien jou niet, en vooral, je ziet zelf bijna geen hand voor je ogen op dat aardeduistere platteland.
Tussen Saaxum en Ezinge nog rode rijwielstroken, maar die geven, besef je, alleen maar schijnzekerheid bij dronken automobilisten.
Vanaf Feerwerd geen wegmarkeringen meer. Toch maar over de Feerwerdermeeden en dan zoveel mogelijk de fietspaden door de landerijen volgen. Dat je die goed kent is een pre.
Bij het hoogholtje over het Aduarderdiep zat een visser in de berm met een zaklantaarn te spelen. Het was dat ik hem op de heenweg al had gezien, anders zou ik aan een dwaalicht hebben gedacht.
Op de fietspaden loert een ander gevaar: paaltjes en hekken. Tussen Oostum en Wierumerschouw ben ik op een hek gebotst, mooi dat ik niet zo hard reed. En bij Oostum mopperden tegenliggers, terwijl ik nog wel zo hard Carron Lough Bay floot om ze op mij te attenderen.
Als er op de gewone wegen auto’s aankwamen, ging ik maar even op een dam staan. Tussen Wierumerschouw en Paddepoel krijg je een donkere kleur asfalt, zodat je de weg haast niet meer onderscheiden kunt. Die weg kronkelt bij Wierum, en daar ben ik dan ook eens keer in de zachte berm beland.
Het roefje van Vermaning
Geplaatst op: 15 augustus 2009 Hoort bij: autobio 10 reactiesVandaag in het papieren DvhN maar liefst drie stukken over de ophef die zou zijn ontstaan door de benoeming van een vermeende Vermaning-aanhanger bij het Groninger Instituut voor Archeologie.
Deze week bleek me bij Flanor al, dat de jongere generatie helemaal niet meer weet wie Tjerk Vermaning was: een per woonschip rondtrekkende grasmachine-slijper die als amateur-archeoloog “opzienbarende vondsten” uit de oude steentijd deed. “Officiële archeologen” zetten vraagtekens bij de echtheid van zijn Neanderthaler-artefacten. Maar in die linkse jaren zeventig kozen journalisten volautomatisch partij voor de underdog, en vervolgens ontstond er een enorme, zich jaren voortslepende affaire. Inmiddels staat het wel vast dat veel van Vermanings’ artefacten vals waren. Maar ook heeft de mening postgevat dat Vermaning zelf ge-, of liever misbruikt werd. Door iemand achter de schermen die de professionele archeologie beentje wilde lichten. In die opvatting was Vermaning slechts een bijgoochem.
Dat ter inleiding. Indertijd, begin jaren zeventig, maakte de archeologie qua publieksbelangstelling een enorme opgang, onder meer door de Teleac-cursus die op een van de twee Nederlandse TV-zenders te volgen was. In Meppel richtten leerlingen van de Kweekschool (PA) een afdeling op van de Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis (NJBG). Daar werd ook ik, als enige VWO-leerling, lid van. De afdeling vroeg Tjerk Vermaning, die net met zijn schip bij de Galgenkampsbrug was komen liggen, of hij voor haar een cursus archeologie wilde geven, en daartoe bleek Vermaning bereid.
Maar Vermaning heeft die cursus nooit kunnen afmaken. Halverwege kreeg hij een hartaanval. Op dat moment reisden de Kweekschool-leerlingen net voor een schoolreis af naar West-Berlijn. Aan mij de vraag, of ik namens de NJBG-afdeling Tjerk Vermaning op zijn schip een bloemetje wilde komen brengen.
Nou, dat wilde ik wel natuurlijk! Wat ik me van dit ziekenbezoek vooral herinner was het roefje waarin Vermaning en zijn vrouw woonden. Ik had veel verwacht, maar niet de enorme hoeveelheid kitscherige rood- en geelkoperen voorwerpen, die dit roefje moesten opsieren. Het leek waarachtig wel een inrichting uit de Jordaan. Vermaning toonde zich ingenomen met de bloemen en liet me enkele recente vondsten van hem zien. Hij vertelde over zijn plan om een museum in het ruim van zijn schip te maken. Maar als ik wat zei, leek dat niet echt tot hem door te dringen. De gevierde amateur-archeoloog, anders beslist niet op zijn mond gevallen, viel peinzend stil en daarom hield ik het ook vrij snel voor gezien. Ik meen dat ik na een klein half uur alweer op de wal stond.
De vervalsings-affaire was een poos later, met de arrestatie van Vermaning. Voor mijn hele omgeving gold ik opeens als de deskundige die zijn mening over de kwestie moest geven. Eerlijk gezegd wist ik het ook niet. Ik zat zelf een beetje in de spagaat tussen de gemanipuleerde publieke opinie en het oordeel van de wetenschap. Mij bekroop toen al het gevoel dat de media al te gemakkelijk de kant van Vermaning kozen. De echte underdogs, dat waren de wetenschappers indertijd.
Lezing bij Flanor
Geplaatst op: 12 augustus 2009 Hoort bij: autobio 5 reactiesHet optreden bij Flanor verliep redelijk goed. Het was mijn eerste lezing sinds tien, twintig jaar en ik zag er tegenop, maar het was weer eens: de mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Ik hoorde gegrinnik en gegniffel in de zaal en dat zijn geluiden die ik heel graag mag horen. Me nu toch maar eens gaan inschrijven bij de Speakers Academy. 😉
Oppaspoes
Geplaatst op: 30 juli 2009 Hoort bij: autobio 12 reacties
Hare Majesteit kwam wel eens bij me logeren, in de zomer, als haar oppassers er eens uit moesten. Eerlijk gezegd vond ik haar af en toe best een mormel. Ze was vaak misnoegd, nukkig en nurks.
Ze gaf heus wel eens kopjes en kwam wel eens op schoot, maar dan mocht je haar absoluut niet aaien. Of bij hoge uitzondering bovenop haar koppie. Elders leverde steevast gegrom, een haal of een knauw op.
Er zat iets van een blauwe Rus in, zeiden haar oppassers. Mevrouw de tsarina is maar liefst 21 jaar geworden, een bewijs dat je ook met een ontevreden kattekop heel oud kunt worden.







Recente reacties