Mijn opa en het bijenjaar 1915

Ik was even benieuwd hoe mijn grootvader met zijn 40 bijenvolken in 1915 afstak tegen zijn omgeving, en zocht in de gemeenteverslagen van Finsterwolde, hoeveel volken er in totaal in die gemeente waren. Voor de periode 1894-1923 bleek dat vrij goed te doen:

aantal bijenkorven in Finsterwolde 1894-1922

Eerder is de serie gegevens te lacuneus, of bestaat er onduidelijkheid over de aard van het getal: gaat het om het totale aantal volken, of om het aantal geslachte (meestal de helft à tweederde van het totaal)? Vanaf 1894 geven de verslagen meestal beide cijfers, alleen wat betreft 1898 treedt weer die onzekerheid op, vandaar dat dat jaar in bovenstaand grafiekje maar buiten beschouwing is gelaten.

Het aantal volken, gemiddeld zo’n 260, 270 per jaar in deze periode te Finsterwolde, viel mij wat tegen. Ik had er vooraf beduidend meer verwacht, de arealen koolzaad in aanmerking genomen. Een rare piek is er in 1904-1905, het dal dat erop volgt zou bijvoorbeeld door ziekte kunnen komen, in elk geval is 1915 het jaar met veruit de meeste volken in deze periode, terwijl in de hele Eerste Wereldoorlog en nog wat jaren erna het aantal volken bovengemiddeld is.

Als alle Finsterwoldiger imkers in 1915 evenveel volken hadden als mijn opa, dan zouden dat er 14 zijn. Maar ik vermoed dat het er veel meer waren. In elk geval had mijn opa in dat topjaar zo’n 7 % van het aantal bijenvolken te Finsterwolde.

Het record-aantal Finsterwoldiger volken van 1915 hing ongetwijfeld samen met de oorlog. Meteen na de mobilisatie van augustus 1914, was suiker haast niet meer te krijgen. Later viel dat wel weer een beetje mee, maar begin 1915 heerste de verwachting dat alles duurder zou worden, en zeker ook de honing.  Ongetwijfeld heeft dat stimulerend op de bijenteelt gewerkt.

Zeker waren er ook tegenvallers. Veel Oldambtster bijkers zetten hun volken begin juli altijd aan de voet van de Asseberg, op de grens van Westerwolde en Duitsland, waar de bijen dan eerst op het boekweit en later op de heide vlogen. In de Eerste Wereldoorlog lagen hier aan beide kanten van de grens soldaten, en het militaire opperbevel duldde hier geen imkers in het niemandsland. Die moesten dus omzien naar een alternatieve standplaats in het zuiden van Westerwolde. Uiteindelijk was het in augustus en september ook nog slecht weer voor bijen – een Oldambtster imker die 60 volken naar Westerwolde bracht, kwam zo slechts met 40 weer.

Toch viel de opbrengst voor het hele seizoen nog wel mee,  als we afgaan op het gemiddelde aantal kilo’s honing per korf, zoals die genoteerd staan in een aantal gemeenteverslagen van Finsterwolde. Met zijn 15 kilo was 1915 daar een iets bovengemiddeld jaar:

honingopbrenst per korf Fw 1894-1917

Omdat honing in het bijenseizoen van 1915 nog een vrij product was, waren er ook opkopers actief, die het naar Duitsland uitvoerden. Dat dreef de prijs natuurlijk wel op. Bedroeg die in 1914 nog 33 cent per kilo, bij het sluiten van het bijenseizoen, medio september 1915, werd er al 45 cent geboden, terwijl eind september de prijs was gestegen tot 80 cent, dus 2,5 maal zoveel als het vorige jaar. Pas toen vond de regering het welletjes, en kondigde ze een uitvoerverbod voor honing af.

In het stukje over mijn opa’s verlofaanvraag heb ik zijn imkerij, afgaande op het aantal korven, semi-professioneel genoemd. Dat kan ik nu adstruereen. Als ik er van uitga dat hij het hele seizoen zijn 40 bijenvolken  hield en die gemiddeld per volk – als in het gemeenteverslag – 15 kilo winbare honing produceerden, dan kom ik op een totale hoeveelheid honing van 600 kilo voor mijn opa. Reken ik daarvoor namens hem de zachte prijs van 50 cent per kilo, dan kom ik op een omzet van 300 gulden. Natuurlijk ging daar wel iets vanaf, maar dat neemt niet weg dat het om een considerabel bedrag ging. Een grootknecht op een boerderij bijvoorbeeld, verdiende boven kost en inwoning 260 gulden per jaar, terwijl een jachtopziener in Noord-Drenthe met zijn bijbaan 300 gulden per jaar beurde. Zo’n bedrag was dus zeker interessant…


Een optocht van geheelonthouders

2013-10-17 024

Nog een leuk episteltje uit dat Finsterwoldiger dossier betreft de vergunningsaanvraag voor een “optocht met ontplooid vaandel”, door de geheelonthoudersvereniging THOS op touw gezet voor Hemelvaartsdag 1915. Het briefje is ondertekend door Harm Harms Tuin (1866-1950), de anarchistische broer van mijn overgrootmoeder, die vlakbij haar aan de Klinkerweg in Finsterwolde woonde en bij wie Domela Nieuwenhuis wel eens gelogeerd heeft.

Omdat de Territoriaal Bevelhebber van het Noorden geen bezwaar aantekende, kon veldwachter Duut twee weken voor de optocht aan Tuin meedelen dat de optocht door kon gaan. In het gedigitaliseerde Nieuwsblad vind ik er niets over, maar ik zal eens gaan kijken in de papieren Winschoter Courant.

De naam THOS is hedentendage vooral bekend door de voetbalclub uit Beerta. Volgens de clubgeschiedenis is die vereniging in 1920 opgericht als Zwart/Wit, maar werd ze nog hetzelfde jaar herdoopt in THOS (Tot Heil Onzer Spieren). Dit voorkomen van twee verenigingen in de buurt van elkaar met een en dezelfde afkorting als naam, doet haast vermoeden dat er een personele band is geweest – tussen de wandelaars-geheelonthouders en de voetballers bestond aanvankelijk mogelijk een overlap.

Naschrift:

Als geheelonthoudersvereniging bestond THOS al op 13 juli 1913, want toen organiseerde ze een openluchtmeeting in Finsterwolde, waar zo’n 350 mensen op af kwamen. Vooraf vond een optocht plaats met de vaandels voorop van de diverse  zusterverenigingen uit de omliggende dorpen. Harm Tuin was destijds, aldus de Winschoter Courant, voorzitter van de vereniging, die in 1919 nog eens van zich deed spreken, doordat ze de verkoop van sterke drank tijdens de jaarlijkse schoolfeesten wilde verbieden, iets waarin het gemeentebestuur van Finsterwolde echter niet meeging..


Mijn opa had ooit veertig volken

2013-10-17 036blog

De Eerste Wereldoorlog is nog geen jaar gaande, als de Vereeniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland voor een van haar leden, die onder de wapenen geroepen is, een verlofaanvraag met bijlagen naar de gemeente Finsterwolde stuurt. Dat is de plaats waar de milicien-imker vandaan komt. De vereniging, die kennelijk verlofaanvragen voor haar leden regelt, verzoekt de stukken met een advies terug te sturen naar haar voorzitter, die de zaak dan wel met het leger zal opnemen. Via het post scriptum verzoekt de bijenteeltclub nog om een opgave van het aantal bijenvolken dat de adspirant verlofganger houd. Blijkbaar maakt dat uit.

Op dezelfde dag dat het briefje bij de gemeente Finsterwolde binnenkomt, stuurt burgemeester Bakker van die gemeente een antwoord, al noteert hij dat in de minuut nog met de verkeerde maand (hij moet even afgeleid zijn geweest). Dat kladje, door de burgemeester op de brief van de bijenvereniging genoteerd, geeft de naam van de verlof-aanvrager prijs. Het blijkt te gaan om H. Perton, mijn grootvader, die bijna de hele Eerste Wereldoorlog soldaat is. Hij wil in dit zwermseizoen graag verlof.  Deze aanvraag  noemt de burgemeenster “gegrond”. Voor het imkerswerk zijn veertien dagen nodig. Het aantal bijenvolken van H. Perton, ongeacht de zwermen, bedraagt maar liefst 40.

Natuurlijk wist ik wel dat mijn grootvader imkerde, maar dat hij in zijn jonge jaren – in juni 1915 was hij 23 jaar oud – zovéél bijenvolken hield? Dat aantal grenst aan het semi-professionele. Als gepensioneerde liefhebber had hij later hooguit tien, vijftien volken. Hier zie je hem bij zijn bijenstal op het terrein van de familie Kronenburg tussen Havelte en Uffelte, in de jaren zestig:

img102blog

Het briefje van de landelijke bijenteeltclub trof ik vandaag aan in een dossier (sub inv.nr. 592) met vooral circulaires uit de Eerste Wereldoorlog in het  archief van de voormalige gemeente Finsterwolde, zoals dat tegenwoordig berust in het kantoor van de gemeente Oldambt in Scheemda. Archieftechnisch had het briefje hier niet eens bewaard mogen zijn (wegens uitvoering ipv beleid), evenmin als die vaak landelijke circulaires (wegens het herkomstbeginsel). Toch ben ik blij dat zulke stukken er nog zijn… Het archief van de landelijke Bijenteeltvereniging uit deze jaren bleef immers niet bewaard, via die weg kan je zulke informatie helemaal niet vergaren.

Voor een vervolg zie


‘Enumatil, daar kijken ze gril’

Als mijn grootvader Vondeing ons in de jaren zestig ’s zomers in zijn Ford naar Feerwerd bracht en we de brug van Enumatil passeerden, had hij altijd een rijmpje. Het was een spotversje op de bewoners van dat dorp en Briltil dacht ik en Lettelbert zat er volgens mij ook bij. Al vele malen heb ik mensen gevraagd of ze dat spotliedje kenden, maar tevergeefs. Ook krantenonderzoek leverde niets op. Maar van het volgende versje in de Volksverhalenbank, komt in elk geval de eerste regel in de buurt:

Enumatil, daar kijken ze gril
Daar is geen kerk of toren
Maar als de drie uur snik aankomt
Dan blaast de jong op ’t horen.

Met dat jong wordt uiteraard de snikkevaardersjongen bedoeld. Mocht iemand het versje van mijn opa geheel of gedeeltelijk kennen – ik hou me aanbevolen!

Aanvulling 14 december 2013:

Vredewoldius geeft in het Nieuwsblad van het Noorden d.d. 19 juni 1910 (niet gedigitaliseerd bij de KB) deze versie:

Enumatil dat heeft geen wil
Dat heeft geen kerk of toren
Als d’Enumatilster snik aankomt
Dan blaast de jong op ’t horen.


“Kwoajong, duurst nait?” Een messteek op de Blijhamster kermis

Zoekend op mijn achternaam vond ik dit bericht uit het Nieuwsblad van 20 augustus 1928:

“Het mes.
“Gisteravond is S. Perton van Bellingwolde op de Blijhamster kermis een ernstige messteek in de borst toegebracht. Hij is naar het ziekenhuis te Winschoten vervoerd.”

Dan vraag je je af wie die S. Perton kan zijn. Het bleek de 21-jarige Sieno, zoon van de boerenarbeider Jacobus Perton.

Uit een berichtje van de volgende dag kan je concluderen dat er snel een verdachte was opgepakt:

“WINSCHOTEN, 20 Aug. Op bevel der justitie is heden de scheepsjager W. v. H., uit Bellingwolde, beschuldigd met een mes S. Perton in een der longen te hebben gestoken, na verhoord te zijn, in voorarrest gesteld.”

Nog weer een dag later bleek de toestand van de patiënt “verre van geruststellend”. Toch kan hij niet meer in levensgevaar hebben verkeerd, want justitie confronteerde de verdachte in het ziekenhuis met het slachtoffer.

Op 12 oktober, dus na zeven weken, kwam de zaak voor de rechtbank in Winschoten. Sieno Perton had vijf weken in het ziekenhuis gelegen, en liep dus alweer twee weken rond. Niettemin was zijn toestand “nog niet goed”.

De verdachte heette voluit Warntje van Heuvelen. Hij woonde in Veelerveen (en niet in Bellingwolde), was even oud als Sieno Perton en werkte niet alleen als scheepsjager, maar ook als arbeider. Wat hem ten laste werd gelegd, was mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

Als getuige-deskundige was Dr. Johannes Hero Hommes opgeroepen, een arts verbonden aan het Winschoter Sint-Lucasziekenhuis.. Hij verklaarde dat hij in de nacht van 19 op 20 augustus de binnengebrachte Perton had behandeld en daarbij bevond

“dat deze Perton rechts van het borstbeen een grote gapende wonde had, die hevig bloedde en door huid, onderhuidsvet, borstkasspieren en het kraakbeen van 2 ribben tot in de rechterlong doorliep, in welke zich een sterk bloedend bloedvat bevond, dat voorts tengevolge van indringing van lucht in de rechter borstholte (…) het hart sterk naar links verplaatst was, [en] dat deze wonde levensgevaarlijk was…”

Sieno Perton wilde een civiele vordering instellen, groot 400 gulden, maar de president van de rechtbank merkte op, dat 150 het maximum was.

Volgens Sieno ging hij met een meisje naar de Blijhamster kermis, en stond hij daarmee te praten, toen de verdachte hem “onverwachts” en zonder enige waarschuwing aanviel met dat mes. Sieno vertelde dat hij geen aanleiding tot de mishandeling had gegeven, wat bij de rechtbank op ongeloof stuitte:

“De President: Dat wil er bij mij niet in.“

Ook verklaarde Sieno Perton dat hij niet dronken was geweest. Hij had slechts drie glazen bier gehad.

Warntje van Heuvelen gaf de messteek toe, maar Sieno Perton sloeg hem eerst op de arm en vervolgens had hij zich met dat mes verweerd.

Het meisje dat Sieno noemde, Geeske Beka Derks, een vijftienjarige landarbeidster uit Vriescheloosterveen, verklaarde dat ze niet uit was geweest met Sieno, maar met Warntje!

“Volgens haar was Perton begonnen te wrokken; hij wilde met haar uit. Toen kregen ze kibbelarij.”

Hoewel beide jongens even oud waren, maakte Sieno Warntje uit voor “kwajongen”, ook een term voor een jongen die, pas van school, ergens jongste boerenknecht was geworden. Sieno had dus wel degelijk aanleiding gegeven. Maar dat Sieno Warntje eerst op de arm zou hebben geslagen, zoals Warntje beweerde, had het meisje niet gezien.

Warntje zei, dat Sieno hem uitgedaagd had voor een vechtpartij, waarbij Sieno zou hebben gezegd:

„Kwajongen, duurst nait?”.

Sieno maakte in elk geval een slaande beweging, maar of hij hem wel eens raakte, wist Warntje nu niet meer.

De officier achtte de steekpartij en daarmee de mishandeling bewezen en eiste een jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.

De advocaat van Warntje vond, dat Warntje niet de opzet had gehad om een levensgevaarlijke wond toe te brengen. Sieno Perton gaf aanleiding, doordat hij tussen Warntje en het meisje was gekomen. Warntje had ook geen strafblad – hij stond juist “zeer gunstig” bekend.

Opmerkelijk: Sieno Perton verzocht de rechtbank om de “uiterste clementie” voor zijn rivaal.

In zijn laatste woord zei Warntje dat hij uit noodweer had gehandeld.

De rechtbank vond op 26 oktober Warntjes beroep op overmacht en noodweer echter ongegrond. Wel accepteerde zij als verzachtende omstandigheid, dat Warntje niet degene was, die met ruziezoeken begon. Doch:

“Overwegende dat het steken met messen een in dit arrondissement  maar al te veelvuldig voorkomend euvel is, waaraan door een krachtig optreden paal en perk dient te worden gesteld…”

veroordeelde zij Warntje van Heuvelen tot acht maanden cel met aftrek van de ruim twee maanden voorarrest.

Overigens zou geen van beide kemphanen het meisje trouwen.

Van Warntje van Heuvelen staat er wel een foto op het web. Weliswaar is hij op die foto al op een zeer gevorderde leeftijd, maar het lijkt me een goeiige kerel. Ik wil dus best geloven dat mijn verre familielid de steek zelf uitlokte.

Bron (niet op internet): RHC Groninger Archieven, toegang 882 (archief Arrondissementsrechtbank Winschoten) inv. 584: het vonnis d.d. 26.10.1928 (bij rolnr. 105).


NSB-ers zorgden voor werkgelegenheid

Een ver familielid van me bewaakte na de oorlog landverraders in de Carel Coenraadpolder bij Finsterwolde:

Perton, A.E. 1915-02-07 Plaats van tewerkstelling: Finsterwolde, Interneringskamp ‘Carel Coenraadpolder’

En een ander familielid snorde ze indertijd op in Den Haag e.o.:

Perton, S. 1901-05-02 Plaats van tewerkstelling: Politieke Recherche Afdeling Den Haag

De data geven hun geboortetijdstip aan. Van beide zitten er personeelsdossiers in de archieven van het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (1945-1958). Nou maar hopen dat ze zich een beetje kosher hebben gedragen.

Overigens zijn er bijna 33.000 van die personeelsdossiers. Er bestond als het ware een NSB-verwerkende industrie.

Aanvulling 9 juli:

De A.E. Perton heet voluit Aike Elzo Perton en is een zoon van E. Perton en diens vrouw M. Bakker te Finsterwolde (zie de kolom rechts).

En S. Perton is voluit Stoffer Perton, zoon van de dagloner Hendrik Perton en Katrina Weeke te Vriescheloo. Deze Stoffer Perton was toen hij in 1926 te Winschoten  trouwde, al adspirant politie-agent.

 


* Nont

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA


Tante Jurriena

img141

Mijn oud-tante Jurriena Perton (1900-1986) was de op een na jongste en ook de monterste zuster van mijn opa.

Op haar 28-ste trouwde ze met de tien jaar oudere Harm Sprang, het hoofd van de openbare lagere school te Meerland, onder Oostwold, gemeente Midwolda. Eerder was ze zijn huishoudster geweest en ze heeft me wel eens verteld over het aardappelkrabben op een stuk rodoorngrond dat bij de schoolmeesterswoning hoorde.

Kinderen kregen ze niet, en hij stierf onverwacht in 1936. Van zijn begrafenis stond er nog een verslagje in het Nieuwsblad:

MIDWOLDA, 12 Dec. Heden had alhier de teraardebestelling plaats van het stoffelijk overschot van den heer H. Sprong (moet zijn Sprang, HP), in leven hoofd der O.L. School te Meerland. Onder de stoet merkten we op vele collega’s op het onderwijsgebied, verder net dagelijksch bestuur dezer gemeente en vele vrienden en bekenden. Aan het graf werd gesproken door den burgemeester den heer P. Dijkhuis Jr., die de overledene dankte voor het vele dat hij gedaan had betreffende het onderwijs, en hem schetste als een plichtsgetrouw man, hopende dat de weduwe en familie hierin troost mogen vinden. Nadat nog een 2-tal vrienden van den gestorvene een treffend afscheidswoord gesproken hadden, dankte de heer Perton te Emmen, zwager van den overledene, namens de familie voor de betoonde belangstelling. Een zestal kransen dekte de baar.

Die Perton was niet de zwager, maar de schoonvader van Sprang en mijn overgrootvader. Deze was dat jaar net gekapt met zijn schoenmakerij te Finsterwolde en in komen wonen bij zijn dochter in Emmen. Van de gemeente Midwolde kreeg mijn oud-tante Jurriena nog een brief met rouwbeklag.

Of haar mans dood haar erg aangreep, weet ik niet. In elk geval genoot ze sindsdien een vrij ruim weduwenpensioen en heeft dat bijna vijftig jaar volgehouden, want ze is nooit hertrouwd.

Voor zover ik me herinner woonde ze aan de Parklaan in Winschoten, en verhuisde ze enige jaren voor haar dood naar de serviceflat Hoogwatum aan de Kustweg in Delfzijl. Op beide adressen heb ik haar wel eens bezocht. Van haar komen veel van de familieverhalen die ik hier noteerde.

Ze had een erg zonnig karakter, was een naieve optimiste. Maar terwijl in alle overlijdensadvertenties van haar broers en zussen staat dat de Here ze tot Zich nam, ontbrak zo’n frase bij haar. Volgens mij was ze ook niet zo gelovig. Ze had het er nooit over.


Brand bij H. Perton te Veelerveen

“VEELERVEEN 7 Mei. Gistermorgen brak er plotseling brand uit in de woning van den arbeider H. Perton. Alleen ’t bejaarde echtpaar Perton en de schoondochter waren thuis. Gelukkig werd de brand direct opgemerkt door een 2tal personen, die in de nabijheid veldarbeid verrichten. Het redden van de levende have, varkens en geiten, kostte groote moeite. Van den inboedel werd nog al iets gered; huis en inboedel waren verzekerd.”

Aldus het Nieuwsblad van het Noorden op 9 mei 1907. Nooit geweten dat er ook nog familie in Veelerveen heeft gewoond. Dacht dat ze nauwelijks ten zuiden van de lijn Scheemda-Bellingwolde kwamen en ook, dat Veelerveen veel zuidelijker lag. Maar Veelerveen blijkt zowel in Vlagtwedde als in Bellingwolde te hebben gelegen,  gemeenten die nu zijn samengevoegd tot Bellingwedde. En waarschijnlijk betrof het hier een stuk Veelerveen vlakbij Viescheloo, dus onder de gemeente Bellingwolde.

Het ging in het bericht om Hindrik Perton, geboren in 1829 als zoon van een gelijknamige arbeider en Teelke Strobosch. Hij trouwde in 1860 met de daglonersdochter Anna Loohof, die in 1911 in Vriescheloo overleed. Daar zou Hindrik zelf in 1915 sterven, op 86-jarige leeftijd. Ten tijde van de brand was hij dus 78.

 Hindrik heette arbeider , maar hij bezat wel vee, in elk geval geiten en varkens. In Drenthe zou men zo iemand een keuter noemen. Hij had vast een mooi weids uitzicht, daar in Veelerveen.  Hij was er min of meer een pionier, want Veelerveen begon pas wat voor te stellen na 1911, toen er de kanalen kwamen.


Betovergrootvader kreeg trap van paard

Elzo Perton en Geeske Boog nw scan

Door het restaureren van familielogjes  herinnerde ik mij opeens, dat ik nog niet had gekeken of de naam Perton ook voorkwam in de oudste tranche Nieuwsblad-leggers die de KB laatst op het web heeft gezet. En jawel, er kwamen weer wat bijzonderheden tevoorschijn. Zoals dit berichtje van 8 oktober 1897:

“FINSTERWOLD, 6 Oct. Bij het vervoeren van gedorscht koren viel de arbeider E. Perton van een wagen, onmiddellijk achter de paarden, waarvan een achteruitsloeg en P. aan het bovenbeen raakte. Het been werd zoodanig gekneusd, dat heelkundige hulp moest worden ingeroepen. De man zal eenigen tijd zijne gewone werkzaamheden niet kunnen verrichten.”

Dat gedorste koren zal in zakken op een platte wagen hebben gelegen. Mijn achternaamgenoot zal dan waarschijnlijk niet bovenop de lading hebben gezeten, maar op de bok van de wagen. Op de een of andere manier moet hij daar het evenwicht kwijt zijn geraakt, wat bijna alleen maar kan als je erbij gaat staan of erg voorover bukt. Dat zijn been alleen maar gekneusd was, daar bofte hij nog mee, dunkt me – ‘t had ook gebroken kunnen zijn. In elk geval kon hij een poos niet aan het werk. Voor die periode had hij dus geen inkomsten, en de doktersrekening zal er ook wel in hebben gehakt.

Bij E. Perton, Finsterwolde, denk ik onmiddellijk aan mijn betovergrootvader Elzo Perton. Maar ik heb dit verhaal nooit over hem horen vertellen. De vraag drong zich dan ook op of hij dit wel was.

Er bleek inderdaad nog een E. Perton in Finsterwolde te zijn, een gelijknamige kleinzoon van Elzo, tevens de neef van mijn grootvader.

Mijn betovergrootvader was op het moment van het ongeluk 65, die kleinzoon 18. Mijn betovergrootvader is zijn leven lang landarbeider geweest. Die kleinzoon stond, toen hij in 1916 stierf, te boek als timmerman, wat zijn vader Aike ook al was. Ik denk dan toch dat het berichtje over mijn betovergrootvader gaat.

Wel een pechvogel, die Elzo Perton. In zijn jeugd werd hij een keer opgepakt voor smokkel. En vijf jaar voor het ongeluk met het paard brandde zijn huis af.


Het huis van Vixseboxse

Huis van Vixseboxse b

Dit Jugendstil-pand heette in mijn jeugd “het huis van Vixseboxse”. Door de arcunelen en het puntdak, waar je een torentje in kon zien, als je dat wilde, heeft het me altijd geïntrigeerd. Er moesten prachtige zolders zijn, waar je heerlijk kon spelen.

Oorspronkelijk zou het de ambtswoning van de Havelter hoofdonderwijzer zijn geweest. Vaag staat me bij dat er twee jongens woonden, maar niet helemaal van mijn leeftijd – ze waren ouder, dacht ik, en zaten niet op voetbal. Ook was er destijds wel eens een meneer Vixseboxse op de radio, wat misschien hun grootvader was. De familie kwam niet uit Havelte. Volgens de familienamenbank was ze van de noordelijke Veluwe afkomstig. Medio jaren tachtig  verhuisde ze weer naar elders.

Toen de Vixseboxses vertrokken, heeft mijn vader een oogje gehad op het pand, om er zijn zaak in te vestigen – een administratiekantoor met een agentschap van de Nederlandsche Middenstands Spaarbank (N.M.S.). Er zat echter een woonbestemming op het pand, en toen mijn vader de gemeente vroeg of die wilde meewerken aan een bestemmingswijziginging tot kantoorgebouw, wilde die dat niet. Daarom zag mijn vader er vanaf.

Maar die bestemmingswijziging kwam er wèl. Op verzoek van de concurrerende Rabo Bank, die het pand met de grond gelijkmaakte en op de plaats een soort binnenstebuitengekeerde badkamer bouwde. Die nu trouwens alweer een tijd leeg staat.

Terug naar de foto. In mijn tijd zat er geen hek, maar een beukenhaag om de tuin heen. Linksachter zie je een glimp van, zoals het in de vroege jaren zestig en zelfs later nog heette: ’t Olde Schoelplein. Op de ansicht nog mèt de bijbehorende school, waarvan in mijn tijd alleen wat  fundamenten resteerden die net boven het gras uitstaken en waaropver je lelijk kon komen te vallen.

Op de foto zie je tussen de middelste bomen door ook wat ramen van de oude smederij die Faber later betrok. Faber maakte er een fraai modern winkelpand van, met joekels van glasruiten zodat hij zijn kolenkachels, fietsen en ijzerwaren in volle glorie kon etaleren. Mijn jongere broer schoot eens met zijn katapult een sterretje in zo’n ruit. Faber ging in de achtervolging tot bij ons in in de bijkeuken aan toe, waar hij mijn moeder op zijn pad vond. Tegen wie hij finaal over zijn toeren schreeuwde dat zijn hele spiegelruiten aan diggelen lagen.

Het Oude Schoolplein heet allang Piet Soerplein en ter plaatse hebben ze een lage flat met een plint winkels over de Dorpsstraat neergezet, zodat de hele oude structuur van het dorp naar de filistijnen geholpen is. Ook hebben ze een zogenaamd kunstwerk op het plein neergezet, met afstand het lelijkste van heel Drenthe en Groningen erbij.

De prentbriefkaart heb ik gekocht via een veilingsite. Zij blijkt op 25 mei 1921 verzonden te zijn door een mevrouw Gerritdina Jacoba Biersteker-Kluin en haar schoonzus Neeltje. Beiden waren afkomstig uit Den Helder en in Havelte op vakantie. De eerste mevrouw Biersteker bleek in de omgeving van Havelte opgegroeid als dochter van een Meppeler ziekenhuisdirecteur. Ze was getrouwd met een vrijzinnig-democratische deurwaarder, die nog wethouder van Den Helder is geweest. Mevrouw Biersteker en haar schoonzus stuurden de kaart naar een mejuffrouw Verburgt, pleegzuster in het gemeenteziekenhuis van Den Helder.

(Herzien op 10 maart 2013 n.a.v. reactie.)


Verlovingsfoto, gemaakt door Tonnis Post

De verlovingsfoto van mijn grootouders Fennechien Lindeman en Harm Perton. Ze zouden op 7 oktober 1922 in Finsterwolde gaan trouwen. Zij woonde daar toen nog, terwijl  hij al een tijd als kommies in het Twentse Tubbergen werkte.

De foto is gemaakt door de Winschoter fotograaf Tonnis Post. Die is vooral bekend van zijn registratie van krotten en plaggenhutten in Bellingwolde, Oudeschans en Westerwolde, die hij een aantal jaren eerder in opdracht van dokter Middendorp uit Bellingwolde maakte. Naar beide heren is de prestigieuze foto-opdracht van de provincie Groningen genoemd. “Vanwege organisatorische redenen” wordt die dit jaar “niet uitgereikt”, zo lees ik hier, een feit dat de krant niet lijkt te hebben gehaald.

De foto kreeg ik maandagavond van iemand, wiens grootvader, een zwager van de mijne, getuige bij het huwelijk van mijn grootouders was. Deze getuige was op dat moment  “ondermachinist” bij de spoorwegen, “wonende te Nieuweschans”, zo valt in de huwelijksakte te lezen.


Groninger lichtmastreclame

Mijn opa rookte ze wel eens, deze sigaren uit Nieuwe Pekela:

Mijn vader haalde hier zijn hoortoestellen, eerst grote zwarte van bakeliet, later een platter, kleiner en modieuzer gevalletje in beige, nog weer later een gehoorbril, en het laatst een blokje op het rotsbeen achter zijn oor:

Hier werkte een achternicht als coupeuse:

En hier kocht ik als eerstejaars mijn studieboeken. Op rekening!

Het betreft reclame-ontwerpen, vakbekwaam uitgevoerd in plakkaatverf en gemaakt in opdracht van het nog steeds bestaande Nationaal Publiciteitsbureau, dat dergelijke reclame aan lichtmasten hangt. In Groningen werden die masten na de oorlog aan het NPB verhuurd door de dienst Stadsuitbreiding, en in het archief daarvan (Groninger Archieven toegang 1516) vinden we deze ontwerpen dan ook terug (inv. nrs.  26-40). Soms waren de Groninger ambtenaren erg kritisch en moest het NPB een ontwerp over laten maken, omdat bijvoorbeeld een kleur of lettertype niet beviel.


Rooie Harm

Van Klaas Haan uit Heiligerlee kreeg ik net een aardig overzichtje van heel verre (aangetrouwde) familieleden van me, voornamelijk woonachtig in ’t Kloosterholt. Er zitten bijzondere figuren bij:

“Jeltje Perton was getrouwd met “rooie” Harm Bloksma (zoon van de eerste uurwerkmaker bij Van Bergen in Heiligerlee). Hij was een beruchte staker op de steenfabriek en droeg altijd een “lange” geweer, waarmee hij tijdens stakingen op de marechaussee schoot (die beveiligden de stakingsbrekers).”

De huwelijksacte van dit echtpaar.


Van Puinstad tot Tuinstad

Het was me nogal een eerbetoon aan Jan Tuin, eind maart 1965. Bij zijn afscheid kreeg de bescheiden, maar zeer geliefde burgemeester van Groningen in vier dagen tijd maar liefst drie dëfilé’s voor zijn kiezen: een van de politie (op de Vismarkt), een van de brandweer (op het Zuiderdiep) en een van duizenden Groningers en hun organisaties (op de Grote Markt). En dan betuigde de gemeenteraad in een apart belegde vergadering nog eens zijn waardering voor deze bestuurlijke spil van de Groninger wederopbouw. Geen fractie of ze had lovende woorden voor de scheidende stadhuisbaas, die weliswaar prominent lid van de PvdA was, maar zich in Groningen altijd boven de partijen had opgesteld.

De socialistische krant Het Vrije Volk wijdde een speciale huis-aan-huiseditie – ‘Van Puinstad naar Tuinstad’ – aan Tuins afscheid, en verspreidde deze uitgave in maar liefst 55.000 exemplaren in en om de stad  Ook het Nieuwsblad van het Noorden pakte uit. Zo wijdde de Groninger schrijver Jan Boer in deze krant een column vol loftuitingen aan Tuin. Aan het eind sprak Boer de verwachting uit, dat de Groningers deze burgemeester niet licht zouden vergeten.

Maar dat bleek nogal een misrekening. Voor Tuins afscheidscadeau hield men een collecte, die maar liefst 90.000 gulden opbracht.  Op aandrang van Tuin ging deze som het startkapitaal vormen voor een jongerencentrum, dat men naar hem het Jan Tuincentrum noemde. Na een tumultueuze periode met conflicten, geweld en drugs, raakte dit centrum in de jaren zeventig in zweverig vaarwater en uiteindelijk ging het als ‘De Tuin’ omstreeks 1990 definitief dicht. Waarmee de naam  van Jan Tuin qua gebouwde omgeving in de vergetelheid raakte, want een straat is er nooit naar hem genoemd..

De vergetelheid kwam nog in een ander opzicht. Terwijl Ter Laan in zijn oude Groninger Encyclopedie (1954) de hele carrière van Jan Tuin nog opsomde, zal in de Nieuwe Groninger Encyclopedie (1999, 2000) tevergeefs een lemma Jan Tuin zoeken. Wel bevat die laatste Encyclopedie allerlei efemeriden, in het verschijnjaar toevallig bekend van de regionale radio en tv, maar mensen als Tuin die als boegbeeld van een hele era kunnen gelden, werden er rücksichtlos door de redactie uitgesodemieterd.

Vanmiddag heb ik in verschillende bibliotheken en archieven gezocht naar ‘Van Puinstad naar Tuinstad’, de bovengenoemde huis aan-huiskrant van Het Vrije Volk. Ondanks de toenmalige oplage van 55.000 exemplaren is deze nergens meer te vinden. Ook in de HVV-leggers bij de Groninger Archieven zit hij niet. De titel levert evenmin hits op bij antiquarische websites als Boekwinkeltjes en Antiqbook. Hij lijkt van de aardbodem verdwenen.

Ware het niet dat ik hem een keer gezien heb bij een aangetrouwde neef van mijn vader. Dat exemplaar was afkomstig van zijn schoonmoeder, een zus van mijn opa. Van beide was Jan Tuin de neef.

De erfgenaam van mijn vaders neef heb ik vanavond maar eens gebeld, en hoogstwaarschijnlijk heeft hij ‘Van Puinstad naar Tuinstad’ bewaard. Ware er geen familietrots, dan kon de geschiedenis het wel schudden.