Een bruinvis in de Dollard
Geplaatst op: 22 januari 2022 Hoort bij: Dieren, Familie, Geschiedenis 5 reacties
Coverfoto van Het Noorden in Woord en Beeld de dato 7 juni 1929, waarop de garnalenvisser Jurjen Bakker uit de Reiderwolderpolder (gemeente Finsterwolde) poseert met een bruinvis die hij een week eerder aantrof in een van zijn garnalenkuilen. Volgens het bijschrift zou het beest niet lang meer “speulen as ’n broenvisch”. De visserman droeg het dan wel op handen, maar had het getuige de bloedsporen bij de snuit een beste klap verkocht.
Bruinvissen waren destijds al zeldzaam. Voor zover ik het kan overzien, heeft dit exemplaar niet eens de kranten gehaald, maar dat zal komen doordat er dat jaar al eerder wat bruinvissen bij de kust waren gesignaleerd. Het nieuwtje was er dus even af.
Jurjen of Jurrien Bakker (1869-1946) kon het geld dat hij voor de bruinvis ging beuren, goed gebruiken. In 1888, op zijn negentiende, trouwde hij een buurmeisje van de Ganzendijk, en samen kregen ze tussen dat jaar en 1912 maar liefst negentien kinderen, waarvan er vier als zuigeling overleden. Die kinderen werden doorgaans in de Reiderwolderpolder en soms op de Ganzendijk geboren, maar de jongste drie kwamen ter wereld in Termunten, waar het gezin in 1906 of 1907 naar toe verhuisd was. Naderhand keerde het weer naar de Reiderwolderpolder terug, waar Bakker ook stierf.
Die verhuisbeweging van Finsterwolde aan de zuidkant, naar Termunten aan de noordwestkant van de Dollard, kwam trouwens vaker voor onder visserlui. Ook de Bottingas’s, voorfamilie van mij, deden dat een paar generaties eerder. Je zou allicht kunnen denken dat die verhuisbeweging voortkwam uit de steeds verdere inpoldering van de Dollard bij Finsterwolde, maar of het om iets structureels voor de hele bedrijfstak der visserij ging, ben ik nog aan ’t onderzoeken,
Locomobielen van Buiskool te Beerta
Geplaatst op: 11 januari 2022 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsen
Advertentie uit de Winschoter Courant van 8 augustus 1898, waarin zes boeren uit de Reiderwolderpolder een goed woordje doen voor de zuinige locomobielen van machinefabriek G. Buiskool te Beerta. Gezien de advertentie erboven maakte dit in elk geval sinds 1893 bestaande bedrijf naast locomobielen ook stoomketels, dorsmachines en zaagmachines. Bovendien is er vlak na de vestiging sprake van korenpletters, bonenbrekers en sproeimachines. Vanaf 1898 deed Geert Buiskool echter tevens in fietsen van de Duitse merken Hercules en Albatros.
Van de ondertekenaars der aanbevelng in de krant waren D.J. Mellema, F. Brinkman en E. Roelofs getuigen bij het huwelijk van mijn overgrootouders. Onnes en Barlagen waren bovendien zoon en schoonzoon van de vierde getuige bij dat huwelijk.
Barlagen op de Onnesheerd was werkgever van mijn overgrootvader Elzo Perton (1831-1908) die tot op hoge leeftijd nog werkte. Als vaste arbeider zal Elzo dus ook te maken hebben gehad met zo’n locomobiel van Buiskool voor de aandrijving van de dorsmachine .
Het bedrijf van Geert Buiskool (Beerta 1866-Zuidlaren 1936) bestond tot 1921, toen Buiskool en zijn gezin naar Zuidlaren verhuisden. Zijn meesterknecht zette de zaak voort en de locomobielen ervan zijn getuige advertenties nog in 1930 te koop. Er zijn nog enkele van bewaard. Een achterkleinzoon vertelt over het bedrijf in een aardig filmpje.
Naschrift:
Buiskool en zijn autobus, een Spijker, uit 1906.
Prominente polderboeren getuigden bij huwelijk van arbeiderskinderen
Geplaatst op: 9 januari 2022 Hoort bij: Familie 2 reacties
Toen ik een tijd geleden nog eens de huwelijksakte uit 1889 van Geert Perton en Antje Tuin bekeek, mijn overgrootouders uit Finsterwolde, viel me iets merkwaardigs op. Gewoonlijk werd zo’n akte getekend door vier naaste familieleden van het bruidspaar, eventueel aangevuld met buren of ambtenaren van het gemeentehuis. Bij Geert en Antje ging het echter om vier landbouwers, alle vier uit de Reiderwolderpolder.
Misschien kwam het een enkele keer wel eens voor dat een boer als getuige optrad bij een huwelijk van arbeiderskinderen, maar hier ging het om vier stuks, en dat terwijl in het Oldambt de sociale afstand tussen boeren en arbeiders vrij groot was en steeds groter werd. In de flankerende akten komen de vier ook niet voor – het was dus niet zo dat het boerenkwartet toevallig in het gemeentehuis aanwezig was, ze waren hier speciaal voor dit huwelijk.
Ook binnen de boerenstand ging het om prominenten, kopstukken:
Derk Jans Mellema (51)
Geboren 1837 te Nieuw-Beerta als zoon van een landbouwer. Met zijn vrouw in 1863 verhuisd naar een nieuwe boerderij in de pas ingepolderde Reiderwolderpolder A, waar bijna al hun kinderen jong stierven. Mellema was een befaamd paardenfokker, bij selecties van paarden voor het leger viel de keuze nogal eens op dieren uit zijn stal. Zijn hengst Kees viel in de prijzen bij een harddraverij in Groningen. Naderhand zijn er speciale keuringen van veulens die van Kees afstammen. Mellema zat vanaf 1888 in het bestuur van de strokartonfabriek De Dollard in Nieuweschans. Hij overleed in 1903.
Eltjo Tjark Roelofs (48)
Geboren in 1840 te Finsterwolde, waar zijn vader, de landbouwer Roelof Jurjen Roelofs, vanaf 1850 ruim twintig jaar burgemeester was. Net als Mellema behoorde Eltjo Roelofs tot de eerste lichting boeren van de Reiderwolderpolder. Hij overleed in 1926.
Filippus Brinkman (42)
Geboren 1847 te Finsterwolde als zoon van een dagloner. Trouwde in 1877 een boerendochter, (waarlijk iets zeldzaams!). Brinkman overleed in 1926.
Cornelius Jan Onnes (58)
Geboren in 1831 op de Kroonpolder als zoon van een landbouwer. Trouwde in 1859 een dochter van het bekende liberale tweede kamerlid Jan Freerks Zijlker, tevens boer te Nieuw-Beerta. Ook Onnes’ zwager, Zijlkers zoon, was kamerlid, in 1889 nog steeds. Onnes zou in 1917 op ’t Waar overlijden.
Natuurlijk vroeg ik me af waarom deze ‘dikke boeren’ in 1889 Geert Perton en Antje Tuin de eer aandeden, als getuige bij hun huwelijk op te treden. Het antwoord kwam toen ik bij Delpher zocht met al hun achternamen tesamen. Op die manier kwam namelijk een jubileumboekje van een halve eeuw Reiderwolderpolder (1862-1912) tevoorschijn, waaruit bleek dat ze alle vier ten tijde van het huwelijk zitting hadden in het bestuur van die Reiderwolderpolder. Ze traden dus niet op als individuen, maar collectief, als dat bestuur.
Nu was Geerts vader Elzo Perton in zijn latere jaren, begin twintigste eeuw, werkzaam als vaste arbeider op de Onnesheerd in de Reiderwolderpolder A, toen inmiddels het eigendom van Onnes’ schoonzoon Barlagen (bijgenaamd Barlagen met de lange baard). Van Elzo weet ik inmiddels ook dat hij in elk geval tussen 1869 en 1873 een bolschip of praam had, die bij de Ganzendijk lag en waarmee hij in die omgeving – waaronder we ook de Reiderwolderpolder A mogen rekenen – bijvoorbeeld grond en kwelderhooi zal hebben vervoerd.
Met grond en kwelderhooi had ook het polderbestuur te maken. Bij het onderhoud van watergangen en dijken kwam grond vrij, of moest er juist grond worden aangevoerd. Elke zomer waren er bovendien meerdere veilingen van kweldergras en -hooi dat van de andere kant van de Dollarddijk kwam. Mijn conclusie is dan, dat Elzo met die praam bepaalde werkzaamheden verrichtte voor het polderbestuur. Waarbij de onderlinge relatie zo goed moet zijn geweest, dat de boeren hem het genoegen deden om te getuigen bij het huwelijk van zijn zoon Geert.
Binnenkort maar eens kijken in de rekeningen van het polderbestuur, of deze hypothese hout snijdt. Zo ja, dan zal de naam Elzo Perton daar meermalen in voorkomen. Misschien wordt er in een rekening of notulen van het polderbestuur zelfs melding gemaakt van het gezamenlijke uitstapje naar het gemeentehuis van Finsterwolde, op de huwelijksdag.
—-
Aanvulling 11 januari 2022
Heb nu ook even een blik kunnen slaan in het eerste deel van het Boerderijenboek Beerta e.o. Op de pagina’s 433-473 vinden we de in totaal 18 boerderijen in de Reiderwolderpolder A en B samen. Met B, in 1874 gereedgekomen voor rekening van de stad Groningen die er pachtboeren op zette, hebben we verder niets van doen. Want alle vier de boeren die getuigden bij het huwelijk van mijn overgrootouders Geert Perton en Antje Tuin bewoonden als eigenaars boerderijen in het eerste, particuliere, westelijke gedeelte van de Reiderwolderpolder (oftewel Reiderwolderpolder A) dat gereedkwam in 1864, toevallig ook het geboortejaar van Geert Perton.
Overigens geeft het boerderijenboek een aardig beeld van het vermogen van deze polderboeren. De totale aanlegkosten van de zeedijk plus uitwateringskanaal- en sluis (ook voor het achterland) bedroegen 711.880 gulden. Met de eerste koolzaadoogst – bruto-opbrengst ƒ 600.000,- – werden die aanlegkosten al grotendeels afbetaald. En met de tweede koolzaadoogst, die van 1865 (opbrengst 740.000 gulden) gebeurde dat helemaal.
Het boerderijenboek nummert de elf boerderijen van de Reiderwolderpolder A van west naar oost als 198 tot en met 208.
Derk Jan Mellema zat in 1889, ten tijde van het huwelijk van mijn overgrootouders, op 203.
Op 204 zat Eltjo Tjark Roelefs
Filippus Brinkman woonde op 208, Torpsum, de meest oostelijke boerderij van Reiderwolderpolder A, Tot 1880 zat hij echter op 198, de meest westelijke heerd, terwijl zijn vader op 205 boerde.
Cornelius Jan Onnes, de schoonzoon van Zijlker, had 202, de Onnesheerd. In 1892 nam zijn schoonzoon Derk Tonko Barlagen dit bedrijf over. Bij hem op de Onnesheerd, werkte mijn betovergrootvader Elzo Perton als vaste arbeider. Mogelijk was Elzo eerder in dienst van Onnes geweest. Onnes bezat ook 199, waarop hij eerst een bedrijfsleider zette, maar dat hij in vanaf 1889 verpachtte aan zijn zoon.
Al met al waren in 1889 van de elf boerderijen in de Reiderwolderpolder A er vijf (de nummers 199, 202, 203, 204 en 208 in bezit van getuigen bij het huwelijk van mijn overgrootouders. Nog een ander had bovendien een vader met een boerderij (205) in de Reiderwolderpolder A.
De beste wensen van Sieno Perton voor 1933
Geplaatst op: 1 januari 2022 Hoort bij: Familie 3 reacties
De Bellingwolder tak die zich rond 1820 van de Oldamtster familie Perton afsplitste, was niet alleen wat commerciëler, maar ook wat cultureler, zo blijkt uit de Winschoter Courant. Exponent was Sieno Perton, die er net niet in slaagde om in drie eeuwen te hebben geleefd. Hij had een manufacturenzaak in de buurtschap van de Rhederbrug, waar hij voor de oorlog een grote rol in het lokale verenigingsleven speelde. Na de oorlog is hij nog jarenlang PvdA-wethouder van Bellingwolde geweest. Deze advertentie van hem stond in de Winschoter Courant van 31 december 1932.
Naschrift 2-2-2022:
Van mijn achter-achter-achter-achterneef René kreeg ik nog deze foto toegestuurd van Sieno Pertons manufacturenzaak bij de Rhederbrug in Bellingwolde, ergens in de jaren dertig:

Sieno, zijn vrouw en hun zoon staan in het portaal voor de winkeldeur. Links en rechts naast ze staat hun personeel. Het is opruiming.
In maart 1929 deden Sieno en vrouw hun eerdere, zich even verderop aan de Rhederweg bevindende winkel in tabak en schrijfbenodigdheden van de hand. Ze kochten er een lap bouwgrond vlakbij de brug voor weer, waar ze deze manufacturenzaak op lieten bouwen. De zaak opende eind dat jaar. In advertenties noemde Sieno deze “de goedkooper volkswinkel”. Volgens een advertentie uit 1931 was hij erin geslaagd zijn omzet “aanmerkelijk te vergroten”.
De balen van katoen (2)
Geplaatst op: 9 december 2021 Hoort bij: Familie 3 reactiesVaak zie je dezelfde berichtjes in allerlei kranten in gelijkluidende bewoordingen terugkomen, maar hoe dichterbij het nieuws, des te uitgebreider het kan zijn. Dat blijkt ook uit het bericht over de tragische dood van H. Perton, die op 20 juni 1913 in de fabriek van Van Heek te Enschede bedolven raakte onder een baal katoen. Terwijl de Amersfoortsche dat ultrakort hield, gaf de Zwolsche Courant die avond wat meer bijzonderheden prijs:

Volgens de Zwolsche ging het allereerst niet om een fabrieksarbeider, maar om een metselaar die bezig was een riool te repareren. Anders dan andere kranten noemt de Zwolsche de naam van de fabriek. Dat mijn verre familielid onder de baal in een rioolput belandde, vind je elders niet, zoals andere kranten ook het gewicht van de baal en de reddingspogingen onvermeld lieten.
Door een reactie op mijn vorige van mijn achterachterachterneef René Perton, wist ik al dat het ging om een Hindrik Perton, zoon van een Heiko Perton, die al jong met zijn vrouw Free van Zomeren vanuit zijn geboorteplaats Bellingwolde naar Lonneker verhuisde. Daar in Twente kregen ze zes kinderen, die allemaal jong overleden. Overigens geeft de overlijdensakte van Hendrik bij WieWasWie wel fabrieksarbeider als zijn beroep op.
Grondkraak in Termunterzijl
Geplaatst op: 7 december 2021 Hoort bij: Familie 6 reactiesZou ik nog bijna vergeten dat de familie van mijn moeder ook deels uit het Oldambt komt en dus eveneens in die Winschoter Courant voor zou kunnen komen. En ja hoor, het is bingo in het nummer van 2 november 1884:

De Jan Vondeling (1833-1921) waarvan hier sprake is, was mijn betovergrootvader. Met een andere arbeider, Meindert Mossel uit Woldendorp, had hij een stuk grond bij het Termunterzijldiep gekraakt om er een woonkeet neer te zetten voor zijn gezin. Blijkbaar was het niet gelukt om gewoon een woning te huren. Het waterschapsbestuur liet deze “daad van willekeur” niet over zijn kant gaan en sprak hem voor de rechter aan. Die bonjourde de familie van het waterschapsperceel af.
Ook hier weer wat losse eindjes: de rechtszaak natuurlijk, en de notulen van het waterschapsbestuur, maar ik denk dat de familie ook wel eens kan voorkomen in archivalia van de armenzorg.
Een raadselachtig sterfgeval in Montreux
Geplaatst op: 7 december 2021 Hoort bij: Familie 2 reacties
Dit stukje burgerlijke stand van de gemeente Scheemda, zoals opgenomen in de Winschoter Courant van 22 mei 1900, herbergde een verrassing: een naamgenoot van mijn betovergrootvader bleek overleden in Vernex, Zwitserland.
Volgens de corresponderende overlijdensakte van de gemeente Scheemda was deze Elzo Perton gestorven in het ziekenhuis te Vernex, een dorpje vlakbij Montreux in Franstalig Zwitserland. Vooordien oefende hij het beroep van kleermaker uit. Hij was begin 1861 geboren, dus nog geen 40 jaar oud, en het stuk noemt als zijn ouders ene Gehrad Perton en diens vrouw Maguerite. Met zijn vrouw Marie Emma Bunt woonde Elzo in Heiligerlee, maar hij zou wel gedomicilieerd zijn geweest in Vernex.
Waarschijnlijk nam de Scheemder ambtenaar die wat exotisch klinkende namen van Elzo’s ouders klakkeloos over uit het overlijdensbericht zoals dat werd opgemaakt in de stad Montreux, want die namen blijken bij nader inzien danig verfranst. In werkelijkheid ging het om een Geert Perton en diens vrouw Grietje Brouwer te Westerlee. Deze vader Geert Perton was weer de oudste zoon van Aike Heikes Perton, een directe voorvader van mij die tot de tweede generatie Pertons in Nederland behoorde. Mijn betovergrootvader Elzo was een jongere broer van deze Geert. De ‘Zwitserse’ Elzo was dus een oomzegger van mijn betovergrootvader.
Het leven van de jongere Elzo is verder bijna geheel in nevelen gehuld. We kennen de naam van zijn ouders en vrouw, maar er is geen Nederlandse trouwakte, en kinderen zijn evenmin bekend van hem en zijn vrouw. Waarschijnlijk kwam zij uit Duitstalig gebied en in het Oldambt denk je dan al gauw aan Ost-Friesland. Of zou zij uit Zwitserland kunnen komen? Ik denk van niet, want Montreux stond bekend als kuuroord, iets waarop ook dat ziekenhuis van Vernex als overlijdenslokatie wijst: mogelijk leed Elzo aan TBC, ging hij voor de heilzame lucht naar Zwitserland, waar de ziekte hem fataal werd.
Verder is er alleen een vestigingsadvertentie uit eind oktober 1889 van Elzo junior als kleermaker in Winschoten. Hij zat er redelijk centraal met zijn zaak aan de Engelstilstraat. Als hij daar ook gewoond heeft, moet hij later weer teruggekeerd zijn naar Heiligerlee:

Mogelijk komt Elzo’s vrouw wat beter uit de verf vanuit de bevolkingsregisters van Scheemda en Winschoten. Verder ontbreekt namelijk ieder spoor van haar.
De praam van Elzo Perton (2)
Geplaatst op: 6 december 2021 Hoort bij: Familie 1 reactieNa vele jaren wachten is vandaag eindelijk De Winschoter Courant online gekomen bij Delpher. Dat wil zeggen: van 1873 tot 1945 – voor de jaren na de bevrijding tot 1960 zijn de resultaten nog geblurred, maar je kunt je natuurlijk nog altijd met een lijst zoekresultaten bij de Groninger Archieven vervoegen om de nummers van die data daar na te kijken in de echte krantenleggers.
Natuurlijk heb ik meteen gezocht op mijn familienaam,. Het allereerste zoekresultaat bleek een advertentie uit eind januari 1873 voor een veiling in hotel Het Gemeentehuis te Beerta, waar onder andere het bolschip (of de praam) van mijn betovergrootvader Elzo Perton onder de hamer kwam.

Oorspronkelijk was deze praam van Elzo en zijn schoonvader samen, maar in 1869 had Elzo de helft van zijn schoonvader overgenomen. Dat het scheepje bij de Ganzendijk lag, bevestigt mijn vermoeden dat de actieradius – en daarmee het werkgebied – zich vooral aan de oostkant van Finsterwolde bevond. Binnenkort maar eens nagaan hoeveel de schuit opbracht – ik denk niet veel..
Verder zag ik veel berichten over branden en ongelukken die ik al eens eerder tegenkwam in andere kranten. Dat mijn overgrootvader Geert Perton (de zoon van Elzo) anno 1919 in het bestuur van een kersverse geitenfokvereniging en anno 1924 in het kiescollege van de hervormde kerkvoogdij van Finsterwolde had gezeten, was echter nieuw voor me.
Overigens zorgde de Bellingwolder tak van de familie Perton voor veel meer meldingen. Er bleek zelfs een kleine veenbaas bij te zitten. Daar stort ik me binnenkort maar eens op.
“Een der groote bijenstallen in Drenthe”
Geplaatst op: 20 oktober 2021 Hoort bij: Familie 2 reacties
Oosterduinen bij Norg, september 1928. Volgens Het Noorden in Woord en Beeld was dit “een der groote bijenstallen in Drenthe”. Van een stal of overkapping is echter geen sprake, wel van een rij met zo’n 25 korven en kasten, dus volken. Als een noordelijk blad dit al heel wat vond, zegt me dat ook iets over mijn grootvader – die had er als jongeman in de Eerste Wereldoorlog maar liefst 40.
“Hoerkind” wordt vondeling
Geplaatst op: 24 april 2021 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 1 reactieIn het doopboek van Nieuwolda staat op 12 maart 1779 aangetekend:
“Thobias Philippus, geboren 8 juni 1778, zijnde een hoerkind, zoon van Aaltjen Thobias, die betuigde dat Philippus Jans deszelfs vader was.”
“Hoerkinderen”, zeg maar liever kinderen van ongehuwde moeders, kwamen destijds überhaupt al weinig voor, maar dat de moeder hier bij de doop de vader van haar kind aanwees, was helemaal zeldzaam. Tenminste, ik ken slechts twee andere gevallen, en vraag me af of er ook in dit geval in Nieuwolda geen rechtszaak is geweest. Bijvoorbeeld van de moeder tegen de vader van haar kind om alimentatie, of van de (vermeende) vader tegen de moeder vanwege eerroof of laster. Helaas ontbreken de rechtdagprotocollen die er uitsluitsel over zouden kunnen geven, zodat we dat niet gewaar kunnen worden. In elk geval zaten er ruim acht maanden tussen de geboorte en de doop van het kind, wat extreem lang is en ook wel eens op bezwaren van ds. Siertsema kan wijzen. Wel noteerde die zonder mankeren Philippus Jans als vader. Of Philippus daar zo blij mee was?
Bij de doop van haar zoontje legde de ongetrouwde Aaltjen Tobias zegge en schrijve één stuiver in het doopbekken, zo’n beetje de laagst mogelijke doopgift aan de armen. Aaltje was 25, dus net meerderjarig naar de maatstaven van die tijd. Haar vader was de hondenslager, puistentreder en schoonmaker van de kerk in Nieuwolda “Luttie Tobiejes” oftewel Kleine Tobias Hindriks, die af en toe steun van de diaconie kreeg, als hij van zijn werk in de kerk en elders niet rond kon komen.
De maatschappelijke positie van Aaltjen Tobias was dus zeer bescheiden. De man die haar bezwangerde, Philippus Jans, was getrouwd en stond een stuk hoger op de maatschappelijke ladder, zo mogen we opmaken uit de doopgiften die hij in 1767, 1770 en 1778 bij de doop van zijn echtelijke kinderen deed aan de armen van het dorp: steeds minstens een gulden, een bedrag, kenmerkend voor een betere middenstander of kleine boer. Wie weet was Philippus Aaltjes baas geweest – er moeten praatjes zijn rondgegaan.
Zoals wel vaker, werd het “hoerkind” niet oud. De kleine Tobias was nog geen 2, toen hij op 16 februari 1781 bij de lokale kerk ter aarde werd besteld:
“Aaltjen Tobias haar vondling begraven”
In het bekken op het kerkhof lagen na afloop van de plechtigheid 5 stuivers en 5 duiten, de laagste opbrengst van een begraafcollecte in dat diaconale boekjaar 1780/1781. Veel volk zal er niet bij zijn geweest.
Met Aaltje Tobias kwam het althans in materiële zin nog goed. Ze trouwde een Jannes Bron(d)sema, met wie ze weldra een dochtertje kreeg. Gezien de lage gift aan de armen bij de doop van dat kind was deze Bronsema arbeider. In 1787 kochten hij en zijn vrouw een huisje, dat verhuurd was geweest aan een jood. Het kostte 525 gulden en deed eerder 36 gulden huur per jaar. Voor een arbeidersgezin was dat een ruim bezit.
Rest nog een opmerking over die term ‘vondeling’, in 1781 in het begraafboek. Voor ons gevoel is die onterecht en misplaatst: van de kleine Thobias was immers zowel de moeder, als de vader bekend. Door zijn moeder was hij ook niet in de steek gelaten, laat staan dat hij ergens gevonden was. De term ‘vondeling’ echter, vond zo’n twee eeuwen terug wel vaker een nogal ruime toepassing. Mijn oudste voorvader van moederskant werd begin negentiende eeuw ook zo genoemd, terwijl diens moeder wel degelijk bekend was.
Oudoom als back in Groninger Elftal
Geplaatst op: 6 februari 2021 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Drachtster Courant 8 april 1938.
Ontdek via de Drachtster Courant op Delpher, dat een jongere broer van mijn grootvader vlak voor de oorlog als back in het Groninger Elftal speelde. Waarschijnlijk was het Hein, omdat Klaas Vondeling al naar Assen was verhuisd, waar hij in Achilles speelde. In het Groninger team zat slechts één GVAV-er; WVV Winschoten (later de club van Klaas Nuninga, Jan Mulder en Arie haan) was de hofleverancier van het team met drie spelers, waarvan er twee in de voorhoede speelden.
Bij de Friezen geen Abe Lenstra en ook geen andere spelers van Heerenveen en Cambuur. Akkrum was hier de enige club die meer dan een enkele speler aan het vertegenwoordigende team leverde.
De Groningers begonnen de match als underdog, maar wonnen volgens het wedstrijdverslag van een paar dagen later met 5-3. De Friezen waren fysiek sterker, maar de Groningers technisch beter. Vondeling wordt niet met name genoemd, maar volgens het verslag waren er geen zwakke plekken in het Groninger Elftal. Sinds 1909 hadden beide elftallen elkaar 32 maal bestreden waarvan de Groningers 19 ontmoetingen won en de Friezen slechts 8.
Oldambtster landarbeiders en hun verdiensten
Geplaatst op: 23 januari 2021 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 1 reactie
Dagloners bij het bieten poten op het land. Nieuw-Scheemda, jaren 30. Collectie Groninger Archieven 818-10704.
Bij de landarbeidersstaking van 1907 in het Oldambt publiceerden verschillende kranten loongegevens. Die uit de Land en Volk van 8 mei 1907, nogal onoverzichtelijk achter elkaar opgeschreven, heb ik hieronder in tabel gebracht en wat nader toegelicht:
| Jaarlonen in guldens volgens zegsman te: | |||||
| Arbeider Beerta | Boer Beerta | Arbeider? Finsterwolde | Boer Nieuw-Scheemda | Boer? Nieuw-Beerta | |
| Boerenknecht | 150 à 160 | 160 | |||
| Boerenmeid | 90 à 100 | 100 | |||
| Arbeider vast | 305 | 320 | 294 | 325 | 390 |
| Arbeider los | 280 | 370 | 294+ | 350 | 400+ |
| Vrouw | 70 | 67,50 à 57,50 | |||
Met boerenknechten en boerenmeiden werden bedoeld het op de boerderij inwonende, ongetrouwde personeel van in de regel zo’n 12 à 25 jaar oud. Opgegeven zijn de maximum-lonen voor knechten en meiden die volledig op hun taak berekend waren qua ervaring en kracht. Bij de geldlonen kwamen dan nog de kost- en inwoning, of eigenlijk moet je het andersom zeggen want de kost en inwoning vormden de basis, het geld kwam erbij. Kinderen die nog maar pas op een boerderij kwamen kijken, kregen vaak ook niet of nauwelijks geld in handen, daarvoor golden de kost- en inwoning als loon. Bij winnen aan kracht en ervaring, groeiden dan de geldbedragen van jaar op jaar. Minderjarigen stonden het verdiende geld meestal af aan ouders of voogden als bijdrage in het gezinsinkomen. Bij gezinnen die onder de diaconie vielen, beurde de diaconie dat loon.
Met vaste arbeiders zijn bedoeld de arbeiders met een vast dienstverband op de boerderij. Op elke boerderij was er één, in totaal waren er dus evenveel vaste arbeiders als boerderijen. Zo was mijn betovergrootvader Elzo Perton vast arbeider op de Onnesheerd in de Reiderwolderpolder. Die viel onder Finsterwolde, zijn kale loon zal dan ongeveer 294 gulden hebben bedragen. Maar daar zaten de emolumenten in natura nog niet bij. Omgezet in geldwaarde werden die in Finsterwolde op minstens 59 gulden begroot. Het ging dan om walgras (ƒ 25); het mogen lezen en zoeken van aren, erwten en bonen op afgeoogst land (ƒ 7.50); twee pak gerstestro (ƒ 1,50); het mogen gebruiken van de boer zijn paarden en wagens voor het halen van bijvoorbeeld turf en kwelderhooi (ƒ 20); en gratis weide voor schapen (à ƒ 5). Inclusief deze emolumenten bedroeg het jaarloon van een vaste arbeider in Beerta 305 à 320 gulden, die was uiteindelijk dus wat minder af dan zijn collega in Finsterwolde. Die van Finsterwolde (te begroten op 353 gulden) deed echter weer onder voor die van Nieuw-Beerta (390 gulden inclusief emolumenten). De daglonen liepen daarbij op en af met het aantal (werkbare) uren daglicht en de oogstdrukte, zoals bijkomende specificaties uit Beerta en Nieuw-Beerta laten zien:
| Beerta | Nieuw-Beerta | |
| Maart tot half juli (8 uur) | ƒ 0,75 | ƒ 0,75 |
| Half juli tot september (14 uur) | ƒ 1,25 | ƒ 2,00 |
| September-november (12 uur) | ƒ 1,25 | ƒ 1,00 |
| November tot maart (7 uur) | ƒ 0,60 | ƒ 0,75 |
Ook hieruit blijkt weer, dat de vaste arbeider vooral in Nieuw-Beerta goed af was.
Maar veel groter dan het aantal vaste arbeiders, was in een Oldambtster dorp het aantal losse arbeiders of dagloners, al gauw enkele honderden per dorp. Volgens opgave uit Finsterwolde namen zij (en hun ploegen) werkzaamheden vaak per perceel aan en verdienden dan een kwartje meer per dag dan een vaste arbeider. Hoewel ze door de tijdsdruk vaak harder aan moesten poten, was hun arbeidsdiscipline minder groot: “Ze verloopen vaker een dag en zijn ook in tijden van overgang vaker zonder werk, zoodat ze per jaar niet veel meer verdienen dan vaste arbeiders”. Ze profiteerden vooral van de oogstdrukte in de zomer.
Een arbeider uit Beerta begrootte het jaarloon van een dagloner op 280 gulden, terwijl een boer uit hetzelfde dorp dat op 370 gulden raamde. In 1893 was dat nog ruim 230 gulden, zodat de daglonen rond 1900 sowieso verhoogd moeten zijn. Daarbij valt het verschil tussen beide jaarloonopgaven uit Beerta nogal op. Dat komt doordat de arbeider elders verdiend loon uit veenarbeid niet meetelde, omdat lang alle losse arbeiders daaraan deden. De specificatie die de Beertster boer leverde, zag er vanaf eind maart zo uit:
| 7 weken in de venen | 80 gulden |
| 2 weken wieden | 8 gulden |
| 4 weken maaien in Friesland | 44 gulden |
| 4 weken divers werk | 24 gulden |
| 6 weken oogst (vooral augustus) | 90 gulden |
| 6 weken divers werk (september, oktober) | 40 gulden |
| 4 weken (november) | 20 gulden |
| 4 weken (december) | 16 gulden |
| 8 weken (januari, februari) | 24 gulden |
| 5 weken (februari, maart) | 26 gulden |
| TOTAAL: | 372 gulden incl. of 292 gulden excl veenwerk |
Tot slot de vrouwen: zij werkten vooral mee op het land voor zover hun huishouden dat toeliet. In Beerta werden hun verdiensten wat hoger geschat dan in Nieuw-Scheemda. De verschillen tussen beide bedragen, in het laatste dorp opgegeven, komen doordat de vrouw van de vaste arbeider ook meehielp in het huishouden en op de tuin van de boer, bij wie haar man in dienst was. Een specificatie van daglonen voor vrouwen is er uit Finsterwolde:
| Wieden | ƒ 0,40 |
| Schoven binden | ƒ 1,75 |
| Aardappelen en bieten rooien | ƒ 0,60 à 1,00 |
| Erwten plukken | ƒ 0,80 à 1,20 |
| Oogst inhalen | ƒ 0,60 à 0,75 |
Dit zullen dan de bedragen zijn, die Geeske Boog, de vrouw van Elzo Perton, ongeveer zal hebben verdiend.
Harm Boukje als propagandist
Geplaatst op: 18 januari 2021 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 2 reactiesBij de nieuwste aanwinsten van Delphers krantenbank vandaag, staat o.a. De Vrije Socialist (1898-1940), een krant van Domela Nieuwenhuis. Uiteraard was ik benieuwd of Finsterwolde er ook in voorkwam en dan natuurlijk speciaal de anarchistische broer van mijn overgrootmoeder Antje Tuin. Dat bleek inderdaad het geval, namelijk in een bericht van 21 december 1901:
Finsterwolde. Tuin uit Finsterwolde en de ontslagen werkman Eimers zijn begonnen de propaganda in den noordoostelijken hoek van Groningen ter hand te nemen. Eerst gingen zij des maandags op de markt staan te Winschoten, maar de regen noodzaakte hen weg te gaan, zoodat zij maar voor 80 cents aan brochures verkochten. Dit was niet zeer bemoedigend.
Te Oudeschans hielden zij een openbare vergadering. Een 20-tal belangstellenden waren ter vergadering. Na opening der vergadering door Tuin, kreeg Eimers het woord en ofschoon hij zijn rede voorlas, dit hinderde niets. Spoedig zal hij wel de noodige vrijmoedigheid hebben om vrij te spreken. Ook droeg hij eenige gedichten voor, die zeer in den smaak vielen.
Tuin sloot weer de vergadering met een opwekkend woord, om aan te dringen op solidariteit onder de arbeiders. Terwijl de boeren werken aan de veredeling van paarden en vee, werken de socialisten aan de veredeling van de menschen en voor dat doel te werken, is wel de moeite waard. Tuin kolporteert ook met brochures en brengt in die streken heel wat lektuur ouder de menschen.
Harm had dus niet alleen een handeltje in boeken en brochures, maar ging ook in de wijde omgeving op stap als propagandist. Voor de veredeling der mensheid stond hij op de Winschoter markt, ging hij langs de deuren met zijn lectuur en hield hij openbare bijeenkomsten.
De jongere en nog onervaren kompaan met wie hij dat deed, was de huisschilder Christiaan Eimers, geboren in 1880 te Vlagtwedde. Waarschijnlijk werkte Eimers in 1901 bij een patroon in Winschoten en was door deze ontslagen. Enige jaren laten vestigde Eimers zich in de stad Groningen, waar hij trouwde en een schildersbedrijf had in de Van Julsinghastraat, Oosterpoortwijk. Hij zou nog wel vaker in de kolommen van de De Vrije Socialist voorkomen, ook als spreker. Volgens Eimers’ nazaten was het een forse kerel, die altijd zijn anarchistische overtuiging trouw is gebleven. Hij overleed in 1940.
—
Bron: De Vrije Socialist 21 december 1901.
Harm Tiesing en de Drentse bijenhouderij
Geplaatst op: 8 december 2020 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 2 reacties
Winterwerk voor een imker, in dit geval pander Huiskes van Havelte (1967): het vlechten van bijenkorven van stro, gebonden met ‘spleuten’, d.w.z. gesplitse braamstengels
Waar Harm Tiesing het in zijn geschriften heeft over de jaarcyclus van de bijenhouderij in Drenthe, kan hij uiteraard niet heen om het gesleep met de nijvere beestjes tussen die provincie en Groningerland. Volgens Tiesing maakte die transhumance (mijn term) de imker tot een Bereisde Roel van het dorp:
“Als het weer wat mooi was, werden de korven naar de Groninger kleistreken gebracht, waar toen (ca. 1860-1890, HP) de koolzaadteelt van groot belang was. Daardoor was een bijenhouder anderen altijd veel vooruit. Hij kwam in Groningen en woonde in Drenthe, zoodat hij veel meer van verschillend landbouwbedrijf, van den omgang met menschen in andere streken, van verkeersmiddelen enz. afwist dan andere oude, conservatieve Drenthenaren, die hier geboren werden, leefden en stierven.”
Omdat mijn grootvader, afkomstig uit uit het Groninger Finsterwolde, vanaf 1923 in het Drentse Uffelte en Havelte woonde en zijn bijen jarenlang precies zo naar zijn geboortestreek bracht, is het verleidelijk het citaat op hem van toepassing te verklaren, ware het niet dat ik nauwelijks weet hoe hij met de mensen omging, en hoe ze tegen hem aankeken. Tiesing vervolgt:
“Behalve op het koolzaad in Groningen dreef de bijenhouderij nog op de veenboekweitcultuur. Als de zomer te nat en te koud was voor een goed bijengewin en de bijen met een kleinen honigvoorraad van de kleistreken terugkwamen, kon de bloeiende boekweit het nog goedmaken.“
Bij mijn weten had mijn grootvader nooit boekweithoning. Volgens Tiesing werden koolzaad en boekweit later door een andere drachtplant vervangen, waarover zo dadelijk meer. Aardig is dat hij niet alleen de structuur, maar ook de conjunctuur van de Drentse imkerij kort schetst. In de Franse Tijd beleefde die hoogtijdagen en kwamen bepaalde bijkersfamilies financieel “op de kluiten”. Medio negentiende eeuw was de bijenteelt nog steeds van belang in Drenthe, en redde ze zelfs boerenbedrijven tijdens een agrarische crisis. Na 1890 echter, kwam er de klad in. Zowel de grote imkerij als de kleine bijenhouderij ging “sterk achteruit”, bij voortduring ook nog in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Volgens Tiesing kwam dat primair door een achteruitgang van zowel de Groninger koolzaadteelt als de Drentse veenboekweittteelt:
“Wel brachten de groote bijenhouders in deze eeuw hun korven nog naar Groningen, maar tegen den bloeitijd van de witte klaver.“
Mijn grootvader had naast koolzaadhoning inderdaad ook wel klaverhoning, terwijl de desbetreffende drachtplant volgens mij niet of nauwelijks grootschalig in Drenthe geteeld werd.
Over de toekomst van de imkerij in Drenthe was Tiesing uiteindelijk pessimistisch. Bij betere resultaten zou ze als liefhebberij wel weer kunnen opleven. Alleen hadden de boeren het inmiddels veel te druk gekregen voor “een zoo wisselvallig bedrijf”.
—
Bron: C.H. Edelman (red.), De geschriften van Harm Tiesing over de landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe (Assen 1943) 224-226.
Een karakteristiek van Uffelte uit 1932
Geplaatst op: 29 september 2020 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 4 reacties
Meppeler Courant, 17 november 1933.
Uffelte is een echt boerendorpje. Een burgerij ontbreekt er bijna geheel. Als zoodanig zou men hoogstens den directeur van de boterfabriek, den kommies, den brugwachter en het personeel der school kunnen beschouwen. Het gemeentehuis, dokter, dominee enz. vindt men in Havelte. Dit heeft één voordeel: het bestuur over de vrij talrijke dorpsvereenigingen is in handen van de boeren gebleven.
De commies waarvan hier sprake is, was mijn grootvader. Hij en zijn gezin woonden van 1923 tot 1934 in Uffelte, waar ook mijn vader geboren is. In het laatstgenoemde jaar verhuisden ze naar Havelte. Dat het bestuur over de dorpsverenigingen in Uffelte puur in handen bleef van boeren, is onjuist. Mijn grootvader zat in het bestuur van de ijsvereniging, de zwemclub en de kippenfokvereniging en ik neem aan dat de andere schaarse ‘burgers’ van Uffelte – en dan met name de onderwijzers – ook zo hun steentje bijdroegen.
Bron: De Nederlander van 22 december 1932, tijdschriftenrubriek met een bespreking van het laatste nummer van het sociologische tijdschrift Mensch en Maatschappij, waarin K. van der Kleij, destijds hoofdonderwijzer in Uffelte (sinds 1922) en later de drijvende kracht achter de Volkshogeschool in Havelte, een veel langer artikel over Uffelte had staan. Dat moet ik dan nog maar eens opzoeken.

Recente reacties