Nog een smokkelaar
Geplaatst op: 16 april 2015 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsenDit is dan de vierde smokkelaar in mijn familie. Een naamgenoot ook nog.
Op 8 december 1916, midden in de Eerste Wereldoorlog, stonden Harm Perton (40) en de twaalf jaar jongere Derk Kuiper voor de rechter in Winschoten. Beide waren ze arbeider en woonachtig in Veelerveen. Nog geen anderhalve maand eerder, op 25 oktober, waren ze Harm en Derk ’s avonds na zonsondergang op verboden terrein gesnapt, namelijk vlakbij de Duitse grens onder de gemeente Bellingwolde. Ze voerden vijf levende schapen met zich mee in de richting van die grens, zonder te beschikken over de papieren, vereist voor zulk vervoer. Beide werden ze daarom aangehouden door soldaten, waarvan en eentje buitengewoon commies was. Die nam de schapen in beslag.
De rechter verklaarde Harm Perton en zijn kameraad schuldig aan:
” In het door de Koningin aangewezen gedeelte van het grondgebied des Rijks goederen vervoeren in andere dan binnenwaartsche richting, zonder dat dit geschiedt met geldige tot uit- of doorvoer en zonder dat het gedekt is doort binnenlandsche paspoorten.”
Harm en Derk kregen elk een boete van 50 gulden opgelegd. Betaalden ze die niet dan volgde honderd dagen hechtenis. Ook verklaarde de rechter hun vijf schapen voor verbeurd. Dat moet dus best een strop geweest zijn.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 882 (rechtbank Winschoten) inv.nr. 532, rolnummer 702 d.d. 8 december 1916. Wederom met dank aan Jan-Paul Wortelboer voor het attenderen!
Commentaar: Terwijl zijn verre achterneef zich nog onledig hield met smokkel, werd mijn gelijknamige grootvader als soldaat juist commies. In de Eerste Wereldoorlog was smokkel extra lucratief doordat er in Duitsland al gauw grote schaarste aan allerlei levensbenodigdheden ontstond, zodat die hoge prijzen op de zwarte markt deden, terwijl in Nederland juist allerlei maximum-prijzen golden, o.a. voor vlees.
Een onverwachte achterachterachterneef
Geplaatst op: 11 april 2015 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Dankzij het feit dat de film over Kees van der Hoef nu in zijn geheel op internet staat, merk ik dat ik onze familierelatie hier nog niet uit de doeken heb gedaan.
Die verwantschap is geen vondst van mij, maar van Frans Westra. In een primaire versie van zijn artikel over Kees voor de laatste Stad & Lande (jrg. 2015 nummer 1), schreef Frans namelijk dat Kees via zijn moeder een kleinzoon is van een Trientje Perton die zich in mei 1896 als dienstbode te Groningen vestigde, om daar een paar jaar later te trouwen.
Volgens de trouwakte was Trientje destijds 22 jaar en in Heiligerlee geboren als dochter van Jan Perton en diens vrouw Arina Ravensberg.
Bij haar geboorte, in 1876, stond vader Jan Perton, destijds 29 jaar oud, nog te boek als arbeider. Blijkbaar had hij zich opgewerkt – op het zand was dat ook gemakkelijker dan op de klei.
Op zijn beurt was hij weer zoon van een Haiko Perton, boerenknecht in Oude Pekela en 23 jaar oud bij de geboorte van Jan in 1847.
Met Haiko hebben we een oude, veel voorkomende voornaam in onze familie te pakken. Hij werd in 1824 geboren als zoon van de arbeider Aiko Haikes Perton (35) en diens vrouw Foktjen Geerts Wubbenaar, wonende te Beerta.
Dit nu, zijn de gemeenschappelijke voorouders van Kees van der Hoef en mij. Zijn betovergrootvader Haiko en mijn betovergrootvader Elzo, waarover ik hier eens wat heb verteld, waren broers van elkaar.
Je moet er inderdaad een eind voor terug, namelijk vijf generaties, maar dan heb je ook wat: een onverwachte achterachterachterneef!
De eerste sociale woningbouw van Finsterwolde
Geplaatst op: 22 maart 2015 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 4 reacties
Op 9 februari van dat jaar 1919 waren drie timmerlui al bezig met het voorwerk, waarschijnlijk het maken van kozijnen voor ramen en deuren. Op 23 februari kwamen er twee timmerlui bij, Aike en Elzo Perton, twee neven van mijn grootvader. Ook begonnen die dag vier grondwerkers aan het karwei, waaronder Harm Tuin (eveneens familie) en Jan Broesder, beide anarchisten. Dat gold ook voor Harm Broesder, de opperman. Op 2 maart werden er nog twee extra timmerlui ingeschakeld, terwijl op 6 april de voeger L. Reininga, aan het werk kon en op 20 april de stucadoor S. Havinga. Op 3 mei werden de eerste metselaars alweer afgedankt en op 17 mei de eerste timmerlui (de beide Pertons). Volgens het loonstaatje kwam eind juni het hele werk gereed, niet lang daarna zullen de eerste bewoners erin zijn getrokken.
In de twaalf zesdaagse werkweken zullen de neven van mijn grootvader elk ƒ 3,.- per dag hebben verdiend. Het totaal aan loonkosten bij het project bedroeg ƒ 5171,32. Daar kwam nog ruim 1500 gulden aan materialen overheen, o.a. 18 gewone tramwagons met scherp zand à ƒ 23,- en voor een kleine duizend gulden aan dakpannen. Merkwaardigerwijs ontbreekt de verwerkte baksteen in het kostenstaatje. In elk geval bedroeg de totale rekening, voor zover bekend, ƒ 6711,78.
Daarmee kwamen de kosten van het blokje van zes woningen (of drie twee-onder-éénkappers), welke de stichting Finsterwolder Woningbouw in het voorjaar van 1919 neerzette, neer op ruim 1000 gulden per woning. Omdat de gemeente Finsterwolde de kosten voorschoot en de stichting Finsterwolder Woningbouw drie jaar later nog steeds bijna 2800 gulden niet terugbetaald had, kwam er een proces van. Merkwaardigerwijs liet de gemeente dit proces namens haar voeren door haar opzichter Hendrik Boetz, met een bewijs van onvermogen. Waarom ze het zo deed, is onbekend, maar aan het verzoekschrift voor het verkrijgen van dit bewijs danken we het kostenstaatje, waaraan ik hierboven het een en ander heb ontleend.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 882 (archief Arrondissementsrechtbank Winschoten), inv.nr. 1382 (verzoekschriften) volgnummer 205 (30 juni 1922). Met dank aan Jan-Paul Wortelboer.
Smokkel in tijden van hongeroproer
Geplaatst op: 13 maart 2015 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Linksboven Oudeschans, ongeveer in het midden De Lethe en rechts Duitsland. Topografische en militaire kaart ca. 1854.
De broers Hindrik (17) en Heiko Perton (14), beide geboren en woonachtig in Oudeschans, waar ze werkten als arbeiders, liepen op Sinterklaasavond 1845 behoorlijk tegen de lamp. Ze werden ergens tussen Oudeschans en de grens staande gehouden en bekeurd door twee commiezen, die de “frauduleusen invoer van geraffineerd zout” constateerden. Elk van de beide jongens had een zak met 4 pond en 5 ons bij zich. Ze bekenden grif. Er viel gewoonweg niets te ontkennen.
Ook Heiko, de jongste, had het “oordeel des onderscheids” volgens de Rechtbank in Winschoten, waar ze tien maanden later voor het hekje moesten komen staan. De officier van justitie eiste twee maanden gevangenisstraf tegen beide. De rechter achtte het ten laste gelegde bewezen. Van hem kreeg Hendrik een maand en Heiko veertien dagen cel. Uiteraard ontvingen de jongens hun zout niet terug.
NB: Het is de tijd van aardappelziekte en hongeroproer. Ook mijn betovergrootvader, Elzo Perton, werd in deze jaren betrapt op smokkel, wat een vrij gewone bijverdienste was voor de wat meer marginale arbeidskrachten. Hindrik en Heiko waren zijn neven.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 882 (archief Arrondissementsrechtbank Winschoten) inv.nr. 227, volgnr. 108. Met dank aan Jan-Paul Wortelboer voor de attendering!
Van rusthuis tot zorgcentrum tegen de vlakte
Geplaatst op: 2 maart 2015 Hoort bij: autobio, Drenthe vrogger, Familie 1 reactie
Ik lees hier dat de Molenhof in Havelte gesloopt wordt. In etappes, dat wel, zodat men geen Havelter bejaarden hoeft af te schuiven naar ballingsoorden als Ruinen of Dwingeloo.
In de ziekenboeg van de Molenhof is mijn grootvader Harm Perton gestorven, op 13 januari 1973. Hij had griep, kreeg er een longontsteking bij, het was binnen een week bekeken. Afgezien van de pijn was het een genadige dood, want hij dementeerde al enige jaren. Werd vaag, keerde in zichzelf, sprak nauwelijks nog een woord en zocht het lichtknopje op een plek waar het vroeger had gezeten, in een heel ander huis.
Niet lang na zijn overlijden verhuisde mijn grootmoeder van hun zelfstandige bejaardenwoning aan de Dennenlaan naar de Molenhof, waar ze, als ik afga op haar rouwbrief, een “liefdevolle verzorging” ondervond. Zij overleed op 8 mei 1978. ik weet niet meer waaraan. De weinige keren dat ik er als student op bezoek kwam, zat ze zichtbaar te genieten. Al hadden we elkaar nooit bijster veel te vertellen, want onderhand gaapte er nogal een kloof tussen onze leefwerelden.
Ik herinner me een vrij kleine kamer in de linkervleugel, misschien vier bij vijf, met uitzicht op het grasveld achter waar een miniatuurmolentje stond. Een vrij lange gang voerde erheen. Wat me nu te binnen schiet, is dat de oudjes in hun recreatiezaal niet altijd even vredelievend met elkaar omgingen. Een oude buurvrouw van ons werd er behandeld als outcast, maar daar had ze het misschien ook zelf wel naar gemaakt.
Het complex dateerde van 1964 en gold toen ongetwijfeld als reuze modern. Eerder stond er een veel kleiner “rusthuis” aan de Molenweg, waarvan de ramen nog grote blinden hadden. Dit oude rusthuis werd in het nieuwe complex geïntegreerd, ik dacht dat de keuken er zat en de kamer van de directeur. Vanuit mijn herinnering meende ik dat het ging om een negentiende-eeuws gebouw, maar getuige foto’s in de Beeldbank van het Drents Archief moeten de Duitsers het er in de oorlog hebben neergezet voor hun vliegveldpersoneel.
Moedertaal, dat ligt soms gecompliceerder
Geplaatst op: 21 februari 2015 Hoort bij: autobio, Familie, Taal 8 reacties
Naar aanleiding van de ‘Dag van de moedertaal‘.
Het zal inderdaad zo zijn dat velen hun eerste verbale taal hebben opgedaan van hun moeder. Vader was destijds altijd aan het werk of sowieso niet zo spraakzaam, de eerste woorden moesten van moeders komen.
Die moeder van mij spreekt Zuidwest-Drents, maar niet van huis uit. Ze is geboren en tot haar negende woonachtig geweest in Zuidhorn. Je bent dan geneigd te denken dat ze in haar eerste levensjaren de Westerkwartierster variant van het Gronings sprak. En dat was misschien ook wel zo in haar schooltijd, maar haar moeder was op haar beurt Fries en pas op haar twaalfde naar de Dijkstreek in het Westerkwartier verhuisd, zodat je in beginsel een flinke Friese influx niet mag uitsluiten.
Mijn grootmoeder praatte ook later nog Fries met haar zusters. Ik heb er mijn moeder wel eens naar gevraagd, maar het enige woord dat ze zich wist te herinneren was tuutsje voor kus. Die oma overleed toen ik zeven was, maar ze lag erg goed bij mij en van geliefde mensen neem je meer aan dan van mensen die je niet mag. In elk geval vind ik de zangerigheid van het Fries, of de onderliggende melodie zoals die klinkt als Friezen Nederlands spreken, nog steeds erg mooi.
Toen ik een jaar of veertien was, liet de leraar Nederlands ons eens een dialectproef doen. Hij vond mijn Drents nergens op lijken. Terwijl we thuis en op de lagere school toch Drents spraken, meende ik. Ik was dan ook behoorlijk in mijn wiek geschoten van zijn diskwalificatie. Maar er achteraf op terugkijkend, vermoed ik dat de man toch wel een beetje gelijk had. Het concept moedertaal is in mijn geval gewoon een wat meer gecompliceerde aangelegenheid.
Terug naar de Schepper met het dubbel doorschoten hart
Geplaatst op: 24 november 2014 Hoort bij: Familie 2 reactiesIn mijn kwartierstaat, als ik die zou maken, nemen Oldambtsters ongeveer vijfachtste van de ruimte in. Een kwart is bestemd voor Friezen. En een achtste deel bestaat uit mensen uit het Westerkwartier, met name Marum, Nuis, Niebert en Tolbert, die omgeving.
Tot nu toe heb ik aan dat deel van mijn komaf nooit veel aandacht besteed. De schakel er naar toe is een kleine, frèle, dappere vrouw, Grietje van der Velde, de moeder van mijn grootvader Vondeling.
Haar moeder, Antje van der Velde, bleek maar liefst vijfvoudig ongehuwd moeder. Met Antje zitten we onmiskenbaar in een landarbeidersmilieu. Toch heeft haar moeder Grietje als familienaam Vossema. Vossema, ook wel Fossema, is de oudere naam van de Coendersborch in Nuis. Omdat die naam getuige Alle Groningers pas omstreeks 1811 opduikt in deze familie, vermoed ik dat deze voorzaten van me onder Nuis land van de borgfamilie pachtten, iets wat nog wel eens valt na te gaan.
Terwijl ik mijn Oldambtster voorfamilie – landarbeiders en vissers – nog niet verder terug heb kunnen traceren dan tot ongeveer 1750, leidt het draadje dat ik met Grietje en Antje en Grietje lostrok, via een grillig pad naar de Late Middeleeuwen.
Althans als ik een bepaalde website wil geloven. Volgen we de daar gegeven lijnen even terug.
De vader van Grietje Vossema was de dagloner Jan Douwes Vossema (Nuis 1774 – Marum 1838). Van diens vader Douwe Freerks (Nuis 1739-1809) is het beroep onbekend, maar dat zal ook niet veel voorgesteld hebben. Als ze braaf en opppassend waren, is er nauwelijks een verhaal over deze landarbeiders te maken.
Nog weer een generatie terug, stuiten we echter op een schoolmeester: Frerik Douwes, geboren in 1715 te Tolbert. Over schoolmeesters is vaak juist wat meer te vertellen, zeker als ze over de schreef gingen, want dan werd de kerkelijke tucht actief. Frerik trad als dorpspedagoog en –schrijver in de voetsporen van zijn pa Douwe Hindriks , wiens levensjaren onbekend zijn. Maar dat zou geen probleem mogen vormen. In elk geval trouwde hij in 1699 in Tolbert met Auckjen Sunkema, geboren in 1673 te Groningen, en aangezien Douwes lijn doodloopt bij zijn vader, vervolgen we de reis naar de Late Middeleeuwen met de lijn van haar.
Haar vader was Sirk Harmens Sunkema, die voor april 1676 overleed. Hij was Hoofdmansdienaar van zijn beroep, zeg maar medewerker van het gerechtshof. Wat hij precies deed voor de kost, staat vast wel in de een of andere officiële instructie. Hij woonde in de stad Groningen, maar was in 1666 in Tolbert met een Eetien Iwema getrouwd. Via haar lijn dalen we nog verder af.
Over haar vader Driewes Iwema is buiten het overlijdenstijdstip (winter 1672/1673) nauwelijks iets bekend. Diens vader Date Iwema (1588-1651) was echter een van de grotere boeren van Niebert. Die trad ook wel op als kerkvoogd. Een belangrijk man ter plaatse, over wie meer te vinden moet zijn. Vermoedelijk woonde hij op de Iwemaheerd, een oud steenhuis in Niebert. In elk geval deed zijn vader Harcke Iwema dat al.
Helaas bestaat er geen volle zekerheid over diens afstamming. Met een slag om de arm daarom de boeren Drieuwes Iwema (Niebert ca. 1532-1600) en Harcko Iwema (Niebert 1485-1544), waarvan de laatste tevens als Grietman te boek staat. Zo’n Grietman was een soort rechter, burgemeester en notaris in één. Opmerkelijk: elders krijgt Harcke de Grietman heel andere leefjaren mee. Daar heet zijn rechtsgebied Westerdeel-Vredewold. Hij zou dit samen met de eigenerfde Hille Fossema hebben bediend. Tevens was hij ‘Schepper tot Niebert’, dus lokaal de hoogste baas in waterschapszaken.
Een Grietman en Schepper stelde echt wel wat voor. In elk geval hadden de Iwema’s een mooi familiewapen, met een dubbel doorwond hart als belangrijkste element:

Zoiets zag je nergens anders dan in het Westerkwartier. Het tekeningetje is ontleend aan het boek van Leo Martinus over de Auwema’s van Tolbert, die hetzelfde teken droegen. Trouwens, ook de Fossema’s van Nuis deden dat. Volgens Leo, die ik eind vorig jaar interviewde voor Stad & Lande, vormden de Auwema’s en de Iwema’s oorspronkelijk wellicht één familieclan: “Zo’n hart”, vertelde hij,
“stond symbool voor de maagd Maria en er zou een verband kunnen zijn met het Cusemer klooster, dat deze familie na een kruistocht uit dank land schonk, maar dat ligt dus in de nevelen der tijden.”
Natuurlijk weet ik dat dit speculatie is en dat je heus niet alles op internet voor zoete koek moet slikken. Zeker bij webgenealogieën zou je eigenlijk alles moeten checken en nog eens checken. En toch maakt het zover kunnen teruggaan in de tijd heel even een tikje euforisch.
Vijfvoudig ongehuwd moeder erkent alsnog kinderen
Geplaatst op: 23 november 2014 Hoort bij: Familie 3 reactiesIn mijn eigen kwartierstaat stuitte ik op een geval dat niet misstaan had in het Loket voor Lief en Leed.
Mijn betovergrootmoeder Antje van der Velde (1837-1909), die haar leven lang in Marum heeft gewoond, kreeg daar vijf kinderen:
- 1861: Grietje (overleed na drie maanden)
- 1864: Aaltje
- 1868: Trientje
- 1872: Grietje 2 (mijn overgrootmoeder)
- 1878: Hendrik
Op zich was het krijgen van vijf kinderen bepaald geen wereldschokkend feit, maar deze Antje, een arbeidster, is nooit getrouwd geweest. Sowieso gold het destijds als een schandaal als een vrouw zonder gehuwd te zijn een enkel kind kreeg, maar Antje overkwam dit maar liefst vijf keer! Ik vraag me ook af hoe instanties daarop reageerden. Uit angst voor een te groot beroep op de armenzorg sloot men in de achttiende eeuw ‘recidiverende’ ongehuwde moeders nogal eens op in het tuchthuis. Maar of dat ook in de negentiende eeuw gebeurde?
Er lijkt nog meer aan de hand, hoewel ’t een spijker op laag water kan zijn. De eerste twee kinderen werden nog aangegeven door Antjes moeder Grietje Jans Vossema, een “inlandsche kramersche”, maar bij de jongste drie gebeurde dat door Antjes stiefvader Klaas Hofstee, een arbeider en timmerman. Bij haar moeder en stiefvader, die trouwden toen Antje 13 was, woonde Antje in de jaren 1870, ver na haar dertigste, nog steeds in huis. Haar moeder was liefst twintig jaar ouder dan haar stiefvader, terwijl die slechts tien jaar ouder was dan Antje. Je zou er dus haast wat van denken.
In 1887 trouwde Antjes oudste dochter Aaltje met de timmerman en latere betonfabrikant Anne Nanninga. Aaltje was toen 22 jaar oud en naar de maatstaven van destijds nog minderjarig. In elk geval was er tot het dertigste levensjaar voor een huwelijk toestemming van de wettige ouders vereist. De huwelijksakte echter, noemt Antje nog wel als Aaltjes moeder, maar verder schittert Antjes naam in dit stuk door afwezigheid. Het belangrijkst is dat de melding van haar toestemming ontbreekt – het waren een voogd en de toeziend voogd die permissie gaven voor Aaltjes huwelijk. Evenmin blijkt moeder Antje getuige bij Aaltjes huwelijk te zijn geweest. Daarom zien we ook niet haar handtekening onder de akte.
Je bent in eerste instantie misschien geneigd te denken dat er verwijdering was tussen moeder en dochter, maar het ging hoogstwaarschijnlijk om heel iets anders. Tot ongeveer 1950 moest een ongehuwde moeder haar buitenechtelijk geboren kinderen uitdrukkelijk bij de ambtenaar van de burgerlijke stand komen erkennen. Zag zij af van deze stap, dan had dat kind voor de wet onbekende ouders. Bij een huwelijk van dat kind was volgens artikel 98 Burgerlijk Wetboek dan geen toestemming vereist van de moeder, maar van een voogd en toeziend voogd. Dàt was er bij het huwelijk van Aaltje aan de hand. Formeel juridisch bestond er geen familierelatie tussen moeder en dochter. En dus werd de moeder niets gevraagd. Antje had bij dit huwelijk niets in te brengen dan lege briefjes en stond aan de zijlijn.
Dat stak en daarom liet ze op 13 december 1890 door de ambtenaar der burgerlijke stand in Marum een akte opmaken, waarin ze haar drie jongste kinderen Trientje, Grietje en Hendrik, dan respectievelijk 21, 18 en 12 jaar oud, alsnog officieel erkende, een erkenning die tevens in de marge werd genoteerd van alle drie hun geboorte-akten.
Bij het huwelijk van Grietje in 1895 en dat van Hendrik in 1906 wordt moeder Antje daarom wèl in de akten genoemd als degene die haar toestemming gaf. Haar dochter en zoon heten dan respectievelijk “meerderjarige natuurlijke erkende dochter” en “natuurlijke erkende meerderjarige zoon”.
—
Met dank aan de oud-ambtenaar burgerlijke stand Ben Doedens voor zijn voorlichting over de juridische kant van dit verhaal en Gert Zuidema voor de verwijzing naar Doedens..
De belijdenis van mijn overgrootmoeder
Geplaatst op: 20 november 2014 Hoort bij: Familie 4 reacties
De inschrijving van mijn overgrootmoeder (56) in het lidmatenregister van de hervormde gemeente Zuidhorn, op 30 maart 1928. Dat was een week voor Pasen. Op vrijdag deed ze samen met anderen belijdenis in de pastorie van ds. Bange en op zondag werd ze als lidmaat bevestigd in de kerk. Daarbij werd ze eerst gedoopt, want dat was kennelijk nooit gebeurd. Vaag schemerde me iets bij over de kerkelijke meelevendheid van vooral de vrouwelijke Vondelingen, maar dat viel bij het checken van dit register een beetje tegen (of mee, hoe je het maar bekijkt). Naast moeder Grietje deed alleen de jongste dochter Annie belijdenis – die was dan ook lid van de NH meisjesvereniging. De andere twee dochters komen niet in het lidmatenregister voor en dat blijkt evenmin het geval met de zes zoons en de vader. De kerk, zo moet je concluderen, speelde geen grote rol in het leven van de Vondelings. Toch behoorden de Vondelings in het kerkelijk zeer gepolariseerde Zuidhorn onmiskenbaar tot de hervormde partij. Ze hadden een hekel aan cocksianen. Gereformeerden kon je niet vertrouwen, vonden ze, die hadden het achter de ellebogen. Hier een plaatje van mijn overgrootmoeder, terwijl ze samen met haar man de aardappels schilt. Met negen kinderen ging er per warme maaltijd wel een emmertje piepers doorheen: 
Naschrift zondag 23 november 2014:
Volgens mijn moeder ging vooral zij regelmatig naar de kerk, al ging hij incidenteel wel eens mee.
v
‘Aj mor niet an de schuppe rakt’
Geplaatst op: 17 november 2014 Hoort bij: autobio, Familie 3 reacties
“Aj mor niet an de schuppe rakt”, was zo’n zegswijze van mijn moeder.
De schop stond voor keiharde landarbeid, met de pest in je ziel, het zweet op je voorhoofd en de blaren in je handen. (Zolang je handen nog niet genoeg vereelt waren, tenminste.)
Haar vader was nog een tijd boerenarbeider geweest. Hij wist nog precies zijn aanvangssalaris, hij verdiende er een rijksdaalder per week mee op zijn twaalfde, in 1917. Later werd hij electriciën en nog weer later aannemer van ondergrondse kabelwerken. Maar nadat hij zijn bedrijf verkocht had, nam hij vrolijk de schop weer ter hand: van zijn miniscule tuintje kwamen onvoorstelbare hoeveelheden groente.
Daar lag het niet aan, dat noodlottige odium van de schop. Dat kwam van verder weg in ruimte en tijd. Mijn opa’s voorouders waren boerenarbeiders in de omgeving van Delfzijl en Termunten geweest. Aan de schop raken betekende niet alleen een teruggang in tijd, maar ook een terugval naar de belabberde toestanden van weleer.
Volgens mijn moeder was haar enige broer een briljant wis- en natuurkunde-student. Maar toen hij begin 1954 een meisje bezwangerde, weigerde opa nog langer diens studie te betalen. Broer moest trouwen en eerst maar aan het wark als kabelgraver bij zijn pa in dienst. Hij raakte even an de schuppe, zogezegd.
‘Als in een bepaald stuk whisky voorkwam, werd dat veranderd in thee’
Geplaatst op: 11 oktober 2014 Hoort bij: autobio, Familie 1 reactie‘De Tuinen hangen nogal aan elkaar. Tenminste, als er wat aan de hand is. Zo van: ‘Heb ie nog wat heurd? Nee? Din zal ’t wel goud wezen dus.’ Zo gaat dat nu nog.“
Aldus de acteur, regisseur en RONO-coryfee Harm Jan Tuin (1930-1992) in een mooi Nieuwsblad-interview dat Syp Wynia hem in 1985 afnam. Deze Tuin kwam uit Finsterwolde en hij was heel in de verte familie van mij: zijn grootvader en mijn overgrootmoeder waren broer en zus.
De manier waarop de Tuinen met elkaar omgingen, daar herken ik wel wat in. Zo liet ik bij die ene keer dat ik hem sprak onze verre verwantschap ongenoemd. Hij had een toneelkleding- en rekwisitenverhuurbedrijf in de Oosterstraat, waar ik voor de Huurdersactie Oosterpoort een koeiekop van papier-maché leende, die we nodig hadden voor een ambulante straat-evocatie van een huisjesmelker. Ik vergat het ding na onze propagandatocht terug te brengen, na twaalf jaar kwam ik voor het eerst weer in het wijkpand en daar stond het toen nog steeds bovenop een kapstok.
Die grootvader van Harm Jan Tuin, Harm Tuin, was landarbeider en anarchist in Finsterwolde. Harm-Jan vertelt in dat interview dit over die opa van hem:
“Hij bereidde in Oost-Groningen de vergaderingen voor waar Domela Nieuwenhuis sprak. Zelf kan ik me nog herinneren dat ik voor de oorlog op 1 mei naar Dommering in Winschoten werd gesleept. En wie sprak daar? Oom Jan, die later nog burgemeester van Hoogezand en Groningen geworden is. Hij stond met de vuisten in de lucht.“
Met die Oom Jan wordt uiteraard Jan Tuin bedoeld, de eerste sociaal-democratische burgemeester van Groningen, een bedaarde man die hier leiding gaf aan de Wederopbouw. Voor de oorlog was die Jan Tuin al de leider van de SDAP in de provincie Groningen; hij sprak veelvuldig op partij-bijeenkomsten en fulmineerde daar dan tegen fascisten èn communisten. Omdat hij als burgemeester van Hoogezand Mussert niet beschermde tegen een arbeidersblokkade op de diepswal en ook weigerde joden te laten arresteren, ging hij in 1942 als een van de eerste bestuurders naar een gijzelaarskamp in Noord-Brabant.
Zijn neefje Harm Jan uit Finsterwolde werd afgezien van die ene 1 Meiviering buiten de politiek gehouden,
“ook in de oorlog. Ik was stomverbaasd, toen ik pa in 1945 boven op een wagen vol NSB-ers zag zitten, gewapend met een karabijn. Pa, die nog nooit geschoten had en ook niet kón schieten, met een geweer. En met een oranje band om de arm. De kleur stond hem eigenlijk niet aan.”
Maar de passie bij Harm Jan thuis lijkt toch minder de politiek, dan theater te zijn geweest. Vader, moeder, ooms, tantes, allemaal stonden ze op de planken:
“Bij ons werd altijd over toneel gepraat. Mijn vader was actief in de geheelonthoudersbeweging en die speelden ook altijd toneel. Als er in een bepaald stuk whisky voorkwam, werd dat veranderd in een kopje thee, of koffie of limonade. Behalve in propagandistische stukken natuurlijk, dat was van dik hout zaagt men planken.”
Naschrift 11 december 2015:
Levende beelden van Harm Jan Tuin zijn hier te zien (vanaf 4:15).
De Koude Oorlog in Finsterwolde: “Je had echt geen revolver nodig”
Geplaatst op: 9 oktober 2014 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsenMijn grootvader had nog een andere neef die bestuurder was: Harm Tuin, van 1945 tot 1956 burgemeester van Finsterwolde en nadien nog een poos van Slochteren.
Als Harm Tuin in die laatste gemeente met pensioen gaat, staat er een afscheidsinterview in de krant dat voor het leeuwendeel over zijn periode in Finsterwolde gaat. Dat was tevens het dorp waar hij geboren en opgegroeid was als zoon van de anarchistische landarbeider die hier al menigmaal ter sprake kwam. In Finsterwolde schopte Harm Tuin het voor de oorlog van gewoon ambtenaar tot gemeente-secretaris. Hij kende er zijn pappenheimers.
In Finsterwolde gold burgemeester Harm Tuin, zelf sociaal-democraat, als de vastberaden rots in de branding der felle communistische agitatie. In die rol werd hij een BN-er. Toen de regering in 1952 de door de CPN gedomineerde raad op non-actief stelde, trad Harm Tuin aan als regeringscommissaris.
Volgens hem gingen de communisten er “zeer agressief en intimiderend” te werk. Ze zeiden dat er arbeidersbloed aan zijn handen kleefde en maakten hem uit voor verrader en fascist. En dat terwijl hij in de oorlog in Vught gevangen had gerzeten. Toch maakte hij er zich niet al te druk om, zei hij in het interview:
“Bepaalde dingen kunnen zo vaak gezegd worden, dat zij hun zeggingskracht verliezen.“
Hij vond ook niet dat hij gevaar liep, zoals velen meenden.
“Ik heb me in die tijd nooit bedreigd gevoeld. Ik durfde op elk uur van de dag en de nacht wel overal naar toe. En dat deed ik ook. Je had echt geen revolver nodig in Finsterwolde: allemaal onzin. (…) “. „Nee, een handgemeen heb ik nooit gehad. (…) Een heleboel geschreeuw, anders was het niet. (…) in Finsterwolde is het altijd bij woorden gebleven”.
In dat interview neemt hij zelfs nog op voor Finsterwolde – de herrie in de gemeenteraad vond hij niet representatief:
“Het hele dorp werd daardoor in een verkeerd daglicht gesteld. Men moet de bevolking van Finsterwolde niet lager taxeren dan die van alle andere plattelandsgemeenten. De mensen in Finsterwolde waren alleen lichter te beïnvloeden en ze gingen met de extremen mee.“
Ondanks alles koesterde Harm Tuin geen rancune jegens de communisten van Finsterwolde:
”Wij zijn heel schappelijk uit elkaar gegaan op die raadsvergadering, waar ik afscheid nam”.
‘Oorlogsellende & Alcoholellende’
Geplaatst op: 25 september 2014 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 2 reacties
Briefkaartje, geschreven en afgestempeld op maandag 5 februari 1917 te Finsterwolde, en gericht aan de burgemeester van die plaats, met het verzoek om een vergunning voor het houden van een “vergadering voor geheelonthouding”. Deze bijeenkomst moest vijf dagen later, op zaterdag de 10e plaatsvinden in het café van Mellema, en Hendrik Kaspers zou er spreken over oorlogsellende & alcoholellende. Het verzoek werd ingediend door de secretaris van de plaatselijke geheelonthoudersvereniging H. Tuin.
Eerst dacht ik dat het mijn oud-oudoom Harm Tuin de anarchist was, die vanaf 1913 al optrad als voorzitter en secretaris van de lokale geheelonthoudersclub THOS, maar door de rare kriebel achteraan de handtekening ben ik gaan twijfelen. Die kriebel zou wel eens Jr. kunnen zijn. In dat geval gaat het om de zoon van de anarchist, na de Eerste Wereldoorlog gemeentesecretaris En na de Tweede, burgemeester (en regeringscommissaris) van Finsterwolde en Slochteren. Handschriftvergelijking met zijn handtekening onder akten burgerlijke stand levert opvallende overeenkomsten op.
In elk geval was de beoogde spreker geen onbekende in Finsterwolde. Deze Hindrik Kaspers (1869-1953) werd er geboren als zoon van een huurboer op de Reiderwolderpolder. Als jongeling gegrepen door de propaganda van Domela Nieuwenhuis, werd Kaspers in 1892 secretaris van diens socialistische partij SDB, afdeling Finsterwolde. Zich net als Domela in anarchistische richting ontwikkelend, trad hij wat later aan als financier, administrateur en redacteur van De Arbeider, een invloedrijk weekblad in Oost Groningen. Vanaf 1905 zat hij in het landelijke en regionale besturen van de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB). Bovendien was hij actief voor de anarchistisch angehauchte Algemeene Nederlandsche Geheelonthoudersbond (ANGOB). Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte Kaspers dienstweigeringspropaganda voor de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV), en gezien de werktitel voor zijn praatje in Finsterwolde lijkt het erop, dat hij daar zowel het geheelonthouders- als het anti-militaristische motief aan bod zou laten komen.
Beide motieven kwamen ook voor in een regionale ANGOB-brochure, die in 1914 verboden was in Finsterwolde en buurgemeenten. Toch vond burgemeester van Finsterwolde in 1917 geen reden om een stokje te steken voor het potentieel staatsondermijnende optreden van Kaspers, die hij lichtelijk denigrerend een “anarchistisch aangelegd element” noemde. Nog op de dag dat Tuins episteltje geschreven en afgestempeld werd, stuurde de burgemeester een dito briefkaartje naar de Territoriaal Bevelhebber in Assen, dat er geen bezwaar bestond tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. De Bevelhebber ging de 8e akkoord, diens briefje zal Finsterwolde waarschijnlijk pas op de dag van de vergadering hebben bereikt.
—
Bron: Archiefbewaarplaats gemeente Oldambt in Scheemda, Archief van de voormalige gemeente Finsterwolde inv.nr. 585: correspondentie, o.a. over stakingen en anarchisme (1914-1919).
Retour Drenthe
Geplaatst op: 24 augustus 2014 Hoort bij: Drenthe, Familie 3 reacties(Foto’s genomen vanuit rijdende auto.)
Langs de A28 bij Assen in de buurt zie je deze megalitische afkorting voor Tourist Trophy:

Weggetje tussen Lhee en Dwingeloo:

Oldengaerde op het westeind van Dwingeloo:

Beukenlaan bij de Honingvlaken:

De Wittelterbrug met de eerste druppels van een beste bui:

Langs de Drentse Hoofdvaart:

Huis aan de Havelter Dorpstraat, in 1939 door de gemeente neergezet als “ambtenaarswoning” en verhuurd aan mijn grootvader Harm Perton tegen de huurprijs van ƒ 270,- per jaar:

Eursinger Kerkweg met hoge mais op de Havelter es:

Het keuterijtje op het Westeind van Dwingeloo dat mijn oom al fotografeerde:

Het huis dat mijn grootvader Vondeling anno 1939/1940 in Dwingeloo liet bouwen, wat gepaard ging met een klein bouwschandaal:

Berkenlaantje tussen Dwingeloo en Lhee:

Viaduct voor wilde fauna over de A28 bij Spier:

‘Bloeie het Oranjehuis’
Geplaatst op: 24 augustus 2014 Hoort bij: Familie 1 reactie
Foto gemaakt in Zuidhorn, vermoedelijk bij het veertigjarig ambtsjubileum van koningin Wilhelmina, september 1938. Het bord op de wagen zegt: “Bloeie het Oranjehuis” – de aanleiding zou dus ook nog een Koninginnedag kunnen zijn, maar beslist niet het huwelijk van Juliana met Bernhard, want dat vond plaats in de winter (januari 1937) en de meisjes op en voor de wagen en hun begeleidsters dragen zomerkleding.
Die is bij de meisjes vrijwel uniform, blijkbaar zijn ze lid van een club of vereniging. Een van hen is mijn moeder (de tweede linksboven, die kleine blonde ja). Op de bok van de wagen zit volgens mij de melkboer, voor de gelegenheid uitgedost in geheel smetteloos wit en qua gezicht wel wat weg hebbend van Goering. Het zal ook wel de wagen van de melkboer zijn, of anders de wagen van de melkfabriek, bijv. de LIJEMPF in Briltil. De schimmel zal vast ook dienst hebben gedaan bij de intocht van Sinterklaas, zo die er al was.
Ik zag de foto vandaag voor het eerst.

Recente reacties