Rentenierswoning Nieuw Beerta bleef behouden dankzij mijn opa
Geplaatst op: 5 juli 2007 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsenIn de Eerste Wereldoorlog lag mijn grootvader, Harm Perton, jarenlang als soldaat langs de grens, om de Nederlandse neutraliteit te bewaken. Voordien was hij schilder. Hier zie je hem rechts, als werknemer van baas Ufkes. Deze Winschoter aannemer van schilderwerken is de enige met een hoed op de foto. Naast Ufkes staat ene Jurjen Luppes en de derde van links heette mogelijk Emmens:

De ploeg was bezig aan een rentenierswoning van een oud-landbouwer in Nieuw Beerta:

Onbekend is wie de foto’s gemaakt heeft. Want er staat geen fotograaf achterop. Misschien was het de huiseigenaar zelf wel. Hoe dan ook, diens pand zat strak in de verf en staat er nu dus nog steeds:

Voor de eventuele toeristen: komend vanaf Nieuweschans kan het niet missen, het pand bevindt zich namelijk op de kop van de weg die van Nieuweschans naar Nieuw Beerta voert:

De Vondeling die geen vondeling was
Geplaatst op: 2 juni 2007 Hoort bij: Familie 4 reacties
Bij zijn huwelijk in Termunten, 1825, leverde Albert Alberts Vondeling, boerenknecht uit Wirdum, verklaringen in van de burgemeester van Delfzijl, de militaire autoriteiten, en de vrederechter van Appingedam.
De burgemeester gaf een bewijs van onvermogen af voor de bruidegom en diens bruid. Volgens het militaire attest was het geboortejaar van de bruidegom 1801, maar diens geboorteplaats onbekend. Het interessantst was de verklaring van de vrederechter. Die meldde dat Albert de zoon was van ene Elisabeth. Na haar dood had de diaconie van Delfzijl hem opgevoed als vondeling, daar zijn moeder bedelaarster was en zijn vader onbekend.
Het was dus niet helemaal wat we onder een vondeling verstaan, die vondeling waaraan de Groningse familie Vondeling haar naam dankt. Op haar genealogische website vertelt een Amerikaanse nazate het verhaal zo:
“In 1802 a woman was begging on the streets of Delfzijl (…). One day she was found dead at the side of the road, with her little baby son in her arms. Some people thought she called herself Elisabeth, no surname was known and no one knew where she came from. In that time in such small places everybody knew each other, and also knew everyone from surrounding villages (mostly they still do in our days). So she really was from a distant place, maybe even from abroad… “
Albert was ongeveer een jaar oud, toen hij aan de diaconie van Delfzijl kwam. Van het patroniem Alberts, dat de jongen later droeg, denkt de Amerikaanse dat het afkomstig is van een diaken. Maar bij ongehuwde moeders in de stad viel mij op dat die hun kind vrij vaak hun eigen patroniem meegaven, zodat ik toch niet helemaal uit zou willen sluiten dat de bedelares voluit Elisabeth Alberts heette.
Hoe dan ook, het jonkje werd opgevoed voor rekening van de Delfzijlster diaconie. In de armen-boekhouding staan daarom eerst wat uitgaven, en later wat ontvangsten met zijn naam. Zo bracht de diaconie Albert op zijn veertiende, in mei 1815, onder bij een kleermaker, tegen een jaarloon van tien gulden boven kost en inwoning. Aan het begin van de zomer bleek echter, dat hij geen zin had om het kleermakersvak te leren. Voor de rest van het jaar kwam hij daarom bij een boer in Weiwerd terecht. En hij bleef ook boerenknecht. Tussen de dienstboden-meivakanties van 1817 en 1818 zat hij bij een Evert Spithof in Geefsweer, voor 30 gulden en een paar schoenen. Het geld werd gebeurd door de diaconie, zoals dat ging met de lonen van diaconie-bestedelingen. De schoenen mocht hij houden.
Frappant bij zijn trouwerij in 1825 is nog dat zijn iets oudere bruid, oorspronkelijk uit Finsterwolde, wier zoonje met het huwelijk werd gewettigd, eveneens het kind bleek van een ongehuwde moeder die Elisabeth heette. In dit geval stierf de moeder toen het kind vier was. De twee wezen gingen als echtpaar in Termunten wonen, waar hij als dagloner werkte. Van hun overlevende kinderen kwamen de dochters in Farmsum en Kalamazoo terecht en en een zoon in Heveskes. De zoon die mijn voorvader is, bleef in Termunten wonen.
Voor het overige zijn van Albert Alberts Vondeling en zijn vrouw slechts de sterfdata bekend. Hij overleed in 1860, krap een half jaar na zijn vrouw.

De tak die van de stamboom Vondeling viel
Geplaatst op: 26 mei 2007 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Het logje over de vlinderstoelen van mijn grootvader Albert Vondeling leverde dit keer een mailtje op van een jongeman met de achternaam Vondeling. Hij zocht gegevens bij een oude familiefoto die zijn opa Nikolaas Vondeling hem gaf, een groepsportret uit 1937. Maar de namen die hij noemde kwamen me totaal niet bekend voor, en van de foto herkende ik werkelijk geen enkel gezicht. Daarom dacht ik even dat het om heel andere familie Vondeling ging.
De naam van zijn betovergrootvader Johann deed me ook sterk Duits aan. Toch bleek na enig heen en weer geschrijf dat zijn stamreeks begon met dezelfde Albert Alberts Vondeling, waar de stamreeks van mijn grootvader ook mee begon. In een ladenkastje had ik nog een uitgebreide genealogie van een aangetrouwde achterneef uit Enschede liggen, die heb ik er dus maar bijgepakt om beide stukken eens te vergelijken. Het was even studeren, maar de conclusie was dat de jongeman wel degelijk tot mijn familie Vondeling behoorde. Alleen ontbraken zijn overgrootvader Johann en diens afstammelingen in de genealogie zoals de aangetrouwde achterneef die samenstelde.
Onze beide takken Vondeling stammen af van Jan Vondeling (1833-1921), arbeider in Termunterzijl (zie foto). Net als zijn vader Albert Vondeling I trouwde deze Jan senior een vrouw uit Finsterwolde, in zijn geval de vissersdochter Trijntje Bottinga. Van dit paar, waarvan er nog een grafsteen moet zijn, vond het huwelijk plaats in 1862. Uit dit huwelijk sproten onder andere mijn overgrootvader Hindrik Vondeling (1867-1946), en de jongeman zijn betovergrootvader Jan Vondeling (1878-194X) voort. Geen van beide bleef aan de Eems-Dollarddijk wonen. Hindrik kwam met zijn vrouw uit Marum in Zuidhorn terecht, waar ze een huisje hadden bij de opgang naar het kerkhof. Hindrik was schoenmaker, leedaanzegger en telegrambesteller, zijn vrouw dreef er een kruidenierswinkeltje en ventte ook wel met een broodkar. Zijn jongere broer Jan daarentegen, verhuisde de andere kant op, naar Emden, waar rond 1900 meer werk was en hij een Oostfriese vrouw trouwde. Als losarbeider in de haven ging Jan later met deze vrouw en hun in Emden geboren kinderen (onder wie Johann) naar Rotterdam.
Sowieso verwijderden beide takken zich van de Eems-Dollardregio, aanvankelijk ook in tegengestelde richting. Maar misschien heeft de witte vlek in de genealogie ook te maken met verwijdering in de familie. Want mij heugt niet dat ik die Jan Vondeling junior, jongere broer van Hindrik, ooit heb horen noemen, terwijl de kinderen van Hindrik (mijn grootvader en zijn broers en zussen) toch vrij close met elkaar waren en ook wel over hun ouders praatten, zodat er vrij veel familie-overleveringen zijn.
Nu moet de afgevallen tak weer worden geënt op de stamboom. De jongeman heb ik in contact gebracht met de achterneef die de genealogie opstelde, ze moeten er onderling maar uit zien te komen. Intussen bleek bij de onderlinge gegevens-uitwisseling ook, dat er wel zes, zeven mensen zijn met een min of meer actieve interesse in de Vondeling-stamboom, die meestal van elkaar niet weten dat ze ermee bezig zijn. Een publicatie van de meer definitieve genealogie (op internet en/of in hardcopy) zou dus zeer nuttig zijn, want dan hoeven Vondelingen in de toekomst niet weer opnieuw het wiel uit te vinden.
De onverwachte naamgenoot
Geplaatst op: 12 maart 2007 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Mijn Gmail-notifier geeft aan dat er een mailtje van Harry Perton binnenkomt. Wat krijgen we nou? Ik heb mezelf toch geen post verstuurd? Of word ik nou echt vergeetachtig? Vlug naar de mailbox. Verhip, er staat werkelijk een mailformuliertje bovenaan de lijst met als afzender mijn naam.
Het blijkt van mijn naamgenoot. Zijn vrouw keek op de site van Ditzum, waar ze regelmatig komen, en kwam daar ineens mijn haar mans onze naam tegen. Ze zochten mijn weblog op en zagen hier een foto van De Friesland, het schip dat ze regelmatig naar Terschelling bracht. En Jabo-vloerbedekking kenden ze ook maar al te goed: “Allemaal zeer vreemde raakvlakken. Leuke site, graag reactie.”
Natuurlijk weet ik dat er een familie Perton in Bellingwolde woont. Dat had ik al eens in een boerderijenboek gezien. En in het Nieuwsblad las ik een keer een stuk over een stokoude oud-PvdA-wethouder met mijn achternaam uit die plaats. Ook weet ik dankzij een genealogische quick-scan, dat een deel van de familie ooit vanuit Beerta of Finsterwolde naar Bellingwolde verhuisde. Maar de verwantschap zit ver weg. Je moet er misschien wel voor terug tot begin negentiende eeuw.
Ik schrijf mijn naamgenoot een antwoordmailje, waarin ik dit en de zwerftocht van mijn grootvader uitleg. Die kwam van Finsterwolde, lag in de Eerste Wereldoorlog als soldaat bij Sas van Gent aan de Zeeuws-Vlaamse grens, en werkte daarna bij de douane in de Rotterdamse haven. Vervolgens is hij een poos belasting-commies in Geesteren en Tubbergen geweest, om vanaf 1923 hetzelfde ambt in Uffelte en Havelte uit te oefenen, waar mijn tak van de familie deels is blijven wonen.
Ook geef ik een beknopt cv-tje van mezelf. Helaas komt mijn mailtje terug als onbestelbaar. Tot drie maal toe, ook na kleine retouches in het adres. Daarom de telefoon maar gepakt. Hij begint te lachen als hij mijn, en dus zijn eigen naam uit andermans mond hoort en er komt een aardig gesprek op gang. Met een anecdote van hem over die oud-PvdA-wethouder, zijn oom. Deze Sieno Perton was geboren in 1899. Een eeuw later leefde hij nog en hij keek er reikhalzend naar uit om drie eeuwen mee te gaan maken. Helaas, het mocht niet zo zijn, op de valreep van het nieuwe millennium ging het mis. Bij zijn overlijden was Sieno honderd-en-een-half jaar oud.
Mijn naamgenoot blijkt een joviale man en we spreken af dat ik bij hem langskom, als ik Bellingwolde weer eens passeer. Op de vraag of hij wel eens is aangesproken op mijn internet-activiteiten geeft hij geen sjoege. Toch heb ik, om alle verwarring voortaan te voorkomen, heel eventjes overwogen om zo’n onderscheidend elementje aan mijn naam toe te voegen, als je vroeger veel op noordelijke dorpen zag. Harry Perton Fzn., hoe lijkt dat?
Schuld gedelgd met vlinderstoelen
Geplaatst op: 3 januari 2007 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
In 1953 legde mijn grootvader Albert Vondeling, zelfstandig electriciën te Dwingeloo, een installatie aan in een meubelfabriekje bij Dieverbrug. Maar zijn rekening kreeg hij almaar niet betaald. Na lang soebatten mocht hij van de fabrikant drie keukenstoelen meenemen. Die staan nu bij mij en dit is er één van. Het gaat om een eenvoudig, functioneel en toch sierlijk ontwerp, dat de tand des tijds heel goed heeft weerstaan. Oerdegelijk zijn die stoelen. Uiteindelijk bleken ze hun geld meer dan waard.
Overigens was mijn opa niet op zijn achterhoofd gevallen. Toen een of andere boer steeds maar weer zijn rekening niet voldeed, omdat hij krap bij kas zat, informeerde mijn opa bij diens “botterfabriek” wanneer het melkgeld aan de boeren werd uitgekeerd. Dat ging toen nog contant, in bruine papieren zakjes, als ik het wel heb. De bewuste avond ging mijn opa langs bij de boer. De man probeerde het nog wel even opnieuw, maar kon nu niet meer met goed fatsoen onder betaling uit.
Abraham gezien
Geplaatst op: 9 oktober 2006 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsenMijn broer werd dit weekend vijftig. Weleer een respectabele leeftijd, maar tegenwoordig mogen ze je volgens een nieuw uitgevonden traditie volkomen voor gek zetten. Het begint al met een verbodsbord achter het raam met de tekst: “Hoera! Het leven brengt nu nog meer vreugd, je begint nu aan je tweede jeugd”. En voor je venster zetten ze een Abrahampop neer, die met zijn tennisplunje, racket en bal verdacht veel weg heeft van een Agassi in topvorm:

Ook krijgt het arme slachtoffer een kolossale button opgespeld. Zodat niemand het heugelijke feit kan ontgaan:

Een strohoed met een enorme lintenbult opgezet, net of hij de troonrede gaat bijwonen:

En tot slot gaan ze helemaal los en meten ze hem van alles aan. Zoals een lange baard, grote oren om beter te horen, tampons tegen de neusloop, een gebitje met parelende konijnetanden, een paar oerdegelijke krukken die extra lang meegaan, en een trechter zodat het neutje nog mooi binnenboord blijft:

Nee, dat je je dat allemaal maar moet laten aanleunen…
Foei. 🙂
‘Tou tou tou? Ik mout meer tou tou tou den die’
Geplaatst op: 2 oktober 2006 Hoort bij: Familie 12 reacties
Op het kerkhof van Finsterwolde staat deze bijna honderd jaar oude, al eens afgebroken grafsteen van mijn betovergrootvader Elzo Perton.
Als veertienjarige boerenknecht raakte hij in 1846 betrokken bij een smokkelgeval op de Hamdijk, vlakbij Bellingwolde. Op de terugweg van Bonda, waar hij voor iemand een spinnewiel repareerde, kwam hij twee bepakte en bezakte arbeidersvrouwen uit het Kloosterholt (onder Winschoten) tegen. Ze vertelden dat ze nogal moe waren en vroegen hem een deel van hun last over te nemen. Even later hield een commies het gezelschap aan. Uit het pak van Elzo kwam dik vier pond zout, bijna drie pond kandij en vier ons zachte zeep tevoorschijn.
Ik heb geen vonnis gevonden en waarschijnlijk is hij niet veroordeeld. Maar goed ook, want in deze tijd stond er, naast gemiddeld een maand hechtenis, ook nog geseling op sluikerij, een straf die men op de Grote Markt in Groningen voltrok. Wat overigens de frauduleuze invoer, met name in de wintermaanden van ‘foezel’ (jenever) verpakt in varkensblazen, weinig in de weg legde, want de bijverdiensten waren voor duizenden arme sloebers langs de landsgrenzen niet te versmaden. Vooral niet in een tijd dat de aardappelziekte (1845-1847) de prijzen van levensmiddelen omhoog joeg.
In de stukken heet Elzo een boerenknecht, die ook wel bekend staat onder de naam “Elzo Pik”. Dit laatste duidde niet zozeer op iets beneden de gordel – pik in die betekenis is van veel later datum – als (denk ik) op een stukje timmergereedschap. Over de grens had hij immers net een spinnewiel gerepareerd.
In 1857 trouwde Elzo in het naburige dorp Finsterwolde met de daglonersdochter en dienstmeid Geeske Boog. Anders dan zijn vrouw kon hij niet schrijven, want hij zette geen handtekening onder de huwelijksacte, maar een kruisje. Als getuigen bij het huwelijk traden op de gemeente-ontvanger, de veldwachter en een smid van Finsterwolde. Een grote plechtigheid moeten we ons dus maar niet voorstellen, want de meeste getuigen waren vaak in het gemeentehuis te vinden. Ook bij zijn huwelijk heette Elzo weer boerenknecht.
Elzo Perton en Geeske Boog kregen vijf kinderen: Aike (1855), Hillechien (1857 – dat jaar nog gestorven), Freerk (1861), Geert (1864) en een naamloos en levenloos geborene (1867). Aike zou later timmerman in Finsterwolde worden. Geert, mijn overgrootvader, werd schoenmaker in datzelfde dorp. Freerk, eerst kleermaker in Oostwold, emigreerde met zijn vrouw naar Kalamazoo in Michigan. Vooral gereformeerd-gezinden gingen die kant op, maar of geloof een rol heeft gespeeld bij Freerks landverhuizing is onbekend. Freerks vader Elzo maalde in elk geval niet om de kerk.
De eerste twintig huwelijksjaren van Elzo en Geeske was er hoogconjunctuur. De boeren beleefden “champagnejaren”. In deze tijd heette Het Oldambt ook wel “een tweede Californië”. De lonen stegen, tot de agrarische crisis van 1878 daar opnieuw een eind aan maakte. De eerste stoomdors-, rijenzaai- en schoffelmachines reden al rond en de boeren voerden er in versneld tempo meer in.
Onder de arbeiders van Beerta heerste er al in 1850 een “ondankbare en communistische geest”. De baldadigheid nam er toe, evenals geweld tegen veldwachters. In het naburige Finsterwolde zal het niet veel anders geweest zijn. De eerste golfjes van arbeidsonrust onder landarbeiders in de jaren zestig zouden aanwassen tot een stroom in de jaren tachtig en negentig, mede onder invloed van socialististen als Domela Nieuwenhuis.
Bij het huwelijk van zijn zoon Geert, in 1889, deed Elzo heel erg zijn best op het zetten van een or-den-te-lij-ke handtekening. Kennelijk had hij intussen wel wat meer leren schrijven dan bij zijn eigen trouwerij, toen hij nog met een kruisje moest volstaan. Maar de operatie verliep nu dermate langzaam, dat burgemeester Schortinghuis hem met een “tou, tou, tou” tot enige spoed maande. Van Elzo Perton kreeg hij lik op stuk: “Tou tou tou? Ik mout meer tou tou tou den die!”

Van Elzo en zijn vrouw is nog een foto bewaard, de oudste van onze familie, genomen toen ze al op gevorderde leeftijd waren. Hij heeft een forse baard en is gehuld in een ruim vallende stuutsiekoorden jas. En zij draagt nog een floddermuts met een oorijzer. In hun nadagen had het paar een dubbel huis aan de Klinkerweg, waarvan het de helft verhuurde. Bij het huis zal wel een tuin gezeten hebben, waarop een armeluiskoe stond: een geit. Zoon Geert, de schoenmaker, woonde er zes huizen vandaan.
Het smokkelgeval uit Elzo’s jeugdjaren was geheel en al onbekend aan zijn kleindochter, mijn oud-tante Jeurine. Wel herinnerde zij zich dat haar grootvader beresterk was, en hele mudden graan op zijn schouder kon sjouwen. Ze kwam hem zo wel eens tegen, tussen de middag, als de school uitging. In die tijd werkte Elzo bij Barlagen met de lange baard op de Onnesheerd. Jeurine en zijn andere kleinkinderen gingen daar in het najaar altijd heen voor “pluuster-appels”.
—
De bovenste foto is afkomstig van Graftombe.nl
Dolle pret
Geplaatst op: 18 augustus 2006 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
De hebbedingetjes van SurfSnel ADSL vielen niet alleen gister op de KEI-markt danig in de smaak. Bij de tweeling vonden ze ook een zeer vrolijk onthaal, deze pluizevogels die hun snavels openen, piepen en een lange tong uitsteken als je met je hand in hun binnenste op een plastic blaasbalgje knijpt.
Graftombe.nl
Geplaatst op: 9 mei 2006 Hoort bij: Familie 1 reactie
Bij de Groninger Archieven kwam ik vanavond Henny tegen. Ze vertelde dat ze vrijwilligerswerk deed voor graftombe.nl. Daar had ik werkelijk nog nooit van gehoord, maar het blijkt een website waarop genealogen begraafplaatsen indexeren.
Bij die indexen maken ze foto’s van elk aangetroffen grafmonument. Op graftombe.nl kan men zoeken per provincie, per begraafplaats maar ook op familienaam. De foto’s zijn dan via een virtueel winkelwagentje op te vragen. En als ze inderdaad al in voorraad zijn, krijgt de aanvrager ze gratis en voor nop toegemaild.
Inmiddels staan er alfabetische graflijsten van honderd begraafplaatsen op de site. Die begraafplaatsen bevinden zich vooral in het noorden des lands, want hier woont ook Willem Hovinga, die het project met zijn eigen netwerk begon. Verder is het een zaak van zwaan kleef aan en olievlekwerking. Intussen heeft Hovinga het er behoorlijk druk mee. In de acht maanden tussen medio augustus vorig jaar en medio april dit jaar kreeg hij 8800 aanvragen, dus zo’n 1100 per maand of bijna 40 per dag. Per aanvraag ging het ook nog eens om drie à vier foto’s.
Uiteraard nam ik de proef op de som door mijn eigen familienaam in het zoekvenstertje in te vullen. Uit de database rolden zoals verwacht vooral zerken in Finsterwolde en Winschoten. Twee foto’s van graven in Finsterwolde heb ik aangevraagd. Die van mijn betovergrootvader Elzo (1831 – 1908), een landarbeider die in zijn jeugd betrapt was op smokkelarij, en die van mijn overgrootvader Geert (1864 – 1949), de schoenmaker waarover ik laatst al eens schreef.
Helaas, Hovinga mailde me dat hij de foto’s nog niet binnen had. Volgende week hoopte hij ze te ontvangen, maar hij kon niets beloven. Ik blijf benieuwd. Maar misschien dat ik toch zelf binnenkort weer eens naar dat kerkhof in Finsterwolde ga.
In oons haart bin’n wie allemoal communisten
Geplaatst op: 1 mei 2006 Hoort bij: Familie 8 reacties
Jaren geleden fietste ik eens door het nog communistische Finsterwolde. Ik bekeek het vervallen kerkhof met zijn scheefgezakte pronkzerken en stak voor een tosti aan in de kroeg naast de kerk. Op dat moment was ik de enige gast, maar weldra kwam er een oudere man binnen, met wie ik aan de praat raakte. We bleken familie van elkaar, via mijn overgrootmoeder en haar broer Harm Tuin.
Die Harm Tuin, vertelde mijn zegsman, was een vooraanstaand anarchist geweest. Meermalen logeerde Domela Nieuwenhuis bij hem in Finsterwolde en als dank kreeg Harm Domela’s geschilderde portret, dat nog tot zijn dood in de jaren vijftig boven de kachel hing.
De zus van Harm, mijn overgrootmoeder Antje Tuin, gold daarentegen als zwaar christelijk. Dat was bepaald geen traditie in haar familie, en evenmin in die van haar man, mijn overgrootvader Geert Perton. Tijdens een zware ziekte had Antje visioenen gekregen, en zij en Geert werden op slag gelovig en ook kerks, wat ze tot “oetoarders” in de rode omgeving maakte. Temeer daar ze op zondagen de rechtzinnige prediking in Oostwold prefereerden boven die van de vrijzinnige predikanten in het eigen dorp. Alleen als er in Finsterwolde een predikantsvacature was en er een orthodoxe dominee een vervangingsbeurt deed, wilden ze daar nog wel eens naar de kerk gaan.
Antje Tuin en Geert Perton waren in 1889 getrouwd. Zijn vader, een landarbeider die bij zijn eigen huwelijk nog had moeten volstaan met een kruisje, deed bij de huwelijksvoltrekking van zijn zoon heel erg zijn best op het zetten van een or-den-te-lij-ke handtekening. Deze operatie verliep dermate langzaam, dat de burgemeester hem met een “tou, tou, tou” tot enige spoed maande. Van mijn betovergrootvader kreeg hij lik op stuk: “Tou tou tou? Ik mout meer tou tou tou den die!”
Antje en Geert Perton behoorden niet meer tot de landarbeidersstand. Geert was als jongen in de leer gegaan bij een schoenmaker en op zijn 22-ste nog schoenmakersknecht, toen hij een flinke som geld kon beuren. Met twee oudere broers was hij zelf vrijgesteld voor de militaire dienst, maar hij trad als remplaçant in de plaats van iemand uit Ulrum die wel ingeloot was. Zodoende kwam hij bij het eerste regiment veldartillerie, waarvan de kanonnen natuurlijk nog door paarden werden voortgetrokken. Ergens bleef Geert landarbeiderszoon, in het grote genoegen namelijk waarmee hij zich deze episode later herinnerde: “’s Mörgns as deur’n opengong’ng frensd’n peerd’n aal”.
Anders dan veel andere landarbeiderszonen bleef Geert zijn leven lang orangist. Na zijn diensttijd vestigden hij en Antje zich eerst in een gehuurde schoenmakerij te Oostwold. Een paar jaar later kochten ze van het geld dat hij bijeengespaard had dertien are zandgrond aan de Klinkerweg in Finsterwolde en lieten er zijn broer Aike een huis van wel duizend gulden op neerzetten. Het was het allereerste huis aan de Klinkerweg. Eigenlijk konden Geert en Antje veel meer land kopen van boer Amster aan de overkant van de Hoofdweg, maar dat hadden ze niet aangedurfd. Op het lapje grond bij het huis hielden ze kippen, en een schaap en een geit voor de melk. Ook had Geert ‘imen’, oftewel bijen, die in het voorjaar op de koolzaad vlogen en daarna met een wagen naar de heide in Westerwolde gingen.
Al stond de trapnaaimachine in de schoenmakerij zelden stil, Geert en Antje hadden een sober bestaan. Vanwege de gloeiende kachel bleven er ’s winters nogal eens mensen in de werkplaats plakken. Maar buiten de schoenmakerij om hadden Geert en Antje niet zoveel contact met dorpsgenoten. Het waren ernstige, bepaald niet uitbundige mensen. Hun geloof speelde daarin een rol, maar ook weer ziekte. Geert was zelf asthmatisch. Mijn oud-tante herinnerde zich levendig de keer dat haar vader door een hevige aanval niet naar een verloting kon en zijn lot aan een buurman mee moest geven. Het ging om de verloting van een geit zonder horens in logement Ufkes.
Met kerst kwam er geen boom in huis, want dat deden alleen vrijzinnigen. De kinderen gingen aanvankelijk ’s zondags ook naar Oostwold, maar dan voor de catechisatie. Daar kwam een eind aan toen ze onderweg steeds getreiterd en uitgescholden werden door de andere kinderen. Vanaf dat moment bezochten ze ’s zondags een evangelisatie-lokaaltje in Beerta, waar ene Molenkamp de godsdienst onderwees.
Hoe uitzonderlijk Antje en Geert ook waren, tegelijkertijd kreeg de opstandigheid die breed onder de Oldambster landarbeiderbevolking heerste ook vat op hun. Geert zong onder zijn werk wel eens een spotliedje op de boeren, ik neem aan als er geen boer in de buurt was. Ook bracht een boer eens vetbemodderde laarzen, zo van het land, weer terug naar de schoenmakerij, omdat hij er niet op vertrouwde dat ze goed gerepareerd waren. Antje weigerde ze schoon te maken, wat ze anders uit goeiigheid wel deed. Maar te ver kon dat natuurlijk niet gaan. Al had hij er een bloedhekel aan, Geert hielp de grote boerenklanten ’s zomers met koolzaaddorsen. Dat kon hij als kleine middenstander niet weigeren.
Na Oud en Nieuw kwamen de boeren altijd hun jaarrekeningen betalen in het mooie voorkamertje. Tenminste: de meeste boeren, want sommige bleven in gebreke. Toen Geeske, de oudste dochter van Geert en Antje, daar oud genoeg voor was, moest zij bij deze wanbetalers langs. Dat betekende kilometers lange kleiwegen aflopen, ploeterend door de bragel en tegen weer en wind. Zo kwam ze een keer doorweekt bij zo’n boer, die haar in de opening van de achterdeur vroeg: “Vertraauwt Perton oons nait meer? Kom volg’nde weke moar terug heur”.
Thuis, aan tafel bij het avondeten, bracht Geeske verslag uit van deze ervaring. Haar conclusie: “In oons haart bin’n wie allemoal communisten.”
“Stil toch mien wicht”, zei Geert. “Denk om oons affère.”
Afscheid met Prediker
Geplaatst op: 20 december 2005 Hoort bij: autobio, Familie Een reactie plaatsenEerst iets van Bach op het orgel. Een toccata. Gekuch, terwijl achter ons de kerk volloopt. Ik zit op de eerste rij, helemaal rechts, en staar naar het primitief-rode, hoogmiddeleeuwse wijdingskruis vlakbij me op de kerkmuur.
Het is duidelijk een christelijke dienst, hoewel ik mijn vader nooit zo gekend heb en hij in het ziekenhuis ook geen sjoege op mijn vragen in die richting gaf. Het zij zo. Ik heb er vrede mee.
Er is een wijding, er is een gebed, er is een dankzegging. Naast Bach speelt het orgel ‘De Heer is mijn Herder’. En door mijn veto van het Drentse volkslied klinkt er bij wijze van compromis twee maal Ede Staal. Dat blijkt iets teveel van het goeie: achteraf komt er de klacht dat mensen Ede niet begrepen.
Er zijn vier adventskaarsen aangestoken en de dominee spreekt zijn welkom uit. Zegt dat het vreemd is zo aan de vooravond van Kerstmis. “Hoop op geboorte en nieuw leven mengt zich met verdriet op dit uur van afscheid.”
Voor de schriftlezing haakt hij in op de contrasten van de rouwbrief. Met de bekende tekst uit Prediker 3, dat er voor alles een uur en een tijd is. Dankzij The Byrds heb ik daar wel wat mee. Toepasselijke strofen: “Ik heb gezien de bezigheid, die God de kinderen der mensen gegeven heeft, om zichzelf daarmee te bekommeren”, en “dat er niets beters is, dan dat de mens zich verblijdt in zijn werken, want dat is zijn deel.”
De predikant geeft een redelijk geslaagd portret van mijn vader. Die vanaf zijn geboorte slechthorend was, en als schooljongen doorlopend voor dove kwartel uitgescholden werd. De opeenvolgende hoortoestellen trekken aan mijn geestesoog voorbij, van het lompe zwarte bakelieten geval op zijn borst, tot de gehoorbrillen met steeds dunnere stangen en het vierkante blokje, dat hij een jaar of wat geleden achter zijn oor gemonteerd kreeg. En ik zie zijn onbeholpenheid op verjaardagen en feestjes weer. Als het geluid van alle kanten kwam, verstond hij geen mallemoer. Dan keek hij om zich heen, en genoot wel, maar participeerde niet of nauwelijks.
Hij was bescheiden, mijn vader. Iemand die liever op de achtergrond bleef. Meningen uitte hij zelden of nooit. De dominee zegt het ook. En getuigt naar waarheid dat mijn vader maar één hobby had, zijn werk in het kantoor bij ons aan huis.
Toen mijn vader vlak na de oorlog bij de belastingdienst kwam, kon hij op een gegeven ogenblik niet hogerop, vanwege dat slechte gehoor. En dus begon hij voor zichzelf, als zelfstandig gevestigd administrateur voor allerlei boeren en middenstanders uit de omgeving. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat mijn grootvader, in ons dorp de strenge doch rechtvaardige commies van ’s Rijks indirecte belastingen, daar ook wel enigszins de hand in had. Maar eenmaal onder diens vleugels vandaan, bleef mijn vader als altijd toegewijd, nauwgezet, geduldig en zeer gestructureerd werken, vulde journaal na journaal in zijn heldere, strakke, bijna ijzeren handschrift, op basis van ordeloze stapels nota’s in schoenendozen, waar hij zich maar mee redden moest. Weldra zat er personeel op kantoor, er kwam een parttime spaarbankfiliaal bij, langzamerhand breidde de klantenkring zich uit, gestaag bleef het jaarinkomen stijgen. Na zijn 65-ste werkte hij gewoon door, beetje bij beetje en soms noodgedwongen afbouwend, maar op zijn 77-ste hielp hij nog steeds ouwe vaste klanten met hun belasting-aangiften. Zulke bilateraaltjes vormden zijn element.
Tegen ons, maar dat wist de dominee niet, sprak mijn vader vooral op afscheidsmomenten. Voor het slapen gaan schilde hij secuur een appeltje aan de woonkamertafel, sneed dat in vier gelijke partjes en deelde die partjes uit. ’s Zondagsavonds bracht hij zijn zoons naar de bus of de trein, een zwaaiende hand ten groet. Terwijl de bus op toeren kwam zag je hem dan in de verte omkeren en voorbij het schrale licht van de eenzame straatlantaarn oplossen in de nacht van het dorp, waar hij zijn leven lang thuis was.
Podzol en geel zand
Geplaatst op: 19 december 2005 Hoort bij: autobio, Familie Een reactie plaatsenMorgen is het een jaar geleden dat mijn vader overleed.
In september viel hij een paar keer flauw, waarbij hij ook een flinke hoofdwond opliep. In het Meppeler ziekenhuis onderzocht, bleek hij uiteindelijk een hersentumor zo groot als een kers in zijn hoofd te hebben. Hij kwam op de wachtlijst voor een operatie.
Die ingreep zou in Zwolle plaatsvinden. Maar mijn moeder en hij gaven de voorkeur aan het Academisch Ziekenhuis hier in Groningen. Een kwestie van goeie ervaringen vooral. Helaas bleek het voor de ziekenhuizen nog niet zo gemakkelijk om papieren van Zwolle naar Groningen te krijgen. En mijn broer, zelf werkzaam in het AZG, heeft nog ettelijke keren zitten soebatten om een wat hogere prioriteit.
Op woensdag 26 november vond de operatie plaats. Vooraf kregen we de waarschuwing dat die riskant was en vijf uur zou duren. Echter, in drie uur waren ze klaar. De kers hing slechts met een enkel steeltje aan één bloedvaatje. Ook een goed teken was dat hij op de intensive care ’s avonds even bijkwam en glimlachte. Een paar dagen later zat hij alweer fleurig rechtop in bed, was zelfs al eens op de been geweest, en at met smaak. De Werthers’ Echte maakte hij in een mum van tijd krakend soldaat.
Wel was hij af en toe flink in de war. Er hing een reproductie aan de muur, van een impressionistisch landschap uit het Boston Museum of Fine Arts. De naam van het museum stond in koeien van letters onderaan de reproductie. Maar toen hij die naam voor zichzelf hardop las, kwam er heel iets anders uit. Weer helder, had hij in moeilijke gesprekken geen zin. Je kon hem geen groter plezier doen dan te praten over koetjes en kalfjes, met een enkele kwinkslag er tussendoor.
De op kweek gezette kers bleek intussen een uitzaaiing van een melanoom, een huidkanker die meestal jonge mensen treft. Er moest nog worden gezocht naar eventuele andere uitzaaiingen, alsmede de bron, maar hij had een vergrote moedervlek op zijn lip, dus als je het mij vraagt zou daar die kiem wel eens kunnen liggen. Als het niet lukte om de bron en de andere metastasen te vinden, aldus de Nurse Practitioner tegen mijn broer, dan was de prognose nog een half jaar. In zo’n kwart van de gevallen konden de artsen ‘het’ niet vinden. In elk geval moest het gebied rond de weggehaalde kers nog bestraald, in tien sessies waar hij ontzettend tegenop zag.
In afwachting van die behandeling ging hij op 1 december naar huis. Ook daar at hij als een tijger. De haringen en garnalen die mijn broer uit Katwijk meebracht schrokte hij op alsof hij uitgehongerd was. Maar zijn krachten kreeg hij er niet door terug. Eerst kon hij nog enkele meters zonder ondersteuning lopen, na anderhalve week ging zelfs dat niet meer. Mijn moeder moest hem niet alleen wassen, maar ook gaan voeren. Bovendien kon hij zijn ontlasting niet meer goed ophouden. Het werd tijd voor thuiszorg.
Omdat hij geen hoofdpijn meer had, was een middel om vochtdruk van de hersenen te nemen al gestopt. Wellicht iets te voorbarig. Op 13 december kreeg hij ’s ochtends vroeg een verschrikkelijk zware epileptische aanval. Wat betekende dat hij opnieuw met zwaailicht naar het Meppeler ziekenhuis ging. Daar is hij niet meer bijgekomen, lag de eerste dagen te krimpen en te woelen van de pijn, tot ze de morfinedoses verhoogden. Wat restte was een hoorbaar steeds moeizamer ademhaling. Op maandag 20 december gaf hij onopgemerkt de geest in zijn slaap.
De middag voor kerst is hij begraven. Het was mooi weer, die dag. Vlakbij het pas gedolven graf – podzol en geel zand – zaten koolmezen in een eik te spelen. Hij zou er veel plezier aan hebben beleefd.
Op de boerderij
Geplaatst op: 9 oktober 2005 Hoort bij: Familie, Ommelanden Een reactie plaatsen(Van mijn achterneef Johannes in Feerwerd):




Feerwerd
Geplaatst op: 21 augustus 2005 Hoort bij: autobio, Familie Een reactie plaatsen
Feerwerd neemt een bijzondere plek bij me in. Van mijn achtste tot mijn twaalfde en op mijn zestiende nog eens, logeerde ik er iedere zomer drie, vier weken bij mijn oud-oom Klaas en mijn oud-tante Lieuwkje op de boerderij. Dat hield bij mooi weer in een heel klein handje helpen met het melken, koeien drijven, kippen voeren en hooien, naast vissen en zwemmen bij Garnwerd en bij de Aduarderzijl. Met slecht weer las ik op zolder de strips en boekjes van mijn achterneven. Op mijn zestiende ging ik vooral ouwe Groninger kerken bijlangs, en maakte daar vierkante dia’tjes van met een Agfa-toestelletje.
Op de foto een achterpad dat van de Onnesweg in een haakse bocht naar het Feerwerdermaar loopt, en dat uitkomt naast het voormalige café Wiersma, tegenover de brug. Vroeger liepen we daar altijd langs. Tegenwoordig is het privé-bezit, maar van een kennis, dus hoef ik me er niets van aan te trekken.
Deze zomer was ik nog maar één keer in Feerwerd geweest, begin juli. Mijn achterneef Johannes, die tegenwoordig de boerderij in eigendom heeft, bleek nu niet thuis, maar ik trof hem een kwartiertje later op een terrasje in Garnwerd. Hij was ook wezen fietsen.
Mooi strijklicht op de terugweg, langs de andere kant van het Reitdiep, Wetsingerzijl en Wierumerschouw. Bij de Sprikkenborgbrug kwam ik Guus T., onze oud-hoofdredacteur, tegen. Hij skeelerde. En bepaald niet slecht voor een Brabander. Hij ging met brede slagen brug-op. Er zat überhaupt een hoog UK-gehalte onder de passanten, want op de heenweg raasde nieuwsredacteur Jan B. in wieleroutfit langs het Van Starkenborghkanaal.

Recente reacties