Certificaat van Onvermogen
Geplaatst op: 10 september 2018 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Verklaring van onvermogen, op 1 mei 1852 afgegeven door de burgemeester van Scheemda aan Geert Heikes Perton (ook wel eens Peton genoemd) en diens vrouw Grietje Brouwer, arbeiders wonend te Westerlee.
Geert en Grietje hadden de verklaring nodig voor een rechtszaak, die tegen ze was aangespannen door Grietjes wat oudere halfbroer. Hun moeder was overleden, en Grietjes halfbroer eiste scheiding van de nalatenschap. Bij de erfenis hoorde volgens hem het huis, dat Geert en Grietje bewoonden. Volgens Grietje echter, was dat huis van haar en haar man en had haar moeder alleen wat kleding en losse spullen nagelaten, waarvan de opbrengst nauwelijks voldoende was om de begrafenis van te betalen.
Het staat niet in de bijkomende stukken, maar er schemert doorheen dat die moeder bij Geert en Grietje inwoonde, en ze voor de kost en verzorging beloonde met het huis. Bij de rechtbank zullen Grietje en haar halfbroer dan gesteggeld hebben over de rechtmatigheid van die overdracht. Mocht die niet notarieel vastgelegd zijn, dan moesten Geert en Grietje verhuizen, denk ik.
Deze Geert Perton was de oudere broer van mijn betovergrootvader Elzo Perton, de smokkelaar.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 882 (archief Arrondissementsrechtbank Winschoten) inv.nr. 1181 (verzoekschriften 1851-1852). Met dank aan Jan-Paul Wortelboer.
Een suikeroom in Tichelwarf?
Geplaatst op: 7 september 2018 Hoort bij: Familie 1 reactie
Jan-Paul Wortelboer vond weer een stuk familiegeschiedenis voor me:
“Procuratie door de meerderjarige kinderen van wijlen Haike Aeikes Peton en Ettjen Hendriks, gewoond hebbende te Beerta en Bonda, op den Justiscommissarius en not[ariu]s Johan Antoon Kirchhoff te Weener.”
Deze volmacht vanwege de kinderen van de oudste Perton in Nederland, werd eind 1820 opgemaakt door mr. Rudolf de Sitter, notaris te Winschoten. Die kinderen, dat waren:
- Aeike Heikes Peton (32), van beroep dienstknecht, wonend in Beerta;
- Aaltje Heikes Peton (30) met haar man Feije Jans Hems, arbeider, te Beerta;
- Janna Heikes Peton (26) met haar man Sebo Freerks Goring, arbeider, in Midwolda;
- Hendrik Heikes Peton (22), dienstknecht, te Beerta.
Opmerkelijk is dat notaris De Sitter steeds Peton schreef, waar de naam toch echt Perton was. Dat gebeurde ook wel eens in akten burgerlijke stand, die de familienaam bovendien soms als Puton weergaven. Een teken dat dat Perton met een onhoorbare r en een stomme e werd uitgesproken.
Met de volmacht die de comparanten bij De Sitter lieten registreren, machtigden ze diens ambtgenoot Kirchhoff te Weener, over de landsgrens aan de Eems, om de “erfmassa” van wijlen Klaas Heikes te laten verzegelen en inventariseren, voor zover dat nog niet gebeurd was. Deze Klaas Heikes woonde in Tichelwarf (vlak onder Bunde), maar was medio dat jaar overleden in Amsterdam. Wat hij daar uitspookte, mag Joost weten en een overlijdensakte heb ik ook niet kunnen vinden. Maar hij zal een broer van Haike Aeikes (Perton) zijn geweest en daarmee een oom van de comparanten. Dat hij juist niet met de naam Perton of Peton werd aangeduid, is weer een teken dat deze achternaam pas in Nederland aan de familie verbonden raakte.
In de plaats tredend van hun vader, waren comparanten ab intestato (bij ontstentenis van een testament) Klaas Heikes zijn erfgenamen, “wegens maagschap”. Namens hen moest de notaris uit Weener Klaas Heikes zijn eigendommen sub benefico inventarii aanvaarden en in bezit nemen. Hij diende alle roerende en onroerende goederen te laten veilen en daarvan Klaas zijn schulden af te betalen. En als er dan nog wat overbleef, moest hij dat onder de comparanten verdelen.
Bij de ondertekening van de akte verklaarden Aeike, Aaltje en Janna Heikes Peton, dus de drie oudste kinderen van hun vader, “haare namen niet te kunnen zetten”. Alleen Hindrik Heikes Peton was daartoe bij machte, net als zijn beide aanwezige zwagers. Alle drie zetten ze een beetje houterige handtekening.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 112 (notarissen Midwolda en Winschoten) inv.nr. 39 (bundel akten 1820), akte nr. 203 d.d. 27 december 1820. Met dank aan Jan-Paul Wortelboer.
Geknipt voor u !
Geplaatst op: 26 juli 2018 Hoort bij: Familie 5 reactiesProgramma-overzicht van maandag `17 februari 1969, ontleend aan De Stem van die dag.
Primetime en ook nog het langste onderdeel van een avondje TV dat slechts van tien voor zeven tot uiterlijk kwart voor elf duurde…
Bijen houden niet van hoortoestellen
Geplaatst op: 19 juli 2018 Hoort bij: Familie 2 reactiesOp het imkerforum Bijenhouden.nl, staat deze klacht van iemand die slechthorend is en zich Franschman noemt:
“Door noodlottige omstandigheden ben ik plotseling bijzonder doof geworden. Tuten en kwaken hoor ik niet meer en ook zoemverandering door stemmingsverandering bij de bijen zijn niet meer hoorbaar. Een uiterst vervelende bijkomstigheid is dat bijen geïrriteerd raken door de electro-magnetische straling van de gehoortoestellen. Bijen steken mij nu in de oren (…) als ik in de buurt van de kasten kom met gehoortoestellen in, en zonder kapwerk.”
Bij andere bijenhouders op het forum roept het geconstateerde verschijnsel herkenning op. Het doet mij eraan denken hoe weinig mijn vader had met de bijenhobby van zijn vader, mijn opa. Hij ging liever niet mee naar diens bijenstal en als hij dat toch deed, bleef hij op een zeer eerbiedige afstand staan. Dat kwam, begrijp ik nu, doordat de bijen gepikeerd reageerden op zijn hoorapparaat. Als slechthorende heeft hij die toestelletjes van jongs af aan gedragen. Ze werden steeds kleiner van formaat en steeds kekker van vormgeving, maar brachten mijn vader niet dichterbij de bijen.
Overtreding van een samenscholingsverbod
Geplaatst op: 4 juli 2018 Hoort bij: Familie 1 reactie
Mijn oudste, zeer gewaardeerde collega kwam vandaag aanzetten met een proces-verbaal van de “openbare terechtzitting van het Kantongerecht Winschoten” op 15 augustus 1929.
In die zitting moest voorkomen Jan Perton, geboren 23 januari 1895, van beroep timmerman en wonende te Finsterwolde op het adres Klinkerweg D 183. De kantonrechter had er weinig werk van, want de beklaagde liet verstek gaan. Als getuige werd gehoord Auke Feenstra, opperwachtmeester der marechaussee, gestationeerd in Finsterwolde. Hij had Jan bekeurd wegens een “algemeen politie-voorschrift krachtens de gemeentewet in buitengewone omstandigheden, door den Burgemeester uitgevaardigd” op 29 mei 1929.
Het herkennen hiervan vereist wat achtergrondkennis. Dat jaar was het jaar van de grote landarbeidersstaking. Op de avond van 28 mei was hotel De Unie in Finsterwolde belegerd door honderden arbeiders, die er onderkruipers vermoedden. Ramen waren er ingekinkeld. De marechaussee voerde charges uit en had daarbij ook geschoten. Drie mensen raakten gewond. Een van de drie, de venter Eltjo Siemens die alleen maar toeschouwer was, kreeg een kogel in de buik en stierf op de 29ste mei. Het voorschrift dat Jan Perton overtrad, was die ochtend om 8 uur afgekondigd. Het betrof een samenscholingsverbod voor groepen van meer dan vijf personen.
Wanneer Jan Perton het samenscholingsverbod overtrad, staat niet in het proces-verbaal. Dat kan ook een maand of wat later geweest zijn. Hoe dan ook, de kantonrechter veroordeelde Jan tot 4 gulden boete, waarschijnlijk het standaard-tarief.
Deze Jan Perton (1895-198?) was een drie jaar jongere neef van mijn grootvader en woonde twee huizen verderop aan de Klinkerweg. Hij was een zoon van Aike Perton, een timmerman, en net als zijn vader timmerman. Zo staat hij tenminste in dat proces-verbaal van 1929 geregistreerd. Maar hij moet toen ook al chauffeur geweest zijn. In 1950, als hij en zijn vrouw naar de Stationsstraat in Winschoten verhuisd zijn, krijgt hij namelijk een ANWB-insigne met bijbehorend diploma voor een kwarteeuw professioneel chaufferen. Hij is dan buschauffeur bij de GADO.
Zijn vrouw, Grietje Kuipers, kwam uit de Stad. Haar vader was stoombootkapitein. Ze schijnt nogal goedlachs te zijn geweest. Vlak voor de Bevrijding, toen ze nog in Finsterwolde woonden, vierden ze hun zilveren huwelijk. Dat was noodgedwongen een sober feest, vernam ik jaren geleden eens van hun neef. De jenever die op tafel kwam, was verkregen via een ruilhandeltje, en mensen namen hun eigen vleeswaren mee voor de hap bij dit borreltje.
Voor zover ik kon nagaan zijn Jan Perton en zijn vrouw eind vorige eeuw uit de tijd geraakt. Er staat nog een foto op Flickr uit 1961, toen Jan net gepensioneerd was en ze samen met een ander echtpaar op reis waren.
—
Met dank aan Reg Mulder.
Op de boeldag van mijn betovergrootmoeder
Geplaatst op: 28 juni 2018 Hoort bij: Familie 1 reactie
In mei 1908 overleed mijn betovergrootvader Elzo Perton. Zijn weduwe, mijn betovergrootmoeder Geeske Boog, volgde hem twee jaar later in het graf. In de tussentijd was ze in hun huisje aan de Klinkerweg te Finsterwolde blijven wonen, zoals blijkt uit het financieel verslag van de boeldag, dat in het notarieel archief bewaard bleef en dat een lijst bevat van alle kavels, de hoogste bieders en hun herkomst.
Op die boeldag, begin september 1910, kwamen slechts 58 kavels onder de hamer, terwijl er 34 hoogste bieders genoteerd staan. Op één na waren die personen allemaal man, wellicht omdat die van de notaris qua betaling moesten instaan voor hun (handelingsonbekwame) vrouwen. Een hoogste bieder sleepte gemiddeld dus nog geen twee items in de wacht. Geen enkele hoogste bieder kocht meer dan een handvol items, de meesten stelden zich tevreden met één of twee. Zo te zien waren er dus geen opkopers aanwezig.
Van de 34 hoogste bieders kwamen er 28 uit Finsterwolde en 5 van de Ekamp, dat vlak om de hoek van de Klinkerweg ligt en deels onder de gemeente Finsterwolde viel. De enige persoon die van wat grotere afstand moest komen, was de jonge joodse koopman Henri of Henrij Slager, die later met zijn vrouw Naatje vergast werd in Auschwitz. De inboedelveiling van mijn betovergrootmoeder was, kortom, van zéér lokaal belang – de plaatselijke veilingmeester vond het ook niet de moeite waard, deze in de Winschoter Courant aan te kondigen. Onder de aanwezigen vallen bovendien de namen van verschillend buurmannen op, zoals die van de dan 53 jaar oude anarchistische landarbeider Harm Harms Tuin, alias Harm Boukje. Hij woonde wat hogerop aan de Klinkerweg tussen Geeskes beide zoons in. Qua leeftijd viel hij nauwelijks uit de toon bij de aanwezigen, die gemiddeld ongeveer 50 jaar oud waren (de jongsten liepen zo’n beetje tegen de 30).
Die leeftijden checkte ik aan de hand van Alle Groningers, evenals de beroepen van de hoogste bieders:
| arbeider / dagloner | 17 |
| timmerman | 5 |
| wagenaar / voerman / vrachtrijder / bode | 3 |
| schippersvrouw | 1 |
| visventer | 1 |
| schoenmaker | 1 |
| koopman | 1 |
| landbouwer | 1 |
| ? / onbekend | 4 |
Voor zover bekend, ging het in meerderheid dus om dagloners en arbeiders, en verder betrof het veelal kleine middenstand. Die ene boer was de uitzondering die de regel bevestigde.
De spullen die op de boeldag werden geveild, laten zich indelen in acht groepen:
- Verwarming (2 kachels waaronder 1 kookkachel die als enige item werd gekocht door de joodse koopman, turf, tang, (turf-)bak en minstens 5 stoven);
- Wasgerei (o.a. aker, tobbe, balie);
- Kookgerei (pan, 2 x ketel, pot);
- Drinkgerei (lampje oftewel theelichtje, een theepot, allerlei kopjes en schoteltjes, glasgoed, koffiemolen, koffiepot, dienblad, watervat);
- Slaapgerei (3 bedden, 4 kussens, 3 dekens);
- Zitgelegenheid (5 stoelen, armstoel, tafel);
- Wand – en bergmeubels (klok, kabinet met beide kommen erop, commode);
- Landbouw/tuingereeedschap (2 x schop, hark, schoffel, vork, krouwel, boor, snit?, zeis, 2x kruiwagen, kooi).
Het aantal stoven en de turfvoorraad in deze tijd van het jaar doen vermoeden dat Geeske wat kouwelijk was aangelegd. De vijf stoelen corresponderen met de grootte van haar vroegere gezin (met man en drie zoons), terwijl het landbouw- en tuingereeedschap herinnert aan het beroep van wijlen haar man Elzo Perton, die landarbeider of dagloner was.
In totaal bracht Geeskes boedel ƒ 78,85 op, niet veel. De duurste spullen bleken:
| Kavel | Hoogste bod | Hoogste bieder |
| Klok | ƒ 9,- | Aiko Perton voor zijn zoon Elzo |
| Turf | ƒ 8,50 | Aiko Perton |
| Kabinet | ƒ 7,- | Pieter Ottes Kuiper |
| Bed | ƒ 6,50 | Hanno Speelman |
| Commode | ƒ 3,50 | Klaas Alles |
| Bed | ƒ 2,80 | Anno Speelman |
| Bed | ƒ 2,60 | Roelf Ahlers |
| Kruiwagen | ƒ 2,40 | Geert Perton |
Opmerkelijk was, dat Geeskes beide in Finsterwolde woonachtige zoons op haar boeldag meeboden. Zoals gezegd, woonden zij vlakbij haar aan de Klinkerweg. Aico, een timmerman, kocht naast de klok de turfvoorraad van zijn moeder, haar koffiepot en een stoof. Die klok bracht meer op dan het kabinet en het duurste bed, mogelijk zat er een affectieve waarde aan vast – Aico kocht dat stuk immers voor zijn oudste zoon, die hij naar zijn vader genoemd had – al kan die klok ook het pronkstuk van het huis geweest zijn. De schoenmaker Geert Perton, mijn overgrootvader, bood het hoogst op de betere kruiwagen, de tafel, de koffiemolen en glaswerk. De koffiemolen zou later wel eens naar mijn grootvader gegaan kunnen zijn, en zo ja, dan heb ik hem nu.
Dat Geeskes beide zoons meeboden en zulke blijkbaar begerenswaardige objecten niet bij voorbaat aan de veiling onttrokken, zal gelegen hebben aan het feit dat hun broer Freerk in Amerika recht had op een derde deel van de opbrengst. Het moest er dan natuurlijk wel eerlijk aan toegaan.
Maar is dat ook gebeurd? De lijst met kavels lijkt een redelijk complete landarbeidersinboedel te omvatten, maar toch missen er dingen. En dan doel ik niet op boeken, muziekinstrumenten en spelletjes – aan dergelijke luxe deden arbeiders destijds nog niet, al hadden ze soms wel een bijbel of testament in huis, maar die ontbraken hier ook. Opsmuk aan de wanden kwam er evenmin onder de hamer – die hoeft er dus niet geweest te zijn, maar zou sowieso niet veel hebben voorgesteld. Wat wèl echt ontbrak waren borden en bestek – mogelijk waren die voorwerpen onderhands overgenomen door een zoon, misschien ook wel omdat Geeske haar warme eten in het huis van die zoon kreeg. Tevens ontbraken Geeskes kleding en mogelijk wat eenvoudige sieraden bij de kavels. Zulke ‘lijfstoebehoren’ werden vanouds echter altijd apart gehouden op boedelinventarissen en zullen aan de schoondochters gegeven zijn.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 110 (archief notaris A.H. Koning, Finsterwolde) inv.nr. 134, akte nr. 193: proces-verbaal van veiling d.d. 6 september 1910.
Elzo Perton koopt een lap grond en bouwt er een huis
Geplaatst op: 13 juni 2018 Hoort bij: Familie 1 reactie
Het anno 1880 in bouwpercelen verdeelde stuk weiland (E 543) van boer Wester, links bij de Klinkerweg, en zijn ligging ten opzichte van Finsterwolde. Bron: HisGis.
Jan Jans Wester, een boer op de westkant van Finsterwolde, bezat daar vrij veel grond. Onder meer een kamp weiland aan de westkant van de nog onbewoonde Klinkerweg, die nagenoeg 1 hectare groot was en kadastraal bekend stond als E 543 (zie kaartje, links). Eind 1879, begin 1880 besloot Wester de kleinste helft van dat perceel van de hand te doen. Hij liet langs de Klinkerweg vijf bouwpercelen afbakenen, “huisplaatsen” van elk 9 are en 60 centiare groot, en deed deze uit in beklemming (erfpacht met vaste, onveranderlijke huur). Elk perceel moest voortaan 12 gulden beklemhuur per jaar gaan doen. Op 9 januari 1880 vond in een herberg de veiling van deze beklemmingen plaats.
Van noord naar zuid waren dit de hoogste biedingen, met erachter de namen van de mannen die het hoogst voor de beklemmingen boden:
| Koopsom: | Koper: |
| ƒ 150,- | Elze Perton, arbeider te Finsterwolde |
| ƒ 150,- | Freerk van Dijk, dienstknecht te Oostwold |
| ƒ 140,- | Elze Principaal, dienstknecht te Finsterwolde |
| ƒ 140,- | Harm Bakker, arbeider te Finsterwolde |
| ƒ 100,- | Jan van Dijk, arbeider te Finsterwolde |
Hoe zuidelijker het perceel lag, hoe minder er werd geboden. Mogelijk hing dat samen met hoogte of de afwatering, misschien speelde de afstand tot Finsterwolde ook wel een rol. Alle bieders behoorden tot de arbeidersstand, we zien hier de eerste fase van de Klinkerweg als roemruchte arbeidersstraat. Mijn betovergrootvader Elzo Perton ging aan de haal met het perceel dat het dichtst bij Finsterwolde lag.
Omdat boer Wester nogal wat stukken (akker)land om de nieuwe huisplaatsen heen had liggen (zo’n dertien percelen) verbood hij zijn nieuwe meiers op hun grond “pluimgedierte” te houden, op straffe van 10 gulden boete. In de veilingakte liet hij dit verbod en de sanctie vastleggen als erfdienstbaarheid op de huisplaatsen. Geen arbeiderskip zou hem het graan wegpikken!
Specifiek voor Elzo Perton gold nog de bepaling dat de laan langs de noordgrens van zijn perceel het eigendom van boer Wester bleef. Elzo mocht er dus niet zomaar gebruik van gaan maken. Langs de laan moest er een sloot komen van een meter breed, waarvoor Wester de helft van de grond leverde, terwijl Elzo de andere helft voor zijn rekening moest nemen. Elzo draaide echter in zijn eentje op voor het onderhoud – hij moest zorgen dat de sloot haar breedte bleef houden. Bovendien mocht hij binnen twee meter vanaf de laan geen “houtgewas”, dus bomen en heesters planten.
Net als de andere kopers moest Elzo op 1 mei 1880 zijn beklemming betalen. Bleef hij of een van zijn nieuwe buren in gebreke, dan gold een rente van 5 % over de schuld, Zolang er niet afbetaald was, hield Wester een recht van hypotheek., en mocht een beklemde meier zijn vastgoed niet van de hand doen.
Naderhand, op 21 mei 1880, leende Elzo Perton 650 gulden van Jan, Eildert en Albertje Schuitema. Het ging om twee broers en een zus te Beerta, waar de ene broer (Jan) blauwverver en de andere (Eildert) bakker was. Elzo groeide op in Beerta, waarschijnlijk ging het om oude kennissen die hem vertrouwden. Van het geld zal 150 gulden voor de betaling van Westers beklemming bestemd zijn geweest, en 500 gulden voor de bouwkosten van de dubbele woning die er kwam. In Beerta tekenden partijen ook de hypotheekakte, en wel bij kastelein Jan Hindrik Puister, die tevens optrad als getuige. Elzo zou jaarlijks 5 % rente over zijn schuld aan de Schuitema’s betalen, en zij verkregen als geldschieters de gebruikelijke hypothecaire rechten over Elzo’s behuizing en de beklemming van de bijbehorende grond, kadastraal nog steeds aangemerkt als E 543 (zij het gedeeltelijk). Elzo moest zich verplicht tegen brand verzekeren en dat was maar goed ook, gezien de ervaring in 1892, toen door de wind vlammen van de overkant van de Klinkerweg oversloegen en zijn huis tot de grond toe afbrandde.
—
Bronnen: RHC Groninger Archieven, Toegang 110 (archief notaris A.H. Koning te Finsterwolde) inv.nr. 48, akte 1880 nr. 6 (veilingakte d.d. 9 januari 1880); en inv.nr. 50, akte 1880-146 (hypotheekakte d.d. 21 mei 1880).

De handtekeningen onder de koopakte van 1880. Links van de rode streep de onbeholpen pootjes van de kopers, allen arbeiders; rechts van de rode streep de veel geroutineerdere signaturen van de verkoper, diens getuige, een notarisklerk en de notaris zelf.
Waar Freerk Perton als emigrant terechtkwam
Geplaatst op: 12 juni 2018 Hoort bij: Familie 6 reactiesIn een hypotheekakte uit 1880 van mijn betovergrootvader Elzo Perton ligt dit briefje dat, hoe simpel ook, me lichtelijk euforisch maakte:

Het is het adres van zijn zoon Freerk Perton, een kleermaker die in 1893 met zijn gezin naar Amerika emigreerde. Freerk woonde daar als Frederick Perton in Kalamazoo Michigan, en wel op het adres 15-15 North Park Street.
Waarom dat adres na minstens dertien jaar in de akte terechtkwam is een raadsel. Mogelijk moest Freerk eventueel instaan voor zijn vader, als diens hypotheek niet geheel afgelost kon worden. Geheel ondenkbeeldig was dat niet, want zijn pa was nogal accident-prone. Zo brak er in 1892 brand uit bij Elzo en kreeg hij vijf jaar later een trap van een paard tegen zijn dijbeen. In elk geval is het handschrift op het cedeltje dat van Freerks broer Geert Perton, mijn overgrootvader.
Het precieze adres van Freerk was mij tot vandaag onbekend. Wel beschik ik allang over een foto, vermoedelijk uit het eerste decennium van de twintigste eeuw, van zijn huis in Kalamazoo. Zijn vrouw en dochter Geesina/Geeske/Gé poseren er voor the porch, de smalle veranda:

Mogelijk was het gedeelte rechts een zelfstandige woning, waar andere mensen woonden. Als ik namelijk google op het gevonden adres, komt deze recente opname van Streetview tevoorschijn:

Het rechter gedeelte blijkt verdwenen en ook verder is er uiteraard het een en ander veranderd. Zo zijn de veranda en de ruimte onder de vloer dichtgemaakt en de ramen aanzienlijk vergroot. Toch oogt het pandje onmiskenbaar nog als het huisje (of het linker gedeelte van het complex in den brede) op de foto van 1900-1910. Mogelijk berust de gelijkenis op een vergissing (zie reactie Harmien), bijvoorbeeld omdat de nummers veranderd zijn in de tussentijd. De huizen in deze buurt zijn echter vrij gelijkvormig, zodat we in ieder geval meer in het algemeen een actueel beeld krijgen.
Freerk of Frederick Perton, geboren in 1861, overleed in 1944. Hij had een zoon Harry (!), die zijn zoon weer Frederick noemde. Deze kleinzoon was als soldaat een onzer bevrijders, toen zijn grootvader overleed. Volgens zijn bio had Frederick jr. dertig jaar lang een kruidenierswinkeltje in Kalamazoo, tot hij het in 1963 opgaf en in loondienst kwam bij een grootwinkelbedrijf in levensmiddelen.
‘Een ongescheiden praam of bolschip’
Geplaatst op: 7 juni 2018 Hoort bij: Familie 6 reactiesIn het oudste repertorium van notaris Koning van Finsterwolde, trof ik een verwijzing aan naar een akte van 3 maart 1869, waarbij Freerk Harms Boog aan Elzo Heikes Perton een halve praam verkocht voor 50 gulden.
Zowel de koper als de verkoper was in Finsterwolde woonachtig. Elzo, een dagloner van middelbare leeftijd, was mijn betovergrootvader. Freerk, evenzo dagloner, en al bejaard, was sinds 1857 Elzo’s schoonvader. Vandaar dat ik deze op zich misschien onbeduidend lijkende akte maar eens opzocht, ook omdat zulke transacties tussen arbeiders niet zo heel vaak voorkwamen.
In de akte staat het overgedragen goed wat ruimer omschreven als
“De ongescheiden helft in eene opene praam of zoogenaamd bolschip, groot negen tonnen in den jare achttienhonderd zeven en vijftig nieuw gebouwd te Winschoterzijl en in de Nederlanden te huis behoorende.”
Erg groot was de schuit dus niet en dan ook nog mandelig. Wie de andere helft bezat, staat er niet bij, maar mogelijk was die al van Elzo – 1857 was namelijk ook het jaar dat hij met Geeske, de dochter van Freerk trouwde. Als de gissing juist is, dan namen Elzo en zijn schoonvader voor gezamenlijke rekening werkzaamheden aan, bijvoorbeeld het vervoer van grond, kwelderhooi, steen en hout. Nu had Finsterwolde niet zoveel wateren waarop je met zo’n praam uit de voeten kon, eigenlijk ging het alleen om het Beersterzijldiep, het Bellingwolderzijldiep, de Buiten-Tjamme en de Dollardgeulen. De actieradius van de schuit zal dan voornamelijk aan de oostkant van Finsterwoilde hebben gelegen, waar Ganzendijk, Finsterwolderhamrik, Hongerige Wolf, Kostverloren, Beersterhogen en Ulsda de bereikbaarste nederzettingen waren. In de akte staat dat Freerk niet kon tekenen, “wegens zwakheid van het gezicht”. Dat was waarschijnlijk ook de reden waarom hij van zijn aandeel in de schuit afwilde: hij kon het werk niet meer naar behoren doen.
Elzo betaalde de 50 gulden koopsom meteen bij de notaris aan zijn schoonvader. Een som van 50 gulden was in 1869 heel wat voor een arbeider, misschien wel een een vijfde à een kwart van wat hij in een jaar kon verdienen. Veel arbeiders zaten na de winter ook in de schulden. Dat een arbeider over zo’n praam beschikte, kwam niet zo vaak voor. Ik maak eruit op dat Elzo tot de bovenlaag van de arbeiders behoorde. Hij had tenminste nog wat kapitaal.
Hoe Geert Perton soldaat werd
Geplaatst op: 28 april 2018 Hoort bij: Familie 2 reacties
Onlangs werd ik op een middag naar de studiezaal geroepen, want meneer Wortelboer had iets voor me gevonden. Het bleek te gaan om het contract van plaatsvervanging dat mijn overgrootvader in 1886 afsloot.
Over die Geert Perton (1864-1949) heb ik hier al eens verteld dat hij zelf van de militaire dienstplicht vrijgesteld was wegens broederdienst, en dat hij als remplaçant de plaats innam van iemand die ingeloot was maar niet in dienst wilde. Ooit heb ik wel gezocht naar hun contract van plaatsvervanging, maar dat niet kunnen vinden. Je zoekt zoiets ook niet gauw bij een stad-Groninger notaris als de dominante contractpartner uit De Marne en de andere partner uit het Oldambt komt. Maar nu kwam het contract dus toch tevoorschijn, dankzij Wortelboer.
Wortelboer had bij zijn archiefonderzoek al veel van zulke contracten onder ogen gehad – volgens hem was het op zich niet zo héél bijzonder. Inderdaad bleken de bepalingen zo algemeen, dat de stadse notaris kon volstaan met een voorbedrukt formulier, waarop hij de benodigde gegevens handmatig invulde.
Omdat geen van beide contractpartners meerderjarig was, werden zij vertegenwoordigd door afgezanten van de ouderlijke macht. In het geval van Geerts vader was dat de zaakwaarnemer Jacob Wetsema uit Scheemda en wat betreft de boerenzoon Pieter Bouma uit Ulrum ging het om diens voogd, een boer uit Hornhuizen. Bemiddelaar Wetsema, oorspronkelijk uit Winsum, had een zuster in Ulrum wonen – zo was het contact waarschijnlijk ontstaan. Beide partijen kwamen dan overeen dat Geert, in de overeenkomst schoenmaker genoemd, als Pieters plaatsvervanger zou dienen door het vervullen van diens militaire dienstplicht. Hiermee verdiende Geert 350 gulden (anderhalf maal het jaarinkomen van een Oldambtster landarbeider), hem na zijn afzwaaien te voldoen op 1 mei 1889, dus ruim drie jaar na het ingaan van het contract. Opmerkelijk is nog, dat Geert deze overeenkomst tekende als G.E. Perton, terwijl hij officieel alleen als Geert Perton te boek stond. Blijkbaar was de vroegere gewoonte om zich met een patroniem (zoonvadernaam) aan te duiden, in zijn geval nogal hardnekkig.
Geerts astma vormde geen reden om hem medisch af te keuren. Ook vormde zijn strafblad geen beletsel. En dus verving hij de Ulrumer boerenzoon daadwerkelijk, en wel bij het eerste regiment veldartillerie, waarvan de kanonnen natuurlijk nog door paarden werden voortgetrokken. Later zou hij zich zijn Utrechtse diensttijd met genoegen herinneren: “’s Mörgns as deur’n opengong’ng frensd’n peerd’n aal”. In die herinnering manifesteerde zich de landarbeiderszoon, die hij was.
Inderdaad moet Geert zijn remplaçantenvergoeding op 1 mei 1889 hebben ontvangen. Drie weken later trouwde hij immers met Antje Tuin, mijn overgrootmoeder, waarna ze zich vestigden in Oostwold.
—
Bron:
RHC Groninger Archieven, Toegang 1869 (archief notaris R.A. Quintus, Groningen) inv.nr. 617, akte 1886-115 (22 april 1886).
Spittend op het slagveld van Heiligerlee
Geplaatst op: 18 april 2018 Hoort bij: Familie 2 reacties
HisGis
Onlangs kwam het repertorium van de eerste notaris in Finsterwolde gescand online. Het gebeurt niet zo vaak, maar in dat repertorium zit een index. Via die snelle weg ontdekte ik dat Heiko Perton (1824-1911), een oudere broer van mijn betovergrootvader, in 1861 een woning met een lapje grond kocht in Heiligerlee. De precieze locatie was in het Kloosterholt aan de Provincialeweg, op de hoek van de Weg naar de Oude Werf (die tegenwoordig Hoethslaan heet). Heiko’s erf en tuin bevonden zich tussen die laan en de huidige Piekeniersweg in, dus naast het wat later gebouwde en nu nog steeds gebruikte kerkje “Graaf Adolf Stichting“. Even verderop aan die Provincialeweg heb je het Museum Slag bij Heiligerlee, en nog weer wat verder naar het westen staat het monument voor graaf Adolf, de gesneuvelde broer van Willem van Oranje. Ten noorden van Heiko’s nieuwe domein lag bovendien ooit het klooster van Heiligerlee, waar Adolf van Nassau zijn hoofdkwartier had.
Nu vraag ik me af of die lokatie van oom Heiko zijn home ook een rol heeft gespeeld in de straks te herdenken Slag. Hoe groot was de kans dat Heiko bij het spitten in zijn tuin botten van gesneuvelde soldaten aantrof? Kan het zijn dat graaf Adolf hier het leven liet?
Lamlendig gewauwel over uiterlijkheden
Geplaatst op: 11 april 2018 Hoort bij: De actuele wereld, Familie 13 reacties
Het lamlendige gewauwel over de outfit van SP-kamerlid Peter Kwint doet me weer denken aan wijlen mijn oud-tante Annie. Zij zeulde bijna een halve eeuw geleden eens met een koffer door de Groninger Herestraat op weg naar het Hoofdstation. Het ding was overbeladen en loodzwaar – voortdurend moest ze het even neerzetten, om haar uitgerekte armen wat rust te gunnen.
Maar als de nood het hoogst is, zo weet men van oudsher, is de redding nabij: daar kwam uit de tegenovergestelde richting warempel een jongeman die haar grootmoedig zijn belangeloze hulp aanbood. “Hij was werkelijk keurig gekleed”, aldus tante Annie achteraf. Dat had voor haar de doorslag gegeven om deze jongeman te vertrouwen. Ze overhandigde hem dus de koffer, maar in plaats van met haar mee te blijven lopen, sloeg hij plotseling een zijstraat in en verdween razendsnel uit zicht. En toen ze bij de politie aangifte kwam doen, hadden ze daar wat meewarig zitten lachen.
Een keurige verschijning is, kortom, nog geen garantie voor keurig gedrag. Ik heb liever eerlijke achenibbisj dan schone schijn die een rot gemoed bedekt en durf zelfs de stelling aan, dat er in Nederland oneindig veel meer laaienlichters in keurige pakken rondlopen, dan in shabby kloffies of pluizige slobbertruien. Kijk alleen maar even bij de hogere echelons bij allerlei banken, die nu weer hun gang mogen gaan, tot wij hun tekorten weer aan mogen zuiveren.
Kamerleden zoals mevrouw Arib, die van zo’n bijzaak een hoofdzaak maken, laden de verdenking op zich dat ze hoofdzaken maar bijzaak vinden. De oplichters van deze samenleving, die met onze bagage aan de haal gaan, zijn ze er maar wàt dankbaar voor.
De klanten van mijn vader
Geplaatst op: 18 maart 2018 Hoort bij: autobio, Familie 2 reactiesHet gebied waar mijn vader met zijn boekhoud- en administratiekantoor in de jaren zestig klandizie had:

Er wat dichter op inzoomend:

Nu het allemaal in kaart gebracht is, zie ik dat er naar het noorden en westen meer rek in zat, dan naar het oosten en zuiden. In de Stellingwerven, over de grens met Friesland, had hij verspreid nog wel wat klanten zitten, maar hij kwam nauwelijks over de provinciegrens met Overijssel. Wanneperveen was daar de uitzondering. Waarschijnlijk was de concurrentie uit Steenwijk en Meppel in Noordoost-Overijssel te groot. In het oosten vormde de lijn Ommen-Hoogeveen-Assen de uiterste limiet. De dorpen met de meeste klanten waren in mijn herinnering Wapserveen, Uffelte, Ruinerwold, de Veendijk en Nijeveen.
Nog in de jaren 60 ging hij overal heen op zijn brommer, een Zündapp. Hij zei dan ’s morgens altijd waar hij naar toe ging. De meeste klanten waren destijds nog boeren, vaak met een 5 tot 15 koeien. Soms kwamen die hem schoenendozen vol ongesorteerde rekeningen brengen. Bij wijze van vakantiewerk heb ik die wel eens een week of wat op volgorde gelegd en ingeboekt, maar al te lang hield ik dat niet vol. Het was “klotewerk”, vond ik.
Hindrik Uildriks en zijn plaats in de Beertster samenleving
Geplaatst op: 27 december 2017 Hoort bij: Familie 5 reactiesBij het doornemen van het diaconieboek van Beerta uit de achttiende eeuw kwam ik natuurlijk ook mijn voorvader, de timmerman en kleine aannemer Hindrik Uildriks of Uilders tegen. Toen hij met Pinksteren 1762 trouwde, duidde de boekhoudend diaken hem zelfs alleen met zijn voornaam aan, een familiariteit, die samen moet hangen met een meer dan gewone bekendheid tussen de twee. Misschien waren ze buren. Helaas was Hindrik niet de enige bruidegom in die trouwdienst, en werden de opbrengsten van meerdere bruidsparen met elkaar als som genoteerd, zodat je weinig aan dit gegeven hebt.
Na ruim zeven maanden, begin 1763, lieten Hindrik en zijn vrouw een kind dopen: hun dochtertje Ettjen. Omdat er die zondag meerdere kinderen in de namiddaagse doopdienst werden besprenkeld, laat zich ook dit keer niets aan de collecteopbrengst aflezen. Het meisje overleed nog dezelfde maand. Bij haar begrafenis werd wèl een eigenstandige collecte-opbrengst genoteerd – het bekken dat de diakens bij die gelegenheid op het kerkhof neerzetten, bracht 17 stuivers op, een bedrag dat we nog maar even in ons achterhoofd moeten houden. Ook bij de doop van het zoontje Ulrich, het enige kind in de Beertster doopdienst van 27 mei 1764, staat er weer een bekkenopbrengst in het diaconieboek genoteerd: 5,5 stuivers, oftewel een sestehalf, een afgezette schelling. Deze destijds ronde waarde doet vermoeden dat alleen Hindrik als doopheffer geld in het bekken legde, iets wat wordt bevestigd als we nog wat verder kijken naar de bekkenopbrengsten bij enkelvoudige doopbedieningen. In totaal waren dat er 41 in het Beerta van de periode januari 1762 – juli 1764, waarvan er 39 (95 %) neerkomen op de enkelvoudige of dubbele waardes van indertijd courante munten. Kopergeld ging er voor het oog niet in het bekken, de opbrengsten bevatten louter zilver- en goudgeld:
| Notatie in de diaconierekening (guldens-stuivers-duiten) | Munt(en) | Aantal maal deze bekkenopbrengst |
| 0-1-0 | stuiver | 1 |
| 0-2-0 | dubbele stuiver (dubbeltje) | 7 |
| 0-4-0 | twee dubbeltjes | 4 |
| 0-5-4 | sestehalf | 12 * |
| 0-6-0 | schelling | 1 |
| 0-11-0 | dubbele sestehalf | 4 |
| 0-12-4 | ? | 1 |
| 1-0-0 | gulden | 4 |
| 1-8-0 | goudgulden | 1 |
| 1-10-0 | daalder | 3 |
| 2-16-0 | dubbele goudgulden | 1 |
| 3-0-0 | drieguldenstuk of dubbele daalder | 1 |
| 5-4-0 | ? | 1 |
Bij de gulle gevers van de enkele en dubbele stuivers en dubbeltjes zitten een Snijder en een Muirker (metselaar, opperman). Ik neem aan dat deze groep ook arbeiders herbergt en dat deze muntjes vooral werden gegeven door mensen in loondienst, in de taal van die tijd: de dienstbare stand. Bij de gevers van de populaire sestehalven (afgezette schellingen) zit dus mijn voorvader (*) de timmerman en kleine aannemer, en afgezien van hem ook nog een Verver. Een van de guldens is afkomstig van Hindrik Gosselaar, een boer. De goudgulden komt van Oest Berends, de brouwer van het kerspel, en een van de daalders, het enige drieguldenstuk, en de hoogste, dit keer wel samengestelde som werden in het bekken gelegd door resp. de landbouwers Eltie Hillenius, Ellerus Hillenius (dezelfde?) en Sieto Roberts (Brederode). Boeren gaven dus goudgeld (vanaf een gulden), zilvergeld kwam in afnemende waarden van middenstanders en dienstbaren.
Dat zulke bekkenopbrengsten naar stand onderscheiden zijn, blijkt ook bij begrafenissen van kinderen. In totaal vond ik 35 van zulke bekkencollectes in het diaconieboek van Beerta over de jaren 1762-1764 en daarbij vertonen de sommen weliswaar een veel grotere variatie dan bij de dopen – waarschijnlijk omdat een wijdere kring aanwezigen iets bijdroeg in het bekken – maar verder blijkt er eenzelfde sociale gelaagdheid uit:
| Opbrengst in stuivers | Aantal van deze opbrengsten |
| 0-9 | 12 |
| 10-19 | 8 ** |
| 20-29 | 5 |
| 30-39 | 1 |
| 40-49 | 1 |
| 50-59 | |
| 60-69 | 3 |
| 70-79 | 2 |
| 80-89 | 3 |
| 90-99 | |
| Meer dan 100 | 1 |
Bij de begrafenis van een kind van de grote boer Poppo Jans bracht het bekken het meest op: ruim 6 gulden. Kinderen van andere boeren, Eltje Hillenius en Hindrik Gosselaar ‘deden’ 3 tot 5 gulden. Met zijn bijna 5 gulden hoort ook het kind van brouwer Oest Berends tot deze hooggeplaatste groep. De 17 stuivers, in het bekken gelegd bij de begrafenis van mijn voorvader Hindrik Uildriks’ kind (**), blijkt dan een relatief kleine opbrengst. Maar deze zit niet in de groep met de allerlaagste opbrengsten. Die werden genoteerd bij de begrafenissen van “Jantien dogters kind” (een kind van een ongehuwde moeder) en kinderen van een schoenmaker en een metselaar.
Kortom, zelfs aan het begin van hun leven bestond er al sociaal verschil tussen de mensen. Een boerenkind leverde de diaconie bij doop en begraven veel meer op dan een arbeiderskind. Getuige de opbrengsten van de bekkencollectes bij de doop- en begrafenis van zijn kinderen, behoorde mijn voorvader Hindrik Uildriks tot de op een na laagste groep in de Beertster samenleving, die van de kleine middenstand.
Bij de kerstboom in huize Perton
Geplaatst op: 25 december 2017 Hoort bij: Familie 9 reactiesMijn broertjes bij de kerstboom, anno 1969.

Mijn vader heeft die boom net opgetuigd met echte kaarsjes. Wat dat betreft waren we zo’n beetje de laatsten in de buurt. “Het licht is veel warmer”, vond mijn moeder. Er droop natuurlijk wel kaarsvet uit en daarvoor lagen de Meppeler Couranten op de vloer, die naderhand misschien ook dienst deden tegen de uitval van naalden, al ging de boom vlot na Nieuwjaar de deur uit. De emmer met bluswater staat er nog niet of blijft buiten beeld. Inderdaad is onze kerstboom een keer in de fik gevlogen, een jaar of wat later. Wat een consternatie gaf dat. Toen kwamen er alsnog elektrische lampjes. Dat het licht zo warm werd, was nou ook weer niet de bedoeling.
Verder biedt de foto een unieke blik op onze radio- en TV-hoek. Die TV, nog zwartwit, ging niet lang nadien haperen en als je hem dan aan de zijkant een beste klap gaf, functioneerde hij weer even. Deze handeling moest je op een avond steeds vaker herhalen. Boven de TV hangt de kalender van Pro Juventute (kinderbescherming) en op de beeldbuis staat het portret van mijn oma die op Sinterklaasdag 1962 overleed. Onder de TV staat de radio, die in dit geval met wat bananenstekers achterin diende als versterker voor de pick-up. De naald staat vast op een draaiende grammofoonplaat met kerstliedjes. Rechts aan de wand drie ronde lijstjes met miniatuur-borduurwerkjes en op de voorgrond een ovalen salontafel met vergulde “kroeme poties” en in kunsthars gelegde brokken natuursteen (deels marmer). Aan dat loeizware ding, een hartewens van mijn moeder weet ik nog, kon je gemeen je schenen stoten. Er staan een brandewijnkom en een asbak op.
Mijn moeder wilde ons alle vier ook graag altijd even op de foto hebben. Dit was een van de zeer zeldzame keren in mijn leven dat ik een das omhad:


Recente reacties