Bedeeld door de diaconie van Beerta
Geplaatst op: 12 oktober 2010 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen| Jaar | Nr. | Naam | Gezin | Huisvesting | Verhuurder | Huur | Turf | Incidenteel | Weekgeld | Totale kosten |
| 1843 | 47 | Haiko Pik | 4 | Kamer | wed. JJ Hilgenga | ƒ 15 | 0 | ƒ 15 | ||
| 1844 | 45 | Haiko Pik | 4 | Kamer | HG Visker | ƒ 16 | 0 | ƒ 15 | ||
| 1845 | 42 | Haike Perton | 4 | Kamer | HG Visker | ƒ 16 | 1 | ƒ 22 | ||
| 1846 | 42 | Haike Perton | 2 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 1 | ƒ 20 | ||
| 1847 | 35 | Haiko Perton | 4 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 2 | ƒ 0,50 + ƒ 0,75 in ziekte | ƒ 25 | |
| 1848 | 35 | Haiko Perton | 4 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 2 | ƒ 27 | ||
| 1849 | 35 | Haike Perton | 4 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 1 | ƒ 2 turf | ƒ 35 | |
| 1850 | 31 | Haiko Peton | 3 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 0 | ƒ 1 turf | ƒ 24 | |
| 1851 | 30 | Haiko Peton | 3 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 1 | ƒ 25 | ||
| 1852 | 27 | Haiko Peton | 3 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 1 | ƒ 25 | ||
| 1853 | 26 | Haiko Peton | 3 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 1 | ƒ 20 | ||
| 1854 | 26 | Haike Peton | 3 | Kamer | JB Priet | ƒ 15 | 1 | ƒ 25 | ||
| 1855 | 25 | Heik Peton | 3 | Kamer | JJ Steenblok | ƒ 12 | 1 | ƒ 18 | ||
| 1856 | 25 | Heike Peton | 2 | Kamer | JJ Steenblok | ƒ 12 | 1 | ƒ 18* | ||
| 1857 | 24 | Heike Peton | 2 | Kamer | JJ Steenblok | ƒ 12 | 2 | ƒ ?? | ||
| 1858 | 20 | Heike Peton | 2 | Kamer | JJ Steenblok | ƒ 12 | 1 | ƒ ?? | ||
| 1859 | 21 | H. Peton | 2 | Kamer | JJ Steenblok | ƒ 12 | 1 | Onderstand + Geneesk. hulp ƒ 10,90 | ƒ 26* | |
| 1860 | 21 | H. Peton | 2 | Diac.wng | 1 | ƒ 6 | ||||
| 1861 | 23 | Foktje, wed. H. Perton | 1 | Diac.wng | ƒ 3,- turf, ƒ 0,50 ineens + 2 lijkkisten | 30 x ƒ 0,25 + 3 x ƒ 0,50 | ƒ 30* |
Bovenstaande tabel geeft weer, wat de diaconie van Beerta in de jaren 1843-1861 uitgaf aan het huishouden van Haiko Perton, die ook wel Haiko Pik werd genoemd, Grotendeels berust het overzicht op statistische tabellen van bestede gelden of goederen (inv. nr. 38) in het archief van de hervormde gemeente Beerta (Groninger Archieven toegang 206). Helaas bleken deze niet altijd even betrouwbaar, zodat ik hier en daar correcties heb moeten aanbrengen aan de hand van kasboeken (inv. nrs. 39 en 40) en een bestedingenboek (inv. nr. 61).
Deze Haiko Perton, de vader van mijn betovergrootvader, was eind 1788 te Beerta geboren. Hij trouwde in 1821 als boerenknecht met de arbeidersdochter en dienstmeid Foktjen Geerts Wubbenaar, die ook in Beerta woonde, maar in 1792 geboren was in Blijham, als dochter van ouders die intussen verhuisd waren naar Oude Pekela. Haiko en Foktjen waren honkvaster dan haar ouders. Ze zouden hun leven lang in Beerta.blijven wonen, waar ze te boek stonden als arbeiders en dagloners. Tussen 1822 en 1834 kregen ze er vier zonen, waarvan er een jong zou sterven, en ook nog een dochter. Van de drie overlevende zoons zou er uiteindelijk geen enkele in Beerta blijven wonen. Waar de dochter bleef is me onbekend.
Haiko en Foktjen konden zich in 1843, toen ze respectievelijk 55 en 51 jaar oud waren niet meer redden. Vandaar dat ze zich tot de lokale diaconie wendden voor steun. Omdat ze nog niet tot de aller-, allerarmsten behoorden, kregen ze geen weekuitkering, brood en kleding, maar voorlopig alleen maar de huur van hun woninkje. Met hun twee nog inwonende kinderen behoorden ze zo wèl tot de ruim honderd bedeelden van Beerta.
In de tweede kolom van bovenstaande tabel staat het rangnummer van hun huishouden op de lijsten van bestede gelden en goederen. Naarmate er oudere bedeelden stierven, kwam het huishouden Perton hoger op zo’n lijst te staan.
Uit de derde kolom blijkt dat de naam van mijn voorzaat nogal eens verschillend gespeld werd. Niet alleen bezigde de boekhoudend diaken de eerste jaren Haiko’s bijnaam, ook verglijdt diens voornaam naar het flauwere Heike, terwijl de r naderhand nogal eens wegvalt uit de achternaam, waarschijnlijk omdat het in de uitspraak een stomme r was. Ook in acten van de burgerlijke stand werd de naam wel eens als Peton geschreven, een enkele keer zelfs als Puton, hetgeen eveneens wijst op het niet uitspreken van die r.
In kolom vier zie je het aantal gezinsleden volgens de diaconie. In eerste instantie woonden er nog twee kinderen bij Haiko en Foktjen in, maar die vertrokken dus naderhand. De teruggang van 4 naar 3 gezinsleden in 1850 zou kunnen samenhangen met het vertrek van mijn dan negentien jaar oude betovergrootvader. Is die taxatie juist, dan komt de verdere teruggang van 3 naar 2 gezinsleden in 1856 door de verhuizing van de enige dochter. Een opmerkelijke anomalie in het regelmatige lijstje met aantallen gezinsleden vormt het jaar 1846. Er zou een vergissing in het spel kunnen zijn, maar misschien is er ook wel een verband met het feit dat de jongste zoon Elzo, mijn betovergrootvader, dat jaar opgepakt werd voor smokkel.
Getuige de vijfde, zesde en zevende kolom bewoonden Haiko en Foktjen tot 1860 povere eenkamerwoninkjes van vier verschillende verhuurders. Binnen Beerta verhuisden ze dus nogal eens, waarbij de huren in de loop der tijd steeds lager werden. Misschien verhuisde het gezin uit vrije wil, misschien gebeurde dat onder druk van de diaconie. Hoe dan ook moet armoe daar een rol in hebben gespeeld. Dat de diaconie het romphuishouden in 1860 in een diaconiehuisje kon plaatsen, scheelde haar natuurlijk ook.
De meeste winters – zie de kolom Turf – kregen Haiko en Foktjen één voer turf van de diaconie, maar in de winters van 1847, 1848 en 1857 kwam daar nog een extra karrevracht bij, terwijl de diaconie in 1849, 1850 en 1861 incidenteel nog kleinere porties turf extra gaf. Misschien is er een verband met koude winters? Uit de kolom met incidentele steun blijkt ook, dat er in 1847 sprake was van ziekte, zodat Haiko en Foktjen minder konden werken, wat de diaconie met kleine bedragen opving. Geneeskundige hulp bleek er nodig in 1859, wat resulteerde in de grootste kostenpost aan incidentele steun.
Begin 1861 overleed Haiko. De diaconie betaalde de lijkkist en gaf Foktjen 3 gulden voor turf en 50 cent ineens, Vanaf maart kreeg ze bovendien een weekgeld van een kwartje. Toch vond ze dat niet genoeg, vandaar dat ze haar beklag deed bij de Commissaris des Konings, zo weet ik uit andere bron, Hoewel de burgemeester van Beerta de CdK meldde dat Foktjen niets te klagen had met haar weekgeld en haar vrije woning en turf, zou haar schamele uitkerinkje in het najaar toch nog worden verdubbeld tot 50 cent. De aanleiding daarvoor was waarschijnlijk weer ziekte. Na drie weken het hogere tarief ‘genoten’ te hebben, overleed Foktjen immers, waarna de diaconie ook haar lijkkist betaalde,.
Waarmee we zijn beland bij de laatste kolom, die van de totale onderstandskosten per jaar voor dit huishouden. Wat dat aangaat hakten vooral de extra turf en de hoge turfprijzen er in sommige jaren in. Daarnaast waren de uitgaven bij ziekte en dood van belang.
Een D voor de armen – de praktijk in Beerta
Geplaatst op: 11 oktober 2010 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsenIk stond hier al meermalen stil bij de letter D, die alle Oldambster armen vanaf 1781 op hun linkermouwen dienden te dragen. De plaatselijke diaconieën moesten deze overheidsmaatregel implementeren. Alleen voor armen vanaf zestig jaar werd er een uitzondering gemaakt.
In Zuidbroek en Muntendam voerde de diaconie de maatregel zonder mankeren door. In 1784 naaiden twee kleermakers er een D van blauw laken op alle bovenkleding van de bedeelde armen. Wie de letter van de mouw afdeed, kreeg geen steun meer. Dit overkwam inderdaad een vrouw die de D weigerde te dragen, omdat ze, zoals ze schreef,
“…als een gemerkt schaap bij hare vrienden niet durfde komen, en omdat de rijken dat teken hadden uitgedagt om den armen smaadheid aan te doen”.
Van Beerta wist ik al dat de maatregel er in 1821, dus veertig jaar na de eerste afkondiging, opnieuw ingevoerd was. Het ging toen om een D van geel koord of lint op de rechterarm.
Wanneer de D hier in onbruik was geraakt, wist ik niet. Dat heb ik intussen echter kunnen opmaken uit een resolutieboek van de Beerster diaconie. Op 1 november 1784 werd hier bij de uitdeling van de winterkleren bepaald:
“Ook zal de roode D op de klederen gezet worden.”
Een rode D dus, en geen gele, zoals later in Beerta, of een blauwe, zoals tegelijkertijd in Zuidbroek. In het Beerster besluitenregister staat op 2 maart 1786 ook de aanmaning van de Oldambster drost, om de uitkering te stoppen aan armen die de D niet droegen. De kerkeraad gelastte bij die gelegenheid de boekhoudend diaken nog eens uitdrukkelijk om hierop te letten. De armen moesten hem zelfs elke week tonen, dat ze de D werkelijk op de mouw hadden.
In maart 1786 bleken alle Beerster armen inderdaad de D te dragen. Maar uit het feit dat de kerkeraad die zomer de diakenen nog eens beval om de rode D op nieuwe armenkleren te laten zetten, krijg je niet de indruk van een enthousiaste doorvoering. En ook in 1789 voelde de kerkeraad zich genoodzaakt de diakenen nog eens aan hun plicht in deze te herinneren. Later ontbreken zulke aanmaningen in het resolutieboek, de maatregel zal daarom in de jaren na 1789 in onbruik zijn geraakt, waarbij er mogelijk een verband is met de hoogconjunctuur in de landbouw, die de repressieve en stigmatiserende maatregel wellicht wat minder noodzakelijk maakte.
In Beerta was er trouwens hoegenaamd geen sprake van openlijk verzet, zoals in Zuidbroek. Maar dat kan ook komen door de manier waarop het diaconale resolutieboek werd bijgehouden. In Zuidbroek was dat besluitenregister veel uitgebreider en explicieter dan in Beerta.
–=
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 206 (archief hervormde gemeente Beerta), inv.nr. 38.
Onze bijnaam in Beerta was Pik
Geplaatst op: 6 oktober 2010 Hoort bij: Familie 2 reactiesVoor de draad er maar mee – ik ontdekte van de week dat al mijn voorvaderen Perton in het Beerta van 1800, 1850 bekend stonden als Pik. Zowel mijn betovergrootvader Elzo, als zijn vader Haiko, als diens vader Aeilko Perton droeg die bijnaam..
Ik heb hier al eens verteld hoe Elzo als veertienjarige boerenknecht in 1846 betrokken raakte bij een smokkelgeval. In de stukken staat dat hij ook wel “Elzo Pik” heette. Ik dacht indertijd dat dat sloeg op een stukje timmergereedschap, omdat hij even over de landsgrens, in Bonda, voor iemand een spinnewiel had gerepareerd.
Mij is nu gebleken, dat zijn vader, een landarbeider, die bijnaam ook al droeg. In een bestedingenboek en rekeningen van de Beerster diaconie komt namelijk van 1843 tot 1845 een Haiko Pik voor, die met zijn gezin tot mei 1845 voor 16 gulden per jaar in een “kamer” (= éénkamerwoninkje) van de kleermaker Hindrik G. Visker woonde. De diaconie betaalde de huur voor Haiko, vandaar diens naam in de administratie van dit armenfonds. Na mei 1845 blijven de voornaam van de huurder, het huurbedrag en de namen van de verhuurder gelijk, alleen wordt de achternaam van de huurder anders. De boekhouder schreef voortaan Perton in plaats van Pik. Ergo: Haiko Pik en Haiko Perton waren een en dezselfde persoon, temeer daar het gaat om de enige Haiko in de Beerster diaconieboekhouding van die jaren.
In het bestedingenboek van de Beerster diaconie staat bovendien een contractje van 18 maart 1810, waarbij de jongeling Hindrik Aeikes, zoon van Aeike Pik, van mei 1810 tot mei 1811 uitbesteed werd bij iemand, waar hij met zijn werk voorlopig alleen de kost zou verdienen. Hindrik was een jongere broer van Haiko en daarmee een oom van mijn betovergrootvader. De diaconie zou hem niet kunnen besteden als zij ook niet het gezin van Aeike Perton/Pik ondersteunde.
Deze Aeilke Perton/Pik was afkomstig uit Bonda (het Duitse Bunde) en trouwde in 1788 met een Beerster deerne. Ik had zijn beroep nooit achterhaald, en dacht altijd dat hij een hannekemaaier of arbeidsmigrant was geweest, tot ik vanavond de huwelijksakte van zijn zoon Haiko zag. In die akte, uit 1821, heet het van de vader: “in leven schoenmaker van beroep en gewoond te Bonda en aldaar overleden”. Kennelijk was senior metterwoon weer terug de landsgrens overgegaan. Zoals ook zijn ouders dat deden, want die kwamen in 1748 van Wymeer om te trouwen in Bellingwolde, terwijl ze later naar Bonda verhuisden. Bonda, nota bene ook de plaats waar hun nazaat en mijn betovergrootvader vandaan kwam, toen hij op smokkel betrapt werd.
Aeike de schoenmaker had zoons en kleinzoons die eerst boerenknecht en later dagloner waren. Maar de achterkleinzoon, mijn overgrootvader, werd weer schoenmaker. Louter toeval?
Om terug te komen op de bijnaam Pik die drie generaties Perton vanaf de eerste schoenmaker bleef aankleven – ik denk nu dat die te maken had met dat ambacht. Pik is gewoon pek, spul dat schoenmakers mengden met was om te gebruiken voor pikdraad, het garen waarmee ze schoenen in elkaar zetten. Pikdraad gold als een symbool van het schoenmakersvak, een schoenmaker werd daarom met een vergeten cliché ook wel Baas Pikdraad genoemd, of, zoals in Vlaanderen, pikker. Groningers zijn vaak wat zuiniger, vooral ook in hun woordgebruik, vandaar dat het in Beerta slechts pik werd.
Andermaal de Klinkerweg
Geplaatst op: 7 september 2010 Hoort bij: Familie 3 reactiesTot mijn verrassing bleek mijn oud-tante Siene – officieel Elsiena – de ansicht van de Klinkerweg, die ik nu in mijn bezit heb, in 1970 eens te hebben uitgeleend aan Johan Bodewes, de redacteur van de regionalia-rubriek Noorder Rondblik in het Nieuwsblad van het Noorden:

Over dat huis van mijn overgrootvader Perton heb ik hier wel eens geschreven. Ik merkte toen op dat het omstreeks de oorlog was gekocht door een invalide man, Heethuis, die ook het bedrijf van mijn overgrootvader voortzette. Nog tot 1983, naar ik meende. De opmerking in de Noorder Rondblik dat het huis in 1970 uiterlijk nog onveranderd was, sluit mooi aan bij wat ik gehoord had, namelijk dat na de dood van Heethuis alles van binnen nog geverfd was in de kleuren die mijn overgrootouders hadden gekozen, terwijl er toen ook nog hun bedsteden in zaten.
Ik denk dat die observaties komen van Jurriena, mijn andere oud-tante. Het kan haast niet anders of zij moet na de dood van Heethuis een kijkje in haar geboortehuis hebben genomen. Volgens een advertentie in het Nieuwsblad van 11 januari 1986 zou het de 23-ste d.a.v. worden geveild in het lokale café Van de Paard. Een week voor de veiling was er een bezichtiging. Waarschijnlijk heeft ze van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Het huis haalde die winter trouwens nog de voorpagina van het Nieuwsblad, omdat de notaris in zijn maag zat met een hele berg schoenen die Heethuis ter reparatie waren aangeboden, zonder dat dze bijhield van wie welke schoenen eigenlijk waren.
Mijn grootvader was de enige jongen die er opgroeide, temidden van vier zussen. Allemaal hadden ze overlijdensadvertenties in het Nieuwsblad staan, tussen begin 1973 en eind 1986. Mijn grootvader was de eerste die ging, hij werd slechts 80. Zijn oudste zus Geeske werd 92, en zijn jongere zussen Maria, Elsiena en Jurriena respectievelijk 83, 82 en 86. Waaruit maar weer blijkt dat roken toch niet zo gezond is.
In alle advertenties staat ook dat de Here ze tot Zich nam. Behalve bij tante Jurriene, die, geloof ik, ook niet zo gelovig was. Haar zus Elsiena wel, die was op latere leeftijd lid van de Evangelich-Lutherse kerk geworden. En mijn grootvader ook, want die ging tot de jaren zestig nog regelmatig naar de hervormde kerk en stierf met ‘de Heer is mijn herder’ (psalm 23, gezang 184) op zijn lippen.

Ophangen an schurreldouk in Klontjesbuurt
Geplaatst op: 5 september 2010 Hoort bij: Familie, Media 1 reactieDe NDC-krantenwebsite Krant van Toen ligt er dit weekend uit, naar ik hoop wegens onderhoud, want dat er voor zoekers nog het een en ander aan gebeuren moet is duidelijk. Zo krijg je zoekresultaten uitsluitend in de omgekeerd chronologische volgorde aangeboden: het nieuwste artikel eerst. Voor mensen die personen, zaken of toestanden graag in hun ontwikkeling of groei willen zien, is dat natuurlijk een crime. Die moeten eerst naar het einde van de rij resultaten, om dan naar boven te werken.
Verheugend is, dat men vrij recent het Nieuwsblad van het Noorden vanaf 1968 eindelijk normaal op de site heeft gezet. Via een truukje kon je die scans allang inzien, maar dat werkte nogal omslachtig. Hopelijk volgen spoedig alle jaargangen vanaf 1888, en wordt zo de achterstand op de Leeuwarder Courant, die vanaf 1752 in te zien is, althans gedeeltelijk ingelopen.
Intussen heb ik vrijdagavond al op de normale manier in het Nieuwsblad vanaf 1968 zitten zoeken, jaar voor jaar, om zo het nadeel van die retrograde representatie der zoekresultaten zo veel mogelijk te vermijden. Het eerste zoekwoord was Perton, en inderdaad vond ik een paar bijzondere stukken waarin familieleden van me ter sprake komen.
In de eerste plaats was dat het grote interview met de toen 83-jarige mevrouw Jantina Noorman-van Heuvelen, dat op zaterdag 7 mei 1988 in de rubriek DagWeekRegio verscheen. Ze rept daarin onder meer over het schoeisel dat ze als kind droeg – meestal klompen, al leverde de ene klompenmaker meer kwaliteit dan de ander. Voor lederen voetbekleding ging de familie Van Heuvelen echter naar een achternaamgenoot van me:
“Bij Pedon, eigenlijk Perton, maar dat zei niemand, kregen we echte schoenen. Wij er direct op af of de schoenen gereed zouden zijn. Meestal zei Pedon: ze hangen nog in ’t pute te drogen, maar als wij doorzeurden dan werd hij kwaad en zei: “Zell joe ophangen aan schurreldouk”.”
Wat me bij deze anecdote vooral treft is de uitspraak van onze achternaam. Zo sprak mijn uit Finsterwolde afkomstige grootvader hem namelijk ook wel eens uit: met een stomme e, zonder r en een t die vergleed naar een d. In Oost Groningen kwam er naast een familie Perton een familie Perdon voor, waarbij je je kunt voorstellen dat een ambtenaar van de burgerlijke stand een van die twee namen ooit eens verkeerd verstond. Een en ander sluit ook aan bij de meest plausibele verklaring die ik voor onze achternaam hoorde, namelijk dat het zou gaan om een verbastering van de term pardon. Waarbij ik dan denk dat de oudst bekende naamdrager eens een straf kwijtgescholden kreeg voor smokkel, een misdrijf dat in deze grensregio veel voorkwam.
Overigens was de Vrieschelose schoenmaker Perton volgens de NvhN-rubriek Noorder Rondblik van 22 januari 1987 woonachtig in de ‘Klontjesbuurt’. Dat was het centrum van het dorp, de omgeving waar in 1987 het verdwenen café De Korenaar stond. Volgens de Noorder Rondblik hadden alle bewoners daar de groepsnaam klont. Het zal wel, maar meer verhelderend in dezen is het interview met de bejaarde Jantina Noorman, een jaar later. Als dochter van een smid groeide zij op in de Vrieschelose Klontjesbuurt:
“Zo werd de wijk genoemd waar de meeste ambachtslieden woonden, middenstanders die het net even beter hadden dan de gemiddelde arbeider. Geld genoeg voor een klontje in de koffie, vandaar de naam klontjesbuurt.”
Schoenmaker Perton was dus een man in bonis. Bij hem kwam er sowieso wel kandij in de koffie. Hij had geen smokkel meer nodig om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Overigens kwam de naam Klontje(s)buurt in meerdere noordelijke dorpen voor. In Vriescheloo en Haulerwijk mag hij dan uitgestorven zijn, in Ter Apelkanaal, gemeente Vlagtwedde, leeft hij nog volop. Zoals onder meer blijkt uit de Klontjebuurt-Hyves.
Verbetering van bestaan
Geplaatst op: 31 augustus 2010 Hoort bij: Familie 1 reactieAardig om te horen, vandaag, was dat vrijwilligers bezig zijn met het invoeren van emigratieregisters, die mettertijd als tekst en scan op het web komen te staan. Bij de tot nu toe ingevoerde namen zaten drie Pertons:
- 1884 – uit Bellingwolde: Jan Perton (49 jaar), naar Aplington, Iowa
- 1885 – uit Bellingwolde: Heiko Perton (17), naar Iowa
- 1893 – uit Nieuwolda: Freerk Perton (32), naar Michigan
De laatste was een broer van mijn overgrootvader Geert Perton (zie ook). Freerk was kleermaker en min gegoed, hoefde net zomin als mijn overgrootvader iets in de Hoofdelijke Omslagen te betalen en zijn vrouw en twee kinderen gingen met hem mee naar de VS. Het motief van hun landverhuizing was: verbetering van bestaan.
Ik heb wel eens een kaartje laten zien dat zijn dochter naar Finsterwolde stuurde. Ze leken in elk geval trots op het huis dat ze daar hadden.
Vis in Finsterwolde
Geplaatst op: 28 augustus 2010 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 8 reactiesTe Finsterwolde werden in 1851 uit de Dollard gevangen:
- 8000 korven garnalen à ƒ 0.45
- 200 korven bot à ƒ 2 per korf,
- 40 korven aal à ƒ 1,50 per korf,
- 40 korven haring à ƒ 0.75 per korf,
- 20 korven spiering à ƒ 0.75 per korf.
- Voorts 4 zalmen à ƒ 4 per stuk.
- Opbrengst totaal ƒ 4117.
Bron: Statistiek over 1851. Groningen. Algemeen Handelsblad 8 september 1852.
Een ‘beestmensch’ en een ‘renegaat’ in de familie
Geplaatst op: 27 juli 2010 Hoort bij: Familie 7 reacties
Finsterwolde bereikte nogal eens de kolommen van De Tribune, in 1931. Een paar neven van mijn opa komen er niet zo best vanaf in dit communistische weekblad.
Sinds de landarbeidersstaking van 1929, waarbij een dode te betreuren viel, waren de communisten aan de winnende hand in Finsterwolde. Natuurlijk fulmineerden ze tegen de boeren, die ze zelfs “koelakken” noemden. Niet helemaal onschuldig, als je beseft dat de “dekoelakisatie” die op dat moment in de verafgode Sovjet-Unie aan de gang was, miljoenen mensen het leven kostte.
Maar ook met de sociaal-democraten van de S.D.A.P. hadden de communisten weinig op. Zij golden als “pleitbezorger voor het kapitaal”. Terwijl een arbeider die een buurjongen aangaf wegens diefstal, in De Tribune uitgemaakt werd voor “politie-spion”.
Tot zover de omstandigheden. Die ene neef van mijn opa, de SDAP-er Harm Tuin, ging in De Tribune door voor een “beestmensch”. Namens het Burgerlijk Armbesteur weigerde hij in april namelijk steun aan een weduwe, die volgens de Tribune die steun juist heel erg nodig was:
“H. Tuin jr., die vroeger zelf van honger niet in slaap kon komen, gaf haar ten antwoord, dat zij zich zelf maar voorloopig moest redden. Twee keer heeft haar geneesheer er op aangedrongen, dat ze hulp moest hebben, maar de heele kliek denkt hier: sterf maar!
Arbeiders, leert hier toch uit, zoolang wij geen strijd-eenheid hebben gevonden, kunnen ze nog onze klassegenooten laten omkomen, maar met een georganiseerde macht, onder leiding van de C.P.H., kunnen wij met haar afrekenen.”
Dat voorjaar kwamen er gemeenteraadsverkiezingen aan. De communistische partij CPH stelde in Finsterwolde bekende namen als Simons en Schwertmann verkiesbaar. Twee landarbeiders, net als alle andere kameraden op de lijst, uitgezonderd Bulten, die visser was. De overige lijsten gingen door voor neutraal, waaronder die van de Neutrale Arbeiderspartij onder leiding van Beeno Tuin, de andere neef van mijn opa. Als anarchisten zaten hij en medestanders al jaren in de raad, doorgaans in hun “alleroudste plunje, met een rode das”. In de raad hadden ze geruime tijd met de communisten opgetrokken, maar recent kwam er de klad in dat volksfront, wat je kan merken aan de Tribune, die op 27 mei schreef:
“De eerste twee neutrale lijsten staan gevuld met de namen van rijke kleiboeren en de derde lijst bevat als eerst naam die van de renegaat B. Tuin. B. Tuin weet natuurlijk net zoo goed als wij, dat “neutraal” in de politiek niet bestaat, maar hij heeft dat bedrog noodig om zijn verraad te dekken. De kleiboeren, zoowel als de “neutrale” B. Tuin, vormen één front tegenover den strijd van de arbeiders. Hun misleiding zal niet helpen. Bij de a.s. verkiezingen stemmen alle arbeiders en arbeidersvrouwen van Finsterwolde op de lijst van den revolutionairen strijd, op de lijst van de Communistische Partij…”
Inderdaad won de CPH de verkiezingen in Finsterwolde. Maar met haar vier zetels kreeg ze nog net niet de absolute meerderheid in de raad. Dit werd geweten aan het feit dat zo’n honderd communistische arbeiders op de verkiezingsdag “met de hooiïng in Friesland waren”. In totaal behaalde de CPH 454 stemmen. Maar Beeno Tuin, die nog als enige van de Neutrale Arbeiderspartij in de raad overbleef, moest nu kennelijk niet meer voor het hoofd worden gestoten. Hij zat op de wip, kon op praktische punten voor een meerderheid in de raad zorgen. In het verkiezingsverslag (24 juni) noemt de Tribune hem dan ook niet meer “renegaat”, maar “gewezen communist”. Wat heel wat neutraler klonk…
Harry heeft z’n beste tijd gehad, of: hoe populair is je voornaam?
Geplaatst op: 3 juni 2010 Hoort bij: autobio, Familie, Webdinkies 3 reacties
De grafiek toont de populariteit van de voornaam Harry in de periode 1880 – 2009, gemeten naar het aantal jongens in Nederland dat die naam per jaar kreeg.
We zien een regelmatige groei tot aan de oorlog, een piek meteen na de oorlog en een hoog niveau tot midden jaren zestig, waarna de naam wegzinkt in een poel van nog zelden vergeven voornamen.
Het grafiekje is de uitkomst van nieuw speeltje op de website van het Meertens Instituut. Een soortgelijk tooltje op Geneanet, dat ik laatst besprak, gaf nog een heel andere uitkomst. Dat was gebaseerd op namen voorkomend in een genealogische database. Ik denk nu dat daar op Geneanet Amerikaanse gegevens het resultaat behoorlijk beïnvloeden.
Mijn oorspronkelijke aanname, dat mijn voornaam pas na de Tweede Wereldoorlog populair werd, wordt nog steeds genuanceerd door die aanloop tot de oorlog, en toch is er ook die onmiskenbare piek erna, die bevestigt dat onze Amerikaanse bevrijders en hun president een stevige impuls aan het Harry noemen gaven.
Ook een kaart van de aantallen nieuw-geboren Harries per gemeente in 2006 laat zich op de site van het Meertens Instituut bekijken. De naam blijkt dan het meest populair in het oosten des lands. Mijn opa’s naam Harm, waar hij in mijn geval van is afgeleid, blijkt echter vooral in het noordoosten vergeven, en hetzelfde geldt voor de namen Fokko en Geert van mijn vader en oom.
Geen bedelende kinderen meer in Beerta (1847)
Geplaatst op: 30 mei 2010 Hoort bij: Familie 3 reactiesMijn voorouders Perton woonden tussen 1788 en ca. 1860 in Beerta. Het waren dagloners, die menigmaal om steun moesten vragen bij de diaconie. Ik heb dan ook zo’n vermoeden, dat er wel wat familieleden in hun jonge jaren hebben rondgelopen op de manier, zoals dit krantenbericht schetst:
“In de gemeente Beerta (…) liepen dagelijks om de 50 a 60 kinderen langs de huizen bedelen, en terwijl deze kinderen geene school bezochten – schoon in de jaren der schoolpligtigheid vallende, en dus van alle onderwijs verstoken blijvende – waren zij lot last van de meer gegoede ingezetenen.
Om dit bedelen tegen te gaan en tevens het schoolgaan te bevorderen, heeft men een middel uitgevonden, dat niet anders dan krachtig kan werken. Men heeft zich namelijk eens gemaakt, om voortaan niets meer aan de bedelende kinderen bij de huizen te geven, maar aan ieder minvermogend en arm kind, dat geregeld de school bezoekt, dagelijks een half pond brood uil te reiken.
Ten gevolge hiervan heeft in eens het bedelen opgehouden, en, volgens getuigenis van den onderwijzer te Beerta, komen er alleen in de hoofdscbool aldaar dagelijks 30 a 40 kinderen meer geregeld ter school.
Zoo geeft dan de gemeente Beerta een voorbeeld, dat algemeene navolging verdient; een voorbeeld, om het bedelen tegen te gaan, waardoor tevens luiheid en vadzigheid en de zucht tot lediggaan worden uitgeroeid; een voorbeeld, om het schoolgaan, vooral der armen, krachtdadig te bevorderen, waardoor tevens het middel wordt gevonden, om op den duur de armoede te doen verminderen, en de bedelarij geheel te doen ophouden.
Werd deze maatregel algemeen nagevolgd, men zou eerlang niet meer zooveel ongelukkigen zien, die, verstoken van een doelmatig onderwijs en gewend aan ledigloopen, der armoede zijn prijs gegeven.”
Bron: Arnhemsche Courant 3 juni 1847 (pag. 3 bericht uit Groningen); zie ook de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant van een paar dagen later.
Voorbeeldbrievenboek (1910)
Geplaatst op: 27 april 2010 Hoort bij: Familie 1 reactie
Dit boek kwam tevoorschijn uit een verloren hoekje van de boerderij en mijn achterneef wilde het weggooien. “Geef mij maar”, zei ik. En ik mocht het meenemen.
Het is een voorbeeldbrievenboek uit 1910, een vertaling van een Duitse uitgave uit de jaren 1830. Waarschijnlijk ook een bewerking: wie de opeenvolgende edities achter elkaar legt zal vast minieme verschillen in mentaliteit kunnen bespeuren.
Mijn achterneef denkt dat het boek van zijn grootouders van moederskant is geweest. Dat waren mijn overgrootouders, afkomstig uit Friesland, die op het laatst op de Osseweide aan de Dijkstreek boerden.
Het boek valt duidelijk open bij een “Uitnoodiging van een vriend ter bijwoning van een bruiloft”. Die begint zo:
“Waarde vriend!
Wie buiten u zou van mijne vrienden de eerste kunnen zijn, dien ik een bericht mededeel, dat gij, hoop ik, nog van geen ander vernomen zult hebben? Gij staat verbaasd, en weet niet wat deze inleiding beduidt! Welaan, zoo weet, wat nog geen mijner vrienden weet; weet dan, dat ik sedert gisteren de bruidegom ben.”
Een andere plek waar de bladzijden zonder enige inspanning uiteen blijven staan is die waarop een dankbetuiging staat “voor het verleenen van eene ondersteuning aan noodlijdenden”:
“Achtenswaardige weldoener!
Mijn voorgevoel heeft mij niet bedrogen, toen ik mij vleide met de hoop, dat mijne voorspraak voor de ongelukkigen door den onlangs plaats gehad hebbenden brand niet vruchteloos bij Uweled. zijn zou. Gij hebt rijkelijk bijgedragen, achtenswaardig man, tot leniging van hun lot en mijne verwachting op eene milde bijdrage verre overtroffen; vooral daar ik weet, dat deze ongelukkigen niet de eenigen zijn, welke zich in uwe weldadigheid verheugen.” Etc.
Sommige zinsneden bij de diagonale lezing kwamen me vaag bekend voor, wellicht van brieven in archieven. De kans dat een weldoener meerdere gelijkluidende exemplaren van zo’n schrijven kreeg, was niet denkbeelig, want zulke brievenboeken werden vrij veel verkocht.
In dit exemplaar lagen ook nog wat bonnetjes voor versnaperingen, die er in de Tweede Wereldoorlog ingelegd zullen zijn:

Voor het laatst op de boerderij in Feerwerd
Geplaatst op: 25 april 2010 Hoort bij: Familie 18 reactiesDe boerderij in Feerwerd waar ik in mijn jeugd meermalen een lange vakantie doorbracht, staat te koop. Vanmiddag ben ik er hoogstwaarschijnlijk voor het laatst geweest. Een rondgang.
Als je eraan komt vanaf de Feerwerdermeeden, valt als eerste op de roekenkolonie bij de oprijlaan. Ze maakten weer behoorlijk kabaal. De buurman wilde ze liever weg hebben, maar ja, het zijn beschermde beesten.

Voor het eerst sinds 1971 op de zolder geweest, waar je heerlijk van de wereld af kon sluiten met spannende avonturenboekjes. Naar de schuur is er een deurtje. Vroeger stapte je van daaruit op het hooi, nu is dit het uitzicht:

Raampje met gewichten die bij de bascule horen:

Een broedende kip moet je niet storen:

Links van de hoofdschuur heb je een bijschuur (ook wel “hut” genoemd) die oorspronkelijk van de diaconie van Mensingeweer is geweest. Tussen beide schuren door loopt een pad naar de voorkant van de boerderij. Dat pad is niet meer begaanbaar door opslag van bomen die ook de muur van de bijschuur hebben ingedrukt:

Waar de zon niet kwam tekende zich een steigerend paard af op de schuurdeur:

De achtergevel met een glimp van de ruimte aan de zuidkant, waar het vaak zo warm is dat een wijngaard er wel eens heel goed zou kunnen renderen:

Mijn achterneef, de allerlaatste boer in de familie, heeft nog een stel schapen lopen op de Paddepoel. De menage op zijn boerderij bestaat voornamelijk nog uit haantjes. De meeste moet hij nog zien te vangen, dat lukt volgens hem het best bij donker, als ze op stok zitten.

‘Dieu betaikent God int Fraans’
Geplaatst op: 7 april 2010 Hoort bij: Familie 2 reactiesHet is deze zomer tien jaar geleden, Bij Hotel Leeuwerik tegenover het station in Nieuweschans huurde ik een fiets, en reed daarmee via een omweg door de polders naar Finsterwolde. Daar bekeek ik het vervallen kerkhof met zijn protserige, maar treurig inzakkende en met onkruid begroeide boerengraven.
Intussen diende zich honger aan en daarom dook ik de kroeg naast de kerk in. De caféhouder en een oudere man zaten er aan de stamtafel. Terwijl de eerste mijn tosti achter in de keuken klaarmaakte, raakte ik aan de praat met de ouwe. Hij was ambtenaar op het gemeentehuiis van Finsterwolde geweest, bleek Tuin te heten en was verre familie van me. Zijn grootvader was de broer van mijn overgrootmoeder (zie ook).
Over mijn overgrootmoeder vertelde hij dat ze slaapwandelde, iets wat ik ook wel eens van een oudtante gehoord had. Ook wist hij dat ze een stopwoordje had, dat ze soms iets te vaak achter elkaar in de mond nam: “Edjeu – edjeu – edjeu”. Haar neef, Jan Tuin, later burgemeester van Groningen, verveelde dat een keer ernstig en hij kapittelde haar: “Zit toch nait zo te vluik’n Antje Toen”. Nu was zij na een ziekte met allerlei visioenen nogal een gelovige ziel, en verontwaardigd antwoordde ze dan ook: “Ik zit nait te vluik’n!” “Joawel heur”, sprak de latere burgemeester, “want dieu betaikent God int Fraans”.
Harm Tuin, de grootvader van mijn zegsman, dus de broer van mijn overgrootmoeder en vader van de latere burgemeester, was ook een mooie figuur. Domela Nieuwenhuis logeerde wel bij hem, als die een spreekbeurt in Finsterwolde kwam houden. Dat gebeurde regelmatig. Daarom gaf Domela zijn gesigneerde portret aan hem ten geschenke en dat konterfeitsel heeft nog tot Harms dood bij Harm boven de kachel gehangen. Want ondanks zijn prominente sociaal-democratische zonen, bleef Harm het anarchisme trouw.
Evenals de blauwe knoop. Alleen bij de Spaanse griep in 1918, 1919 dronk Harm eens een halve liter jenever achter elkaar op. Dat gold namelijk als een paardemiddel tegen die venijnige influenza.
Agrarisch Havelte
Geplaatst op: 17 maart 2010 Hoort bij: autobio, Drenthe vrogger, Familie 7 reactiesEen hondekar met drie blinkende bussen vol gepasteuriseerde melk, karnemelk en karnemelksepap rijdt de oprijlaan van Overcinge op. De melkboer heeft een witte pet met een zwarte klep, snit jaren twintig. Hij komt uit de richting van de coöperatieve melkfabriek en zal in dienst van dat bedrijf zijn:

Vermoedelijk is de volgende van de Boskampbrugweg. Zo ja dan is het halverwege de ochtend. Langs de weg staan nog fraaie hagedoornen heggen. Een boer komt net met een koe uit een weiland:

De volgende heb ik bijgesneden en ontdaan van een koffievlek. Tegen de voorgevel zie je een enorm uitgestoelde klimroos, de electricteit komt nog bovengronds, rechts achter die geopende schuurdeur liggen wat balen hooi, en zo’n kar heb ik niet meer zien gebruiken:

Uit de jaren zestig komt deze met het opgelapte dak, die vermoedelijk genomen is aan het oosteind van de Dorpsstraat. Dat grote rad kan wel eens van een rosmolen geweest zijn. Hoorde het hier thuis, dan zat er wellicht een grutterij:

Deze boerderij is vaker gefotografeerd, vanuit verschillende hoeken. Het achtereind was met elkaar overlappende planken dichtgespijkerd:

Voorbij de es staat de Havelter kerk. Dit godshuis werd door twee dorpen gedeeld en ligt dan ook precies midden tussen die dorpen: het oude Darp (de voormalige kern van Westerhesselen of Hesselte) en Uffelte:

Het monumentale keuterijtje aan de Uffelter kant van de kerk – vroeger een smederij – is geheel uit elkaar genomen en schijnt nog steeds niet weer te zijn opgebouwd:

Er woonden klanten van mijn vader, die de boekhouding voor boeren en middenstanders deed. Tot in de jaren zestig zaten er praktiserende boeren op zulke boerderijtjes. Vaak hadden ze niet meer dan vijf à tien koeien. Hier liggen er wat meer vlakbij de Nieuwe Ruiterweg. Die zullen dan wel van een rijkere boer zijn:

Oldambtster kappers van het Fin de Siècle
Geplaatst op: 15 maart 2010 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 3 reacties
Freerk Bennema, geboren in 1882 te Noordbroek, herinnerde zich op hoge leeftijd nog twee haarspecialisten uit zijn jeugd. De eerste heette Koos Waslander:
“Hij was arbeider en ook scheerbaas. Hij ging met zijn scheergerei rond, wel tot Noordbroeksterhamrik. Hij had dan zijn scheernap bij zich en een keteltje met water, dat warm gehouden werd door een vuurstoof. Als het een beetje waaide, stoof het vuur over de weg. Hij kreeg als loon voor het scheren een halve stuiver.”
Ook was er in Noordbroek iemand die net als mijn overgrootvader Hindrik Vondeling de ambachten schoenmaker èn barbier combineerde. Deze Bartelds liep eveneens met zijn scheernap en keteltje door het dorp, maar:
“Des zondagmorgens zat zijn schoenmakerswerkplaats helemaal vol arbeiders. Die lieten zich maar eenmaal in de week scheren. Tweemaal kwam te duur.”
In een heuse stad als Winschoten had je natuurlijk een kapper met wat meer allure. Dat was in deze tijd Jean Köny, ook wel Koenie genoemd. Maitre Köny was geboren in Trier, maar had, naar werd verluid, een poos in Parijs geleefd en gewerkt. In Winschoten ergerde hij zich er hevig aan, dat hij ook op zondagochtend aan de arbeid moest. De klanten verwachtten dat van hem, ze vonden het dan juist gezellig bij de kapper en lieten een ander graag voorgaan. Maar de coiffeur gaf blijk van zijn bittere ongenoegen over deze schandalig achterhaalde wantoestanden tegen een van zijn klanten, mr. D. Bosch, alias Neuze Bosch, een advocaat die tevens in de gemeenteraad zat. Omdat deze er ook niets aan doen kon, nam Neuze bij zijn volgende bezoek aan Koenie een bordje mee, dat de maitre in zijn salon mocht plaatsen:
“Hij die goed wil worden geschoren
Komt zaterdag of de dag tevoren
Maar die mij op zondag kon bezoeken
Vindt stompe messen en vuile doeken!”
Bronnen:
H. Antonides, Noord- en Zuidbroek in vroegere jaren (Noordbroek 1973) pag. 167-169;
T. Potjewijd, Leven en werken in Winschoten in de negentiende eeuw (Winschoten 1977) pag 50-51,

Recente reacties