Oudste versie van spotlied op Enumatil aangetroffen
Geplaatst op: 30 juli 2014 Hoort bij: autobio, Familie 4 reactiesIk heb het hier al eens gehad over een spotversje op Enumatil, dat mijn opa opzegde als we de brug aldaar passeerden. Helaas vond ik nooit exact zijn tekst weer, wel twee versies die er wat op leken, resp. bij de Volksverhalenbank en Vredewoldius (1910).
Zonet vond ik een derde versie, en zowaar is dat eentje in streektaal, uit 1896. Deze staat in een Nieuwsblad-stukje over een succesvolle lokale ondernemer, een oliemulder die in lijnkoeken deed. De geciteerde versie lijkt in de eerste regel, over het ontbreken van wil, op de versie van Vredewoldius, tot nog de oudst bekende. Wat betreft de varianten drie uur- of Enumatilster snikke, heeft het versje echter de eerste, die we kennen uit de Volksverhalenbank.
De versie uit 1898 gaat zo:
Aimtil
Daor is gein wil,
Daor is gein kerk of toren;
Als de drei-uur-snikke komt,
Blast de jong op ’t horen.
Gezien het gein in plaats van gain, de ao in plaats van de oa en het blast in plaats van bloast gaat het hier om een Westerkwartierster variant van het Gronings. Ook wel logisch natuurlijk, voor een lokale correspondent en voor een rijmpje dat, zoals deze correspondent opmerkt, “smalend” bedoeld was.
In de omgeving stak men via het versje de draak met Enumatil omdat deze toch redelijk florerende plaats langs het Hoendiep geen kerk had. Daarmee valt de ouderdom van het versje nog wat nader te preciseren, want Enumatil kreeg in 1848 een hervormde kerk. De door het versje aangestipte, bespottelijke toestand hield toen dus op te bestaan. Nadien had het geen zin meer om zo’n versje te maken, ook al bleef men het nog naar hartelust opzeggen.
‘De verweerde stem van onzen ouden kameraad’ of: Stakingsmartelaar blijkt familie
Geplaatst op: 16 juli 2014 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsenDat de broer van mijn overgrootmoeder, Harm Tuin, in 1929 bij de grote landarbeidersstaking aan het graf van de doodgeschoten Eltjo Siemens sprak, is weer zo’n ontdekking, die mede mogelijk gemaakt wordt door de krantendatabank Delpher.
Al menigmaal heb ik het hier over die Harm Tuin gehad. Hij was boerenarbeider, vrij socialist en secretaris van de geheelonthoudersvereniging THOS te Finsterwolde en hij verschafte meermalen logies aan Domela Nieuwenhuis, die hem als dank een geschilderd portret gaf, dat tot Harms dood in 1950 boven diens schoorsteenmantel hing.
De enige krant in Delpher, die Harm Tuin expliciet noemt in haar verslag van Siemens’ teraardebestelling, is De Tribune, het weekblad van de Communistische Partij. De Tribune karakteriseert Harm in opmerkelijk positieve termen:
“Nog klinkt in ons na de verweerde stem van onzen ouden kameraad
HARM TUIN,
toen hij met ingehouden woede, terwijl de verbittering zijn mannnelijk gezicht tot haast onherkenbaar wordens toe vertrok, woorden van troost en bemoediging sprak. In de eerste plaats tot “het lieve, zachte vrouwke”, zoals hij met tranen in de ogen Eltjo’s jonge weduwe noemde.”
De waarderende kenschets moeten we, denk ik, ook zien tegen de achtergrond van de plaatselijke politieke verhoudingen van destijds. In de gemeenteraad van Finsterwolde werkte Harms zoon Beeno, eveneens een vrij socialist, nog samen met de communisten. Toen die meer en meer aan de leiband van Moskou gingen lopen, spoorden ze weer uiteen en werd Beeno als “renegaat” in De Tribune verketterd.
In het Tribune-verslag volgt onmiddellijk na de passage over Harm Tuin het neerlaten van de kist, waarbij die jonge weduwe op de rand van het graf neerzeeg, terwijl ze haar doodgeschoten man “in hartbrekende smart” nariep: “Eltjo! Eltjo! Eltjo!”
Voor de begrafenis, die bijgewoond werd door zo’n duizend mensen, hoofdzakelijk landarbeiders uit Finsterwolde en Beerta, moest er een uitzondering gemaakt worden op het samenscholingsverbod, dat in verband met de landarbeidersstaking afgekondigd was. Burgemeester Roelofs van Finsterwolde, zelf een dikke boer, bleek daartoe alleen bereid als men aan enkele voorwaarden voldeed. Van belang is hier vooral de eerste, dat slechts drie mensen aan de groeve mochten spreken: een vertegenwoordiger van de moderne landarbeidersbond, een predikant en een familielid. De burgemeester was duidelijk bang dat de begrafenis uit zou monden in een demonstratie, want de sprekers mochten samen slechts drie kwartier aan het woord zijn en de mensen moesten meteen na de begrafenis weer naar huis.
Harm Tuin was niet de predikant. Geen krant noemt een predikant, die ontbrak dus waarschijnlijk op deze begrafenis. Harm Tuin was ook niet de vertegenwoordiger van de moderne landarbeidersbond. Dat was Pieter Feddes Hiemstra, in het Tribune-verslag neergezet als een reformist die de weg voor het fascisme baande. Voor Harm Tuin blijft dus de rol van bloedverwant over. Dat blijkt ook als we het beknoptere verslag van het Nieuwsblad van het Noorden ernaast leggen, want dat noemt alleen de speech van Hiemstra en een dankwoord door een anoniem gelaten familielid.
Wel vraag ik me af hoe Harm Tuin dan familie van Eltjo Siemens kon zijn, want een korte sondering bij Alle Groningers gaf wat dat betreft geen aanknopingspunten. Maar wellicht is de Winschoter Courant wat uitvoeriger. Die krant staat helaas niet in Delpher, maar zal ik eerdaags eens in de papieren vorm gaan raadplegen.
Naschrift vrijdag 18 juli 2014:
De Winschoter Courant bevat geen nadere bijzonderheden. Zijn verslag is nagenoeg gelijkluidend aan dat van het NvhN.
Winschoten-Veendam over Bellingwolde, Oude Pekela en Zuidwending
Geplaatst op: 11 juli 2014 Hoort bij: Familie, Ommelanden 3 reactiesAan de Winschoter kant van Bellingwolde ligt deze akkerrand van Bloeiend Bedrijf:

Waar vanmiddag gretig gebruik van werd gemaakt:

Bellingwolde, ornament in een begroeide topgevel:

Voor het eerst bij mijn naamgenoot langsgeweest. Eerder kwam ik altijd op zondag langs of tijdens zijn vakantie, nu bleek de winkel open. Hij liet me een familie-album zien, met onder andere deze foto van de 1 mei-optocht in Bellingwolde, 1937. Op de achtergrond renteniershuizen:

Ben ook nog bij de genealoog van onze familie langs geweest. Hij bleek helaas niet thuis. Hij woont vlakbij het Oude Rechthuis van Bellingwolde:

Niet verder vertellen hoor, maar Bellingwolde is met haar prachtige, hoogopgaande bomenlanen en weelderige groen een van de mooiste dorpen van Groningerland:

Ben er ook nog bij een gigantische uitdragerij geweest om een ijsje te halen (daar deden ze ook in):

Onderweg naar Oude Pekela – geurig vezelhennepveld met Jacobskruiskruid:

Overdadige ornamentiek in Oude Pekela;

Groeten uit Oude Pekela:

De Juliana Kapel, een paar jaar geleden gerestaureerd:

Oude Pekela – overspannen wereldverbeteraar kalkt zijn huis onder. Typografisch hangt het nog wel samen:

Het veruit schattigste huisje van Zuidwending staat te koop:

Zuidwending – afschrikwekkend fabeldier bewaakt een toegang:

De middenstand van Zuidwending bestaat hedentendage uit De Massagerie:

Achter het bord stond inderdaad een paard (van wilgentenen als ik het wel heb). Ome Loeks nam de benen en bleek verstijfd van schrik in Ommelanderwijk te staan:

Nee hoor, het is een scheepsjager. Met alle scheepsjagersbeelden in de provincie Groningen kan je onderhand een aardige tentoonstelling vullen. Eigenlijk zou er eens een historische verhandeling over deze beroepsgroep moeten komen, maar ja, welke sponsor betaalt het onderzoek?
Tjabering Pauwels (II)
Geplaatst op: 9 juli 2014 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsenIk noemde mijn voorvader Tjabering Pauwels gister “zo te zien vroom”.
Het mag dan zo zijn dat Tjabering drie bijbels bezat en ook nog wat andere, waarschijnlijk stichtelijke boeken, maar toch had ds. Eyssonius van Finsterwolde, een echte ‘fiene’, weinig met hem op.
Dat bleek in 1745, toen dominee geruchten ter ore kwamen over “seer ontugtige woorden en weddenschappen” door Tjabering. Dominee liet verklaringen dienaangaande afleggen. Volgens hem pasten dergelijke zaken noch een lidmaat, noch een “naam Christen”. Eyssonius hield Tjabering dus voor iemand die je weliswaar voor het uiterlijke een christen mocht noemen, maar die innerlijk onbekeerd en daarmee eigenlijk een christen van de minste soort was.
Voor de kerkeraad geroepen, erkende Tjabering dat hij een weddenschap had afgesloten, al was dat heel anders gegaan dan dominee beweerde. Van de ontuchtige uitlatingen herinnerde de zondaar zich hoegenaamd niets, omdat hij destijds dronken was geweest. Voorlopig hield de kerkeraad onder Eyssonius‘ leiding hem van het Heilig Avondmaal af, tot zijn gedrag zou verbeteren en hij ook openlijk voor zijn wangedrag zou uitkomen en dit zou betreuren. Tjabering was ’t allemaal best, hij wilde nog wel graag het een en ander op papier hebben, maar dat deed de kerkeraad alleen als de classis dat zou bevelen.
Weldra stierf ds. Eyssonius, maar onder diens opvolger, de even bevindelijke ds. Janssonius, bleef Tjabering van het avondmaal uitgesloten. Toen hij eind 1745 zijn schuld voor de kerkeraad beleed en weer om toelating verzocht, bleef de kerkeraad hem voorlopig nog afhouden wegens de “zo grote ergernis” in de gemeente. Pas tegen het volgende Avondmaal zou het consistorie deze schorsing heroverwegen. Blijkbaar was dit tegen het zere been, want Tjabering vertoonde zich toen niet in de kerkeraad. Pas in februari 1748 verzocht hij bij een huisbezoek weer om toelating. Inderdaad liet de kerkeraad hem nu weer toe, zij het met een ernstige vermaning.
Deze schrobbering hielp echter niet afdoende. Althans, eind 1756 ging er een gerucht door Finsterwolde dat Tjabering met Egbert Garbrants op de vuist was gegaan in het huis van Jan Zijl (waarschijnlijk een zijlwaardershuis dat tevens als herberg fungeerde). Beide vechtersbazen beschuldigden elkaar ervan, als eerste te hebben geslagen. De nieuwe predikant van Finsterwolde, ds. Busscher, anders dan zijn voorgangers juist geen bevindelijke scherpslijper, vroeg vervolgens aan de vrouw en de oudste zoon van Jan Zijl, hoe de vork precies in de steel zat en zij gaven aan dat Tjabering loog. Met dat gegeven ging ds. Busscher bij Tjabering langs en hij hield deze “met een vriendlik wezen en met een vriendlike stijl van zeggen” voor, dat de waarheid toch anders was, dan Tjabering aangaf. Impliciet blijkt hieruit, dat je bij Tjabering op eieren moest lopen. Maar ondanks de diplomatieke tact ontstak Tjabering in woede. Ook kwam hij, zoals wel vaker in dit soort gevallen, met een jijbak op de proppen: hoe durfde dominee hem dit te verwijten terwijl dominee zèlf in vijandschap leefde met zijn buren, die daarom op zondag niet eens in de kerk kwamen? Tjabering beweerde dat hij de ruzie met Egbert Garbrants allang bijgelegd had. Hij daagde ds. Busscher uit om er een kerkeraadszaak van te maken, wat voor de zielzorger het sein was om te vertrekken:
“Als gij u an de vermaning van mij als predikant niet wilt onderwerpen, dan heb ik hier niet langer te doen.”
Tjabering liep de predikant echter vanuit zijn huis achterna om hem toe te roepen dat hij wel eens wat vaker op huisbezoek mocht komen. Waarop dominee antwoordde dat hij Tjaberings huis nooit gemeden had, maar nu merkte dat hij er al te vaak kwam.
Kennelijk zat Busscher toch wel wat met het geval in zijn maag, want de volgende dag stelde hij een verklaring op, die twee ouderlingen naar Tjabering brachten. Tegen deze kerkeraadsleden beloofde Tjabering de punten in de verklaring na te zullen komen.
Helaas is die verklaring niet bewaard. Tjaberings naam komt verder niet voor in het kerkeraadsprothocol van Finsterwolde.
Intussen doen beide kerkeraadszaakjes vermoeden dat Tjabering ook figureert in de civiele prothollen van het Oldambster gerecht, waarin onder meer boetstraffelijke gevallen opgetekend staan. Maar daarover graag een andere keer.
Tjabering Pauwels (I)
Geplaatst op: 8 juli 2014 Hoort bij: Familie 2 reactiesIn de kelder van mijn kwartierstaat zit mijn grootvader tot de vierde macht (de opa van de opa van de oma van mijn opa): Tjabering Pauwels.
Hoewel van mijn moeders kant, woonde hij net als enkele voorvaderen van mijn vaders kant in Finsterwolde, zij het ruim een eeuw eerder dan zij. Omdat zijn typisch Reiderlandse voornaam, ook wel gespeld als Tjaber(e)n, nogal opvalt, wist ik ook meteen dat ik hem vaker tegengekomen was, toen ik hem in die kelder aantrof.
En ja hoor, met een simpele zoekactie komt er al wat tevoorschijn: een boedelinventaris, opgemaakt op 4 februari 1743, vlak voordat deze Tjabering Pauwels hertrouwde met mijn verre voormoeder.
Hij had toen een eigen huis. Het daar aanwezige schoenmakersgereedschap wijst op zijn hoofdberoep, maar hij boerde erbij, want hij had ook twee paarden, twee koeien en een toom kippen. De koeien zullen voor de melk en de kippen voor de eieren hebben gezorgd, maar wat deed een eenvoudige schoenmaker met paarden? Makkelijk zat: hij had ze voor een kar, een wagen, een eide, een bodde en een ploeg, gerei dat elders op zijn inventaris staat. De waaier, twee zeven, twee dorsvlegels, een korenschop en een halfmudvat wijzen al helemaal op akkerbouw. Dat kan kloppen, want in het achterhuis en op zolder lagen enige gedorste en een bult ongedorste haver, twee mud rogge en enige gerst en bonen. De schoenmaker-boer had echter geen land van zichzelf – dat zal hij los hebben gehuurd en daar zullen veel van zijn schulden dan mee te maken hebben gehad.
De inboedel blijkt verder heel gewoon. Maar deze verre voorvader van me was zo te zien wel vroom en leesgraag, hij bezat immers drie bijbels en nog enige boeken, die hij in een heuse “boeckkaste” opborg. Drie lampen verschaften hem bij het lezen een helder licht en met een “uirglas”of zandloper hield hij af en toe de tijd in de gaten.
Transgenerationele merkentrouw
Geplaatst op: 27 mei 2014 Hoort bij: autobio, Familie 3 reacties
Bij het kopen van een kilootje Opperdoezen bij de firma Oudenbosh aan de Paterswoldseweg, viel me in hoe mijn moeder altijd prat ging op de Friese klei-aardappelen die zij op de kop had weten te tikken. Friese klei-aardappelen waren volgens haar extra lekker, een bewering die zich aanvankelijk niet goed liet falsificiëren, al geloof ik zeker dat het zo was.
Laatst had ik een soortgelijk inval bij de aanschaf van een pak Douwe Egberts koffie, zoals u ongetwijfeld weet eveneens een Fries product. Ondanks de toch niet misselijke concurrentie van allerlei andere, wellicht ook meer voor de hand liggende, Groninger merken, bleef mijn moeder altijd DE trouw, althans voor wat betreft de koffie (qua thee kwam er soms wel eens Tiktak op tafel). Die koffie-voorkeur nam ik over en bleef er ook altijd in volharden. Spaarde mijn moeder DE-punten voor divers koffie- en theegoed onder bijbetaling van veel te veel geld, de punten van mij kreeg ze erbij.
Het hoog opgeven van Friese klei-aardappelen, de merkentrouw aan DE, ik denk dat die hebbelijkheden eigenlijk niet van mijn moeder zelf, maar van de moeder van mijn moeder komen. Die kwam oorspronkelijk uit de noordoosthoek van Friesland, belandde met haar ouders in het Westerkwartier en later met haar man in Drenthe, maar bleef altijd Fries met haar zusters praten. Toen ze op sinterklaasdag 1962 aan een hersenbloeding stierf, liet ze ook een nogal Fries cadeau voor me na, te weten een Kameleon-boek. Dit was het eerste deel in wat een tamelijk lange rij zou worden. op de lagere school vormde die serie met allerlei strips mijn favoriete lectuur.
Een brandschattend leger, vlak over de landsgrens (2)
Geplaatst op: 7 maart 2014 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 1 reactieDe Franse raid op Oost-Friesland komt ook ter sprake in de Groninger Courant, die berichten en brieven uit Bonda (Bunde) publiceerde. Daar woonden indertijd voorouders van mij, waaronder de man die zo’n beetje als eerste de achternaam Perton droeg. Reden om zulke berichten met extra belangstelling te lezen.
Eigenlijk reageerde de Groninger Courant eerst vrij laat op het oorlogsnieuws uit Oost-Friesland. De krant lijkt net zo verrast te zijn geweest door de Franse aanval, als de Oostfriese overheid in Aurich. Verschenen de Franse huzaren op de 22 september 1761 in Oost-Friesland, pas op de 29ste stond het eerste bericht over hun brandgang in het Groninger nieuwsblad. En dat terwijl er nog talloze personele, familiale en religieuze banden tussen Oost-Friesland en Groningerland bestonden: deels sprak men daar dezelfde taal, het calvinisme was er even dominant als hier en predikanten hadden hun standplaatsen nu eens aan deze, dan aan gene kant van de grens.
Dat eerste bericht breekt wel al ferm de staf over de Fransen, “onaangename gasten” die “barbaarschheeden” pleegden. Onder de “schandelijke behandelingen” die de Oost-Friezen moesten ondergaan, mat de krant ook breed uit de bejegening van vrouwen, waardoor immers ook de vlam in de pan sloeg:
“Geen vrouwspersoon is voor hunne spoorloze en verwoede driften beveyligt, dezelven worden door hen deerlyk mishandeld, geslaagen, onteerd of opgeslooten indien haare mannen gevlugt zyn. Zoo dat veele van die weerlooze sexe dikwils met haare zuigelingen hunne goederen en betrekkingen moeten verlaaten en elders hun wyk zoeken, om beveyligt te worden voor de allergruwelykste mishandelingen.”
Over Bonda meldt dit eerste bericht, dat de inwoners er 30.000 dukaten brandschatting moesten opbrengen, wat neerkomt op bijna 160.000 Nederlandse guldens:
“Vyf perzoonen der begoedste aldaar zyn als gyzelaars op waater en brood op den tooren gezet, en men telt hen alle daagen een goed getal stokslaagen toe. Zy eysschen van eenige derzelve om 500 ducaten op te brengen eer zy weder van den tooren ontslaagen konnen worden.”
Van de Pruisische Polder, even over de grens bij Nieuweschans, eisten de Fransen eveneens 30.000 dukaten, terwijl er maar 21 boerderijen in deze polder lagen, die dus elk een 7500 gulden moesten opbrengen. Voor zo’n bedrag kon je destijd in de stad Groningen een rijtje huizen kopen, om maar even aan te geven hoe exorbitant deze eis wel was.
Het dorp Weener kreeg van hetzelfde laken een pak. Hier gijzelden de Fransen zelfs de predikanten,
“…welke op eene deerniswaardige wyze behandeld worden. De gevangenisplaats is onder in den tooren, alwaar hen zon nog maan beschynd, moetende haare rustplaatze op de planken neemen.”
Op 2 oktober plaatste de Groninger Courant een brief uit Bonda van drie dagen eerder – het Oost-Friese nieuws kwam dus al wat sneller in de kolommen. De correspondent maakte gewag van de slag bij Leer, waarbij een Franse generaal gewond zou zijn geraakt. Intussen kon men zich in Bonda vrijelijk bewegen zonder dat men de kans liep lastig gevallen of uitgeschud te worden. Van deze adempauze maakten de inwoners gebruik, door hun kostbaarheden subiet over de landsgrens in veiligheid te brengen:
“In Bonde is geen een Fransche meer te vinden, zoo dat alles weggevoerd word na de Oude Schans.”
Ook meldde de correspondent dat de Fransen een huis van een voornaam ingezetene van Bonda finaal hadden gesloopt:
“’t huys van Lauwert Pieters ligt onder voet, de muiren zyn omvergeworpen.”
Enkele laatste berichten in dezelfde editie gewaagden van het ophangen, door de Fransen, van een paar boeren in Leer. In Bonda deden de Fransen overigens water in hun wijn:
“De persoonen die te Bonde als gyzelaars gevangen gezeeten hebben, zyn gisteeren, nadat men wegens dat dorp voor 10.000 ducaten geaccordeerd was, weder ontslagen en op vrye voeten gesteld.”
Maar de Fransen kwamen hier nog eens terug:
“Op dit ogenblik ontfangt men berigt, dat ’t by Bonde en daar omstreeks opgepropt van Franschen is, en de toestand aldaar is tot nog toe elendig.”
Dit betrof echter de troepen die de huzaren aflosten en die zich heel wat civieler gedroegen. Bovendien zouden zij op 5 oktober alweer inrukken. In dit geval was de angst dus onterecht.
Politieke rokerij
Geplaatst op: 5 februari 2014 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsenIk geloof dat mijn grootvader deze wel eens rookte:

Pas veel later werd ik me ervan bewust dat de fabriek van deze sigaren in Nieuwe Pekela stond, dat er een door Fré Meis geïnspireerde, succesvolle vrouwenstaking was geweest, en dat de fabriek een paar jaar daarna sloot (1971).
Tevoren kwamen uit zo’n sigarendoos grote sigarenbanden met de konterfeitsels van zeer gerespecteerde, zoniet hoog vereerde westerse politici die je kon sparen, zoals:
– Churchill (‘We will fight them on the beaches…”):

Kennedy (“Ich bin ein Berliner“):

En Brandt (“Zu oft mit der Faust auf den Tisch zu schlagen, bekommt der Faust schlechter als dem Tisch“):

Zouden er aan de andere kant van het IJzeren Gordijn soortgelijke sigarenbanden zijn geweest, maar dan van communistische politici? Een dergelijk exemplaar met Fré Meis, dat had me nog wel wat geleken.
Aanbesteding met een klein bouwschandaal in Dwingeloo
Geplaatst op: 17 januari 2014 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 1 reactie
Westeinde 65a, later Heuvelenweg 17 in 1965. Foto: Dwingels Eigen (met dank!)
In mijn familie was het eigen woningbezit bij de vier jongste generaties dominant, wat qua historisch onderzoek grote voordelen biedt. Eigenaar-bewoners zijn namelijk door de bank genomen veel gemakkelijker naspeurbaar dan huurders. Niet alleen zijn er geheid koop- en hypotheekaktes in notariële archieven bewaard, via ouwe kranten kan je bovendien particuliere aanbestedingsprocedures reconstrueren.
Zo liet mijn grootvader Albert Vondeling in 1939/1940 het bovenstaande dubbele woonhuis met werkplaatsen en winkelruimte bouwen aan het Westeinde van Dwingeloo (later herdoopt tot Heuvelenweg). De architect ervan was R. Koeling Pzn. uit Eemster, die volgens de aankondiging, op 2 juni 1939 in de Meppeler Courant, ook de aanbesteding voor mijn grootvader regelde:

Foto van beeld op leesapparaat voor microfiches, Drents Archief. Helaas is de Meppeler Courant niet via internet beschikbaar.
In deze tijd speelde een verhaal dat mijn moeder wel eens vertelt om aan te tonen hoe “loos” mijn grootvader was. Die werkte sinds het voorjaar van 1939 als electriciën in Dwingeloo. Aan dagelijks op en neergaan vanuit Zuidhorn viel natuurlijk niet te denken bij het toenmalige (openbare) vervoer en zolang hij nog geen huis in Dwingeloo had, logeerde hij er in hotel Mulder aan de Brink, terwijl zijn gezin nog even in Zuidhorn bleef wonen. Of het nou in hotel Mulder of bij een klant was weet mijn moeder dus niet, maar op een gegeven moment kwam mijn grootvader een klein bouwschandaal ter ore. De aannemers uit Dwingeloo en omgeving maakten gemene zaak en hadden afgesproken “er een kop op te doen”, dus hun inschrijvingen met een gelijk bedrag op te hogen, dat ze dan naderhand onder de verliezers zouden verdelen. Mijn grootvader liet zich vervolgens tegen deze en gene ontvallen, dat ook een aannemer uit Zuidhorn gading maakte naar de klus. “En toen deden ze de kop eraf”, aldus mijn moeder.
Het Nieuwsblad van het Noorden berichtte op 14 juni 1939 over deze aanbesteding:

De hoogste inschrijvers waren dus zo’n 20 % duurder dan de laagste. Volgens een iets uitgebreider bericht in de Meppeler Courant van een paar dagen later, waren er 11 inschrijvers geweest voor het timmer-, metsel-, grond- en stucadoorswerk, terwijl zich 8 gegadigden voor het verven en behangen hadden aangediend. De concurrentie was dus redelijk groot. Overigens dong er geen enkele aannemer uit Zuidhorn mee.
Uiteindelijk gunde mijn grootvader het werk niet aan de laagste inschrijvers, in wie hij kennelijk onvoldoende vertrouwen had. Volgens de Meppeler Courant van 21 juni mocht aannemer R. Koning uit Ruinerwold het pand gaan bouwen, terwijl B. Eggink uit Dwingeloo het glas- en schilderwerk ging doen. Welke bedragen hiermee gemoeid waren, bleef helaas onvermeld, maar we kennen in elk geval de bandbreedte – al met al zal het pand mijn opa zo’n 6000 gulden hebben gekost.
Het rechter gedeelte, met de winkel, werd vast het eerst afgewerkt. Het linker gedeelte verhuurde mijn grootvader naderhand aan de onderwijzer Benus en diens vrouw, ook mensen met een Groningse achtergrond.

Perton probeert pistool en wordt betrapt
Geplaatst op: 9 januari 2014 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsenBegin 1890 kreeg de dienstknecht Hindrik Perton (18), geboren in Vriescheloo als zoon van een gelijknamige dagloner, maar woonachtig in Bellingwolde als “dienstknecht”, een dagvaarding van het Kantongerecht uitgereikt.
Hij moest binnenkort voorkomen omdat hij op zondagmiddag 1 december 1889 om half drie ’s middags
“zich te Bellingwolde met een geladen pistool heeft bevonden in het veld, buiten de openbare weg en voetpaden.”
Dat was niet de bedoeling, want dat riekte naar jacht. Twee veldwachters hadden hem met het wapen betrapt.
Op 20 januari 1890 eiste de officier van justitie te Winschoten een boete van drie gulden tegen Hindrik. Kon hij niet betalen, dan moest hij twee dagen zitten. Sowieso moest hij zijn pistool inleveren, Dat werd dan vernietigd.
Hindrik erkende schuld. Hij zei
“dat hij geen ander bedoeling bij het afschieten van het pistool had, dan om te proberen of het aan de eischen van een goed pistool voldeed, weshalve hij zich dan ook maar eenige schreden van het erf had begeven.”
De rechter achtte het feit bewezen en vonniste conform de eis.
Waarom Hindrik in de donkere decemberdagen een pistool wilde uitproberen, staat helaas niet in het vonnis. Was het misschien, omdat hij het met Nieuwjaar wilde gebruiken?
—
Met dank aan Jan-Paul Wortelboer, die me op dit vonnis attendeerde. Vindplaats van het stuk:
RHC Groninger Archieven, , toegang 154, kantongerecht Winschoten, inv.nr. 122 (strafvonnissen) rolnummer 51, vonnis 20 januari 1890.
Avonduren met elektra in de Ambachtsschool
Geplaatst op: 8 januari 2014 Hoort bij: Familie, Geschiedenis, Stad toen Een reactie plaatsen
Toen de gemeente Marum in 1920 de aanleg van alle elektrische leidingen etc. in de openbare gebouwen aanbesteedde, moesten de gegadigden beschikken over een elektrotechnisch installateursdiploma, om hun deskundige omgang met elektriciteit te garanderen. Toch bleken de meeste van de tien inschrijvers, die allemaal uit de directe omgeving kwamen, niet elektriciën van hun hoofdberoep te zijn. Dat waren er slechts drie. Maar liefst vijf van de gegadigden, dus de helft, was in hoofdzaak smid en dan maakten ook nog een fietsenmaker en een koperslager gading naar de klus.
Het grote aantal smeden verbaasde ook Geert Braam, die over de aanbesteding vertelt in zijn recente artikel over elektriciteit in Marum,. Toch is het bij nader inzien niet zo vreemd als het lijkt. Toen het er voor de Eerste Wereldoorlog nog naar uitzag dat er overal snel stroom zou komen, en er daarbij een tekort aan mankracht dreigde, sprong de Groninger Ambachtsschool daarop in door stoomcursussen elektrotechniek speciaal voor smeden te beginnen. Dat was tegen het zere been van de vak-elektriciëns, maar die dolven smadelijk het onderspit in de krantendiscussie over deze kwestie,
Ik trof die discussie aan, doordat Geerts artikel me nieuwsgierig maakte naar de opleiding van mijn grootvader Albert Vondeling, die ook elektriciën was. Ik wist al dat hij zijn monteurs- en installateurpapieren haalde als knecht van Beving, de elektriciën van Zuidhorn. Deze Beving, bij wie mijn grootvader zo’n dertien jaar lang heeft gewerkt, was waarschijnlijk geen smid geweest. Van hem vond ik dat hij in 1925 met een compagnon, Bleeker, failliet was gegaan. Hij was wel doorgegaan met zijn bedrijf, want in 1928 stond hij met een stand vol electrische apparaten en radio’s op een middenstandsbeurs in Zuidhorn, waar hij in 1933 een nieuwe winkel in radio’s en andere elektra opende. In dat laatstgenoemde jaar bleken de stroom-opwekkende en -distribuerende bedrijven in de provincie Groningen – P.E.B., G.E.B. en Laagspanningsnetten – een avondcursus in de Groninger Ambachtsschool te organiseren, die twee winterhalfjaren duurde en in totaal 50 gulden kostte. Ik 1938 slaagde mijn grootvader voor het installateursexamen, wat ook in de krant stond. Waar hij het diploma haalde staat er niet bij, maar volgens mijn moeder ging hij op de fiets naar Groningen en volgde hij daar dus zo’n tweejarige cursus in de Ambachtsschool. Hij zal er dan in 1936 mee begonnen zijn en is dus de deuren van dat prachtige schoolgebouw tussen de Driessen- en de Petersstraat menigmaal gepasseerd.
— (Tekst aangevuld en herzien op 11.1.2014.)
Geert Braam, ‘De aanleg van elektriciteit in Marum’, in: ’t Olde Guet, tijdschrift van de vereniging Heemkundekring Vredewold-West, nummer 19 (november 2013), pag, 8-15, in het bijzonder 12.
Waarom Geert Perton een dagje moest brommen
Geplaatst op: 14 december 2013 Hoort bij: Familie 4 reactiesOp latere leeftijd gold mijn overgrootvader Geert Perton (1864–1949) als een uiterst strenge man. Het was niet de bedoeling dat zijn kleinkinderen, zoals mijn vader, spraken tijdens het eten. Deden ze dat wel, dan gaf hij ze een “klabatse” met zijn pet.
Vandaag bleek me, dat hij zelf in zijn jeugd een strafblad opliep.
Op 9 juni 1877 was hij ’s morgens met zijn eveneens 12-jarige kameraad Frieso (ook wel Vrieze) Modderman op de Ekamp onder Finsterwolde betrapt op het afsnijden van gras van een wal. De eigenaar van die wal, ene Harm de Boer, had daar geen toestemming voor gegeven. Wegens hun “arglistige” diefstal maakte veldwachter Lier van Finsterwolde proces-verbaal op tegen beide jongens.
Een maand later moesten ze voorkomen in het kantongerecht van Winschoten. Ze bekenden het feit,
“wel wetende dit niet te mogen doen omdat ’t hun niet toekwam, doch dat zij wat gras voor hun lammeren wilden plukken”.
De officier van justitie eiste tegen elk 50 cent boete of een dag gevangenisstraf. De rechter, die de diefstal bewezen achtte, maakte hier in zijn vonnis een dag celstraf van, waarschijnlijk omdat de jongens die twee kwartjes niet konden betalen.
Het heeft er dus veel van weg, dat Geert Perton in zijn jonge jaren een dagje heeft moeten brommen. Als schoenmaker zong hij later wel spotliedjes op de boeren. Ik denk dat dit akkefietje daar niet vreemd aan was.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, toegang 154 (Kantongerecht Winschoten) inv.nr. 109 (vonnissen en processen-verbaal 1877) no. 111. Met dank aan Jan-Paul Wortelboer voor het attenderen op dit stuk!
“De schrik der smokkelaars” – mijn opa aan de grens in 14-18
Geplaatst op: 22 november 2013 Hoort bij: Familie 7 reactiesEen register van de voormalige gemeente Finsterwolde laat zien dat mijn grootvader Harm Perton nog heeft moeten loten om per 3 september 1912 in militaire dienst te mogen bij het 1e regiment 3e compagnie 1e bataljon infanterie:

Volgens zijn zakboekje kwam hij iets eerder, namelijk al op 22 mei 1912, op voor de eerste oefenperiode, die tot 21 september duurde. Van 2 december dat jaar tot 31 januari 1913 zal hij een periode van herhalingsoefeningen hebben gehad. In totaal besloegen deze beide perioden iets meer dan zes maanden, wat nog viel te overzien:

Hij behoorde echter ook tot de lichtingen die op 1 augustus 1914, meteen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, werden gemobiliseerd. Pas met de vestiging van een militaire dictatuur bij de oosterburen, medio juni 1917, was hij weer vrij man. Tijdens de oorlog lag hij dus ruim 2,5 jaar onder de wapenen. Uit deze periode dateren enkele automaatfoto’s van hem:

Zijn eerste standplaats was Apeldoorn, waar heel veel Groninger jongens lagen. Waarschijnlijk moesten ze daar als kanonnenvoer bij een eerste Duitse aanval de IJssel afdekken, zodat de Hollanders genoeg tijd hadden om hun waterlinie in te stellen. Ter bestrijding van de verveling werden er cursussen gegeven, o.a. in bijenteelt. Ik heb zo’n idee dat mijn opa die als fervent bijenliefhebber gevolgd heeft.
Een bericht van 29 maart 1915 naar het thuisfront laat zien dat de postbode in Finsterwolde ook zonder vermelding van een straatnaam wel het huis van zijn vader, de schoenmaker Geert Perton, wist te vinden:

“Lieve ouders en z.
Door dezen kan ik u berichten dat ik goed ben overgekomen. Om kwart voor elf was ik thuis. Schrijf eens spoedig terug hoe of het met vader is.
Vele groeten van u liefhebb. zn. Harm”
Van bovenstaande prentbriefkaart, in het bezit van verre familie, heb ik de voorkant niet gefotografeerd. De volgende, met een plaatje van een straat aan de zuidkant van Zwolle, bezit ik zelf:

Deze is verstuurd vanuit Apeldoorn op 27 mei 1915. De adressant heet nu “mr. schoenmaker”, overigens de enige keer dat zijn zoon hem zo noemt:

Door het gebruikte kleurpotlood is de tekst nogal vervaagd. Deze luidt:
“Lieve ouders en zr. (= zusters meervoud)
Met dezen kan ik u berichten dat ik goed ben overgekomen. Verder alles wel.
Hartelijk gegroet van u liefhebb. zn. Harm”
Van Apeldoorn werd hij eind 1915 of begin 1916 overgeplaatst naar Losser aan de Twents-Duitse grens. Hoewel nooit een man van veel woorden, is hij daar in augustus 1916 wat spraakzamer dan anders:

“Lieve ouders en z.
Bij dezen kan ik u berichten dat ik nog goed gezond [ben], hopend van u allen hetzelfde. Zooals V. (= vader) schrijft vallen de bijen nogal wat mee. Ik heb verleden [week] een korf met bijen gekocht voor ons dienstgeleider Geertsema, waar F. (= Fennechien, mijn grootmoeder?) morgen logeert, gekocht voor een spotprijs van ƒ 2,-. Hij woog 14 pond. Ik kon nog wel meer dunkt me koopen, doch nu kon ik ze niet over krijgen.
Weer hartelijk gegroet van u liefhebb. zn. Harm”
een week of wat later poseert zijn onderdeel (25. BuK 25.) daar in Losser voor de fotograaf. Met een kepie op het hoofd en een kromme pijp in zijn mond zit hij uiterst rechts op zijn dienstfiets, de arm geslagen om de schouders van een ongeüniformeerde kameraad die een revolver schuin omhoog houdt. Saillant detail: op het tafeltje voor de groep mannen staat een bordje met de tekst ‘De schrik der smokkelaars’:

De foto ging twee maal, op 11 september en 10 oktober als ansichtkaart naar het thuisfront:

De eerste keer, gericht aan zijn zuster Marie die bij de tandarts Addinga in Winschoten in betrekking was, had hij geen nieuws te melden. De tekst achterop de tweede luidt:
“Lieve ouders en z.
Bij dezen deel ik u weer mede dat ik goed en wel ben overgekomen. ‘k Heb de overjas vergeten hè! Laat hem maar liggen tot de volgende keer.
Mijn hartelijke groet, u liefhebb. zn. Harm”
Het pièce de résistence uit mijn collectie verstuurde hij op 26 februari 1917 vanuit Losser:

Dit keer ging de kaart opnieuw naar zijn zuster Marie:

“Lieve Z.!
Bij dezen deel ik u mede dat ik nog goed gezond ben, hopende van u hetzelfde. Ge zult wel denken: H. schijft helemaal niet. Deze nacht sta of liever gezegt zit we in de voetzak ’s nachts over de grens te loeren. Wat leuk hè! Zaterdag kom ik met verlof, 3 mrt om half zeven in W[inschoten] ’s avonds. Ze zullen me wel een fiets sturen van huis denk ik.
Tot zaterdag.
Wees hartelijk gegroet van mij u liefhebb. br. Harm”
Tot slot weer een onbeschreven groepsfoto, gemaakt door fotograaf B. van der Zijl in de laatste week van mijn opa’s diensttijd, dus in juni 1917, achter de kazerne aan de Hereweg in Groningen. Hij zit aan de voeten van de wit uitgemonsterde kok en kijkt volgens mij niet al te vrolijk:

Groeten uit Havelte
Geplaatst op: 8 november 2013 Hoort bij: Familie 1 reactieAnsichtkaart die ik ooit van een buurjongen kreeg:

Gezien het dameshoedje dateert hij uit the roaring twenties, de tijd dat mijn grootouders in Uffelte kwamen wonen. Het reservewiel van de wagen vormt een klepje waaronder een opgevouwen strook met fotootjes van de omgeving zit. Die was toen aanzienlijk kaler dan ze nu is:

v
Topstukken in Delfzijl
Geplaatst op: 24 oktober 2013 Hoort bij: Familie, Geschiedenis, Ommelanden 5 reactiesDelfzijl associeer ik niet onmiddellijk met oudheden, maar het ‘Muzeeaquarium‘ daar herbergt een alleszins aardige collectie archeologie en geschiedenis. De topstukken zijn wat mij betreft:
– Het hunebed dat in 1982 totaal onverwacht onder Heveskesklooster werd gevonden:

– Een doedelzak spelende baardman:

Heiligenkopje, aangetroffen binnen kerkfunderingen (ca. 1200):

Middeleeuwse tinnen klepkan met het wapen van de stad Groningen in het deksel:

Bord uit de achttiende eeuw met vrome wens:

Het paardje dat op de toren van het verdwenen dorp Oterdum stond:

De collectie maritiem neemt de meeste ruimte in. Model van de zelfrichtende reddingboot Insulinde, waarvan ik de legendarische kapitein ooit heb mogen ontmoeten:

Romantische voorstelling van de driemastbark Pieter A. Koerts, die tussen 1956 en 1964 fungeerde als jeugdherberg in Delfzijl:

Aan dit schip is nog een familieverhaal verbonden. Het geld voor het schip was de gemeente Delfzijl gelegateerd door de naamgever ervan, die in Amerika fortuin had gemaakt met een glashandel, maar graag herinnerd wilde worden in Delfzijl. Deze Pieter Albert Koerts was via zijn vrouw Trijntje Vondeling een oom van mijn grootvader Albert Vondeling, en heeft ook geprobeerd om die naar Amerika te krijgen. Dat ging echter niet door wegens de ziekte van mijn oma. Een broer van mijn grootvader ging wel, en begon na verloop van tijd een eigen succesvolle glashandel in Michigan. Over hem heb ik het nog wel eens een keer.

Recente reacties