Zelfs vanuit een ooghoek werkt geeuwen aanstekelijk

Ik wou dat ik twee katten was, dan konden we samen gapen.

Als Mimi gaapt:

Laat haar zus Coco zien dat ze dat ze dat net zo goed kan:


Zusterliefde


Nieuwe huisgenoten

Na ruim dertig jaar zonder katten deze zusters vanavond opgehaald en na het welkomstmaal (vis) en het aanwijzen van de kattenbak binnen een uur beiden op schoot::

De een is wat nieuwsgieriger en avontuurlijker dan de ander, en de ander wat aanhankelijker en introverter:

De een heeft wat meer vacht is wat lichter:

Ze snorren nog niet, maar dat schijnt pas later te komen:


Onlander rondje

Bij de Zanddijk. Beetje onwezenlijk sfeertje, zo ingezoomd:

Het komt niet door het licht; de bodem van de plas valt droog:

Fouragerende zilverreiger:

Zilverrreiger 2:

Aan de andere kant van de weg:

Kattestaarten op een rijtje, bij de fietstunnel onder de Groningerweg door, Peizerwold:

Contemplatieve Belg op Sandebuur:

Zilverreiger 3, bij de Hooiweg. Zo mooi als die beesten zijn qua verendek, hun poten zijn afzichtelijk:


Stormsouvenirs langs de weg naar Roderwolde

Bij Eiteweert:

Veel afgewaaide takken en bladeren onderweg. Met name wilgen hadden het tijdens de zomerstorm van gister zwaar te verduren, zoals deze bij Eiteweert:

Hoewel die, eerlijk is eerlijk, al in een sterk verzwakte conditie verkeerden:

In de verte, bij het dieselgemaaltje op het uiteind/begin van de Hamersweg, verweidde een boer zijn rode vee:

Ook bij de Mosterdpot schade aan bomen:

En bij de Hooiweg, waar de brandweer de takken kennelijk met een zaag verder had bewerkt om het spul doenlijk van de weg af te krijgen:

Zelfs de lokale zwijnen, anders liever lui dan moe, hielpen bij de Hooiweg volop mee met ’t opruimen:

Kritisch gadegeslagen vanaf de overkant van de Hooiweg, door een koe wier kapsel gruwelijk in het ongerede was geraakt:

Andere koeien, bekoorlijk gegroepeerd, hielden het karwei meer neutraal in de gaten:

Verder maar weer: in de hoek tussen de Hooiweg en de Achtersteweg lag een stuk rogge terneergeslagen sinds de storm:

Een ander stuk stond nog onversaagd rechtop:

In het hooiland in de hoek tussen de Bommelier en de Brunlaan waren acht ooievaars aan het fourageren – dit zijn er drie:


Paal en perk aan prijsopdrijving brandnetels

Het dagboek of memoriaal van de landbouwer Klaas Nienhuis uit Siddeburen bevat op 17 juni 1942 de notitie dat er maximum-prijzen voor brandnetels zijn vastgesteld. Klaas zal het bericht wellicht via de radio hebben gehoord, maar de volgende dag bevatte de krant inderdaad een overeenkomstig bericht:

Zoals bekend zijn vooral jonge brandnetels een prima groente voor mensen, hoewel koken ook een eind maakt aan de jeukende en brandende eigenschappen van volwassen exemplaren. In dit geval werd de prijsopdrijving echter in de hand gewerkt door de duurte van dierenvoer. Brandnetels bevatten nogal wat eiwit, en werden vooral gegeven aan kippen en konijnen.

Er waren destijds zelfs opkopers actief, zoals uit het berichtje blijkt. Een van de grotere, een Pieter Blom die in de Zuiderbuurt van Drachten woonde, adverteerde zelfs in het Nieuwsblad van het Noorden om voor zijn groothandel aan opkopers te komen:

Naast brandnetels bleken dus ook braamblad en kalmoes (uit sloten) gezocht. Maar het moest natuurlijk wel zuivere waar zijn, er mocht geen ander spul zoals aarde of gras meekomen:


Rondje Onlanden – Roderwolde

Langmadijk, achter Peizermade:

Stippelkoe en dochter? De moeder heeft een halve navelstreng aan haar achterste hangen. Als er een kalf geboren werd, dan lag dat niet in het weiland, want dat was nergens te bekennen:

Bloemetje, bijtje:

Drie ooievaars op het nest in Roderwolde:

Het kamilleveldje bij het stobbenven-monument geurde hevig:

Bij dat monument aan de Hooiweg:

Wederik en vogelwikke bij de Onlandsedijk:

Kale jonker bij Eiteweert:


Blaarkop met pas geboren stierkalfje

Kwam er net voorbij in Leegkerk toen de boer uit zijn land liep en meldde dat zijn blaarkopkoe zoëven voorspoedig bevallen was van een stierkalfje. Hij wilde het beestje aanhouden. Tussen de bomen door zag ik de koe het kalf schoonlikken en ik mocht er wel even heen.


Reiger eet mol

In het voorbijgaan zag ik naast het Hegepad een reiger bezig met het verorberen van een prooi:

Het bleek een zieltogende, nauwelijks meer bewegende, maar tamelijk grote mol. Zo te zien had de reiger hem in de nek lekgeprikt, vandaar dat er – zie boven – aan de snavel nogal wat bloed zat:

Het maagwaarts wegwerken van de mol kostte ondanks alles nogal wat moeite, de reiger deed er zo’n vijf minuten over:

Een laatste groet van de mol aan de wereld. Toen was het opeens voorbij, en zat de mol, getuige de verdikking in de hals van de reiger, halverwege zijn bestemming:

Moge het maal de reiger wel bekomen.


Heideschapen op Sandebuur

Er liep een koppeltje schapen in een stuk land op Sandebuur. Drentse heideschapen:

Door de bloei van het gras deed de omgeving wat denken aan een grote stille heide. Maar er dwaalde geen herder rond, want die is afgeschaft:

Ik vermoed dat de beesten dat gras ook wel zo lekker vonden als die taaie , houtige heide:

Ze hebben altijd wel mooie koppen:

Van voren en van opzij:

En nou wegwezen jij.


Konijnenjacht met fretten op Rottumeroog

Detail uit centsprent Dirk Noothoven van Goor, ca. 1870. Collectie Rijksmuseum.

Toen de provincie Stad en Lande van Groningen in 1738 besloot om Rottumeroog terug te kopen, liet ze de eilandvoogd, nog benoemd door de vorige, particuliere eigenaar, vooreerst aanblijven. Maar deze Jan Wijbrands voldeed niet. Hij bracht weinig tot niets aan van de gestrande goederen, ‘daar wel eenige suspicie van diversie op viel’, en werd dus (betekenis 4) verdacht van verduistering. Ook was onduidelijk op welke vergoedingen Wijbrands recht had, en wie eigenaar was van levende have, wagen, kar en schip.

De provincie besloot Wijbrands per maart 1742 af te danken. Voordat hij zijn laatste loon kreeg, kwam een provinciebode op het eiland alle provinciale eigendommen inventariseren, opdat Wijbrands niets mee zou nemen. Als zijn opvolger benoemde men Tjark Ebels, een Warffumer schipper die al jaarlijks de provinciale kaap op Rottumeroog kwam teren. Ebels ontving voortaan 150 gulden loon per jaar, naast 170 gulden vergoeding voor het onderhoud van de levende have ‘en andere gereedschappen’. Het schip en rundvee bleven van hemzelf, alleen de twee paarden zou de provincie bij ziekte of dood nog vervangen. Bovendien golden er nieuwe verdeelsleutels voor de opbrengst van alle strandgoed op het eiland en de nabije zandplaten. Tot slot zou Ebels voortaan zijn eigen ‘vritten’ (fretten) moeten houden, waarbij voor hemzelf zouden zijn ‘alle conijnen en derselver vellen welke [hij] kan bekomen’.

Anders dan bij kleine Youp en zijn kerstmaal, ging het bij de Rottumeroger konijnenjacht dus niet zozeer om ’t vlees van Flappie, als wel om diens pels. Voor die jacht gold geen beperking qua jachttijd of hoeveelheid konijnen, de eilandvoogd mocht er met zijn fretten zoveel vangen als hij maar kon. Waarschijnlijk speelde hierin het eilandbeheer mee. Ebels moest immers ook al het nodige doen ‘tot conservatie van de duinen en sanden’. Zonder fretten zouden de konijnen zich in hun ideale biotoop spreekwoordelijk snel voortplanten, het aangeplante helmgras snel wegvreten en daarmee ongewenste zandverstuiving veroorzaken.

De zo geregelde konijnenjacht was voordelig voor zowel provincie als eilandvoogd. Hoe die jacht er destijds aan toe ging, vertelt ons Chomel (417, 418). In feite betrof teamwork van mens en dier. De jager liet eerst een kortpotig hondje een uur lang los in het duin rondlopen , om alle konijnen in hun holen te jagen. Alle ingangen van de holen dekte hij vervolgens af met netten. Daarna kwam de fret, een gedomesticeerde bunzing, in beeld. Deze kreeg een belletje om de hals en de jager hielp hem een hol in. Zodra de konijnen zijn aanwezigheid opmerkten, vluchtten ze in paniek en raakten vast in een net. De jager moest zo’n konijn dan terstond uit dat net halen, voordat de fret erbij kon.

Dat er op Rottumeroog met fretten op konijnen gejaagd werd, mag niet verbazen. Sinds  de Romeinse tijd verspreidde het konijn zich vanuit Spanje en Zuidwest-Frankrijk over West-Europa, vooral in bos en duin. In de 14e eeuw bereikte het de Nederlandse kusten tot aan Vlieland.  In de 16e eeuw bezat Keizer Karel V eeuw een ‘warande’ (konijnenberg) op Schiermonnikoog. Volgens reisbeschrijvingen van 1698 en 1720 werd er op Rottumeroog gejaagd met fretten, die van Juist waren gehaald. De konijnenjacht met fretten, aanvankelijk een herenprivilege, volgde gewoon op de opmars van het konijn.

Een iets andere, maar ordentelijk geannoteerde versie van dit stukje verscheen in Stad & Lande 2022-4. Met dank aan Hidde Feenstra voor zijn suggesties.


Graasbegeleiding

Gister, laat in de middag, liepen er een stuk of zes zilverreigers tussen de kudde koeien aan de Zuiderweg tussen Enumatil en Zuidhorn schuin tegenover Pabema:


Ezeltje neemt zandbad

Op een erf bij het Blauw, tussen Zevenhuizen en Terheijl, wentelt een ezelsveulen zich in het losse zand en stof:

De vier poten omhoog en maar rollebollen:

En dat meermalen, om op gezette tijden even tot bezinning te komen:

Met een oogje op de passerende fotograaf:


Ooievaars op thermiek

Gezien bij de Hoedekast, onder Lettelbert:


Steiloor en loboor (3)

In de volgende Stad & Lande verschijnen ze ook weer, steiloor en loboor, maar dan in hun tot nu toe oudste gedaante, namelijk zoals ze gegraveerd staan op zilveren zwijnslepels uit de achttiende eeuw. Dit is de oudste van het stel, een beetje knorrig autochtoon landvarken met hangende (lob-)oren, tepels en krulstaart:

En dit is de jongste, een lekker ruig en vrolijk allochtoon Yorkshire-varken met rechtop staande oren en hooguit een knikje in zijn staart: