Glimpen van mijn grootvaders bijenhobby

Ook in de Meppeler Courant vond ik weer enkele kleine berichtjes over de liefhebberij van mijn grootvader: het houden van bijen.

Eerder trof ik in de Provinciale Drentsche en Asser Courant al eens het gegeven dat hij meerdere termijnen als secretaris-penningmeester deel uitmaakte van de plaatselijk imkersclub:

PDAC 27 december 1948.

Provinciale Drentse en Asser Courant 27 december 1948.

Hoe lang dat geduurd heeft, is me helaas onbekend, want dit is een uniek bericht. Ik weet wel dat hij een voor mij nogal saai imkersblad las en neem aan dat het aantal bijenhouders, in de oorlog wellicht nog vrij hoog, daarna behoorlijk slonk.  Tegenwoordig zijn de lokale bijenhouders ook georganiseerd in een club die te Ruinen resideert en vraag me af of er wel eens archief van de Havelter afdeling bewaard is.

Meppeler Courant 13 april 1956.

Meppeler Courant 13 april 1956.

In 1956 had hij blijkbaar wat teveel volken door de winter gebracht of wilde hij het wat rustiger aandoen. Hij was toen ook al bijna 65. Later had hij er jaarlijks altijd nog vijf tot zeven volken in zijn stal bij de familie Kronenburg bij het Uffelter binnenveld. De Simplexkasten van de rubrieksadvertentie zijn vrij populaire houten kasten die zich modulair laten opbouwen.

Begin jaren zestig ging het niet best met de imkerij: veel regenachtige zomers. Het zwermen (opsplitsen van volken) kwam dan laat op gang. In 1964 werd de wat mismoedig stemmende reeks doorbroken, want eind mei had hij al een zwerm, wat kennelijk in de krant mocht:

Meppeler Courant 27 mei 1964.

Meppeler Courant 27 mei 1964.

Of de verslaggever hem toevallig ontmoette, of dat hij zelf de krant belde weet ik niet, maar tot het laatste acht ik hem zeer wel in staat. Hij reed namelijk met zijn fiets ook eens over een adder, en ging deze toen showen op de lagere school. Een van mijn jongere broers maakte deze didactische exercitie mee, en vertelde tussen de middag dat opa op school was geweest met een dode slang.

Als gezin konden we meegenieten van mijn grootvaders hobby. Hij kwam regelmatig een pot honing langsbrengen, met name klaver-, lindebloesem- en koolzaadhoning. Zijn kasten gingen in het voorjaar, als het koolzaad bloeide, ook wel opgedoekt op een wagen naar Groningerland. In augustus/september bracht hij steevast een grote schaal met lekkende raten heidehoning uit de directe omgeving van Havelte. Dat was toch wel mijn favoriete honing.

Vervolg


‘Het gevaarlijke liften’

Ben vanavond aan het sneupen geweest in het digitale archief van de Meppeler Courant. Ze proberen daar het wiel opnieuw uit te vinden – apart van Delpher en andere krantenbanken – en in eerste instantie verliep het gezoek nogal moeizaam. Maar na verloop van tijd kwamen er toch ook heel aardige dingen tevoorschijn, zoals het onderstaande verhaal, dat ik nooit eerder gehoord had. De commies waarvan sprake is, was mijn grootvader, wiens ambtenarenwoning aan de Havelter Dorpsstraat blijkbaar wel vaker als een soort van eerste opvangadres voor benarden fungeerde:

Meppeler Courant 7 september 1949.

Meppeler Courant 7 september 1949.


De afgewaaide kepie

img104 Langs de Drentsche Hoofdvaart

Overreden en gedood
Zaterdagmiddag speelde een 10-jarig jongetje, dat bij de familie Perlon te Uffelte met vacantie was, met een oude soldatenkepi ter zijde van den weg. Op een gegeven ogenblik woei hem het hoofddeksel af en rolde over den weg. De knaap op een holletje er achter aan. Op hetzelfde moment passeerde de auto van den heer B. uit Groningen. Een ongeluk kon niet meer voorkomen worden. De vader, die vlakbij te visschen zat, kon slechts het ontzielde lichaam in huis dragen…”

Aldus de Asser Courant van maandag 3 augustus 1925, zoals geciteerd in De Tijd van een dag later. Qua leeftijd van het slachtoffer, de naam en functie van mijn grootvader en de initialen van de chauffeur was Het Nieuwsblad van het Noorden ‘s maandags iets preciezer in zijn kortere bericht:

“Zaterdagavond is te Uffelte een 8-jarig jongetje, dat bij den heer Perton, rijksambtenaar alhier logeerde, toen het plotseling over den weg liep, door de auto van den heer H.B. van hier overreden, met het ongelukkig gevolg dat de arme kleine op slag werd gedood.
Den chauffeur treft geen schuld.”

Het laatste zinnetje zal zijn toegevoegd met het oog op het Groninger publiek, in andere kranten tref je dit addendum niet aan. Meestal brachten die het nieuws nòg wat korter, alleen zagen de Gooi en Eemlander en ‘t Algemeen Handelsblad er door de afstand geen bezwaar in om de naam van de chauffeur te noemen, zodat we weten dat die H. Bolt heette. Een blik in de Groninger kenteken-databank leert dan dat deze Hendrik Bolt in een Dodge reed, volgens het verhaal uit mijn familie een vrij grote auto voor die tijd. Overigens heeft deze Bolt nooit weer wat van zich laten horen bij de ouders van het omgekomen kind.

Om precies te zijn gebeurde het ongeluk op de weg langs de Drentse Hoofdvaart, waar indertijd helemaal nog niet zo vaak een auto langskwam. Mijn grootouders woonden daar nog in een huis aan de Havelter kant van Uffelte. Het overreden jongetje, Pieter Toppen, was het zoontje van Hindertje Lindeman, de oudste halfzuster van mijn grootmoeder. Haar man, Lammert Toppen, net als zij oorspronkelijk onderwijzer, werkte als ambtenaar bij de gemeente Veendam. Hun hele gezin logeerde bij mijn grootouders en op het moment dat het ongeluk gebeurde zat Toppen samen met mijn grootvader in de Hoofdvaart te vissen. Mijn opa, van wie de soldatenkepie waarschijnlijk was, heeft dit dus ook van zeer nabij meegemaakt, al heb ik er hem nooit over gehoord. Hij was sowieso een wat gesloten man.

Natuurlijk had het ongeluk een enorme impact. De moeder van de jongen, die het ongeluk vanachter het raam zag gebeuren, kwam er nooit over heen, raakte zenuwziek en was ruim vijftien jaar opgenomen in het psychiatrisch sanatorium Dennenoord, toen ze daar in 1942 stierf.

Thuis, in Veendam bleef altijd een geschilderd portret van de overleden jongen aan de muur hangen. Dat portret is later vererfd op zijn vier jaar jongere zusje Grietje. Een paar jaar geleden, toen zij als Margriet begon te dementeren en haar einde voelde naderen, ontdeed zij het van lijst en spieraam en rolde het op. Ze wilde het meenemen in haar doodskist. Zondag overleed ze, als laatste familielid van mijn vaders generatie, bijna 96 jaar oud. Vandaag was haar crematie, maar wat er met het portret gebeurd is, ben ik niet gewaar kunnen worden.

Aanvulling, 23 februari 2017:

Vond net hier nog het bericht van de Meppeler Courant d.d. woensdag 5 augustus 1925, pag. 1/2:

1925-08-05-mc-voorpag-r-o 1925-08-05-mc-vv-ongeluk

Er waren dus twee versies van het verhaal in omloop. Het jongetje heeft nog anderhalve dag bij mijn grootouders thuis gelegen.


Sinterklaas, ’t Tomado rek en de Encyclopedie

1969-1-sinterklaas-bij-s-op-schoot

Eind jaren 60, mijn jongste broer zit op schoot bij Sinterklaas. Vol verwachting klopt zijn hart bij het zien van het cadeau dat de Zwarte Piet buiten beeld in zijn handen houdt.

Met de foto is iets merkwaardigs aan de hand. Doordat de film niet ver genoeg in de camera is getransporteerd, overlapte de foto de voorgaande. Daarop staat mijn op één na jongste broer, breed lachend met een cadeau in zijn handen. Blijkbaar was hij even eerder aan de beurt. Sint en Piet werkten de gebroeders Perton dus op de rij af, waarbij de jongste het meest geduld moest hebben.

Wat mij betreft is de achtergrond van de foto even interessant als de voorgrond. Links zijn de tuindeuren die er toen nog waren, aan het gezicht onttrokken door een gordijn. Midden achter hangt een Tomado boekenrekje met een tijdschriftenvak en een bureautje eronder. Qua boeken staan er vooral damesromans in, zoals een Scandinavische trilogie die begon met Eeuwig zingen de bossen. Verder o.a.  Exodus van Leon Uris en werken van G.B.J. Hiltermann (over de Toestand in de Wereld) en dr. L. van Egeraat (reizen in Nederland). Dan nog wat boeken specifiek van mijn vader, met titels van schrijvers als Jan de Hartog (Hollands Glorie), Klaas Norel (Engelandvaarders) en Theun de Vries (omnibus). Maar die las hij nooit. Hij las voor zijn genoegen enkel de krant. Mijn moeder las veel meer, maar vooral tijdschriften. Ze was vijftig jaar geabonneerd op de Margriet en ontving daarvoor een zilveren margrietenspeldje.

Op de plank boven het tijdschriftenvak staat de kleine helft van de grote Winkler Prins encyclopedie. Maandelijks betaalden mijn ouders een vast bedrag, op gezette tijden kwam er een WP-deel bij. Die delen roken erg lekker, vooral in het begin. Toen we vorig jaar het appartement van onze moeder ontruimden, wilde geen van ons vieren die encyclopedie. Ik ook niet, ik had er al twee en kijk die zelden nog in.  De encyclopedie ging daarom naar een tweedehandsboekenmarkt voor een liefdadig doel. Hopelijk heeft ze een  goede bestemming gevonden.

De foto kwam onlangs weer tevoorschijn bij de voorbereidingen op mijn jongste broer zijn huwelijk.


‘Opschudding in Havelte’

Het appartement van mijn moeder is verkocht, mijn broers en ik zijn de laatste spullen aan het opruimen.

Hoewel ik dacht de zaak paperassenvrij gemaakt te hebben, kwam er toch nog een doos met bescheiden vanonder een ledikant tevoorschijn: voornamelijk ziekenhuis- en OV-spul, zo bleek, dus dat kon weg. Maar er zaten ook twee samengeniete knipseltjes in over een geval dat destijds nogal hard bij mijn ouders aankwam: ‘Opschudding in Havelte’.

Had al eens bij het Drents Archief in de Meppeler Courant naar dat geval willen zoeken, maar kon uit mijn geheugen de datum niet benaderen, het zou 1965 kunnen zijn, maar even goed 1972. En mijn jongere broers wisten het ook niet meer zo precies. Eén jaargang krant doornemen is al tijdrovend, laat staan zes jaargangen. Ik was er toch wat huiverig voor minstens een week werk te steken in het zoeken van dat berichtje, al bleef het af en toe jeuken

In die allerlaatste paperassendoos zat dus dat berichtje, en dat niet alleen, maar met een follow-up. Geen van beide stukjes was van een datum voorzien, maar ze moeten omstreeks 22 juni 1967 in de Meppeler Courant hebben gestaan, omdat er op de achterkant van het ene iets staat over een voorgenomen aanslag op de Sovjet-premier Kosygin door ene Rocco, een nieuwtje dat op genoemde datum in diverse andere kranten heeft gestaan, bijvoorbeeld De Telegraaf. Het is nu dus bijna vijftig jaar geleden dat mijn ouders in alle staten waren door een krantenstukje.

Mijn vader, moet je eerst nog weten, had een handicap: hij was behoorlijk slechthorend. Daarom droeg hij een gehoorapparaat, dat we in de loop der jaren in formaat en kleur zagen veranderen. Eerst was het een vervaarlijk, zwart bakelieten kavalje op zijn borst, van misschien wel 15×15 cm groot. Het werd zo omstreeks 1965 een veel kleiner en eleganter vormgegeven toestelletje, crèmekleurig met gouden randjes. Nog veel later, toen ik het huis al uit was, kreeg hij een contact in het rotsbeen achter zijn ene oor geïmplanteerd, waar hij een klein, rechthoekig doosje op in kon pluggen. De kwaliteit van die apparaten ging vooruit naarmate het formaat kleiner werd, maar mijn vader, verder een doodgoeie man, heeft zich nooit echt op zijn gemak gevoeld in grotere gezelschappen, waar iedereen door elkaar snaterde. Overigens genoot hij dan wel van de ambiance.

Mijn vader was dus slechthorend, en is daar als jongen ook zwaar mee gepest. Zo werd hij voortdurend uitgescholden voor dove kwartel. Drentse schoolpleinen waren niet altijd zo idyllisch als sommige mensen menen.

Bij dit krantenbericht speelt mijn vaders doofheid een cruciale rol. Ook het pesten kwam in een milde vorm weer boven: zelfs als kinderen kregen wij een paar keer nagejouwd “Duitse marken, Duitse marken”, al hield dat daarna vrij vlot op. ’s Zomers zaten we lekker wekenlang in Feerwerd, daar hoorde je dat niet.

Met doofheid en Duitse marken zijn de voornaamste ingrediënten van het bericht gegeven. Dan het verhaal zelf, dat eigenlijk zo verteld is. Naast zijn boekhoudbureau had mijn vader sinds 1965 een agentschap van de Nederlandsche Middenstands Spaarbank (NMS). Daarvoor hield hij op dinsdagavond, zonderdagavond en zaterdagochtend zittingen, waar mensen geld konden inleggen of opnemen. Op een zaterdagochtend komt er een jongen die nog niet zo lang bij ons in het dorp woonde en die hij niet kende, vreemde valuta aanbieden, wat destijds zelden gebeurde. Het was een jongen met een Indische achtergrond, weet ik nog, voor mijn vader praatte hij onduidelijk, en in plaats van zeven Duitse marken verstond mijn vader zevenduizend marken. Hij vond dat wel wat veel geld voor zo’n jongen van een jaar of zestien, vroeg of die even in de wachtkamer (onze keuken) wilde plaatsnemen en belde politie Wester, die vlak bij ons om de hoek woonde. Die verhoorde de jongen, waarbij alras het misverstand bleek.

Het hele geval had dus werkelijk niks om hakken, maar op de een of andere manier kwam het de plaatselijke correspondent van de Meppeler Courant, Dirk Kassies, ter ore, die er een leuk, nou ja leuk bedoeld stukje van maakte. Daarin heette mijn vader “een minder goed verstaander” en een “in paniek geraakte bankier”. Bij mijn vader raakte dit oud zeer, en hij was tamelijk ontdaan, om niet te zeggen overstuur. Mijn moeder was laaiend, zo niet witheet en vond dat er nooit meer in de Meppeler geadverteerd moest worden. Waarschijnlijk kwam er ook die follow up in de krant, omdat ze niet alleen daarmee dreigde, maar ook – haar kennende – met de opzegging van het abonnement.

Overigens was ik de follow up totaal vergeten en herinner ik me het eerste berichtje als veel compacter en ironischer. Die plaatselijke correspondent van de Meppeler in Havelte schreef eigenlijk maar matig: veel te uitgesponnen en langdradig. Dat was waarschijnlijk ook de reden dat het bericht niet door andere kranten opgepikt werd, want daar heb ik ook nog even naar gekeken, nu ik de datum eindelijk te pakken had.

Hierbij de beide knipseltjes:

Duitser marken blogversie


Jubileumlepel Coöperatie De Toekomst

Jubileumlepel de Toekomst blogversie

Deze kwam ik nog tegen bij de laatste onverdeelde spullen van mijn moeder: een lepel in een formaat tussen thee- en eetlepel, uitgegeven bij het vijftigjarig bestaan van de Groningse Coöperatie De Toekomst. Bij mijn weten heb ik deze lepel nooit eerder bij haar gezien. Hoe ze eraan komt, Joost mag het weten, in de stad woonde destijds geen familie en van rooie initiatieven moest ze meestal ook weinig hebben.

Wel gek, ben je bij tijd en wijle bezig met de geschiedenis van De Toekomst, zowel op dit blog als elders, kom je onvermoed zoiets tegen in de ouderlijke nalatenschap.


Medaille kwam te laat voor mensenredder

“Den 5den Junij van het vorige jaar viel in het diep te Beerta een kind in het water. Een groot aantal menschen stroomde toe, doch niemand beproefde hetzelve te redden; reeds zinkt het; een oogenblik nog en het is te laat; doch de redder is nabij. Evert Harms Boog, een bejaard man, ziet uit zijn huis den oploop van volk, en hoewel bezweet, loopt hij derwaarts en springt met den uitroep: wilt gij dat kind laten verdrinken? in het vrij diepe water. Hij vat het en houdt het zooveel mogelijk boven water; maar niet kunnende zwemmen, kan hij zijne buit niet naar den wal brengen en zonder de hulp van eenen haak die op zijn bevel werd gehaald, zouden beide verdronken zijn. Vanwege het depart[ement] Beerta der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen werd aan den edelmoedigen redder vroeger eenige belooning uitgereikt. Eergisteren werd voor hem vanwege het Hoofdbestuur de zilveren medaille toegezonden; maar te laat, reeds meer dan twee maanden rust hij, waarschijnlijk als het slagtoffer zijner menschlievendheid, in het graf.”

Bron: Groninger Courant 18 mei 1856.

Commentaar: Het vrij diepe water moet het Beertsterdiep geweest zijn. De dagloner Evert Harms Boog zouden we tegenwoordig geen bejaard man meer noemen. Hij was bij zijn overlijden 56 jaar oud, deze oom van mijn betovergrootmoeder Geeske Boog.


Het debiet van foezel met de jaarwende

Albert Hahn, smokkeldne tribunisten 1918 IISG b

“Aan de grenzen ­– zoo schrijft men ons – beleven velen weder dagen van angstige spanning. ’t Is toch algemeen bekend, dat tegen nieuwjaar het smokkelen op het drukst is, en dat zij, die er anders geen gebruik van maken, dan ook een paar liters of meer ‘verboden waar’ halen, om vrienden of andere bezoekers te kunnen onthalen. Dat zij zich aan een groot gevaar blootstellen, weten zij, maar houden toch vol, op gevaar af, dat zij eene maand gevangenisstraf zullen oploopen. Om eenige stuivers voordeel stelt men eenige guldens in de waagschaal. Maar wordt men aan de grenzen gaarne getracteerd op het ‘vocht van over de grenzen?’ O neen! Men heeft daar liever één glas schiedammer dan 2 glazen foezel; maar die ze schenkt wil gaarne eene groote hoeveelheid geven en weinig geld besteden.”

Bron: Provinciale Groninger Courant 24 december 1875.


Waar woonde Haike Aeijkes?

Ik heb hier al eens verteld hoe de achternaam Perton in de wereld kwam. Dominee Haenenberger van Beerta voegde hem toe aan het patroniem van mijn vroegste Nederlandse voorvader Haike Aeijkes, zowel bij diens huwelijksinschrijving uit 1788 als bij de doopinschrijvingen van diens vijf kinderen (1788-1798). Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dat in augustus of september 1811, vlak nadat Napoleon het dragen van een familienaam verplicht stelde en vlak voordat ds. Haenenberger de huwelijks- en doopregisters inleverde bij de burgerlijke gemeente Beerta.

Haikes vader was schoenmaker in Bonda of Bunde. Haike deed waarschijnlijk hetzelfde voor de kost, afgaande op de bijnaam Pik (= pek) die hem en de twee volgende generaties Perton in Beerta aankleefde. Zijn kinderen waren later bij hun trouwen boerenknecht of dienstbode. Getuige hun vrij lage sociale status, kwam het als een verrassing dat Haike Aeijkes verschillende malen voorkomt in de verzegelingen van Beerta. Steeds met zijn patroniem, terwijl ds. Haenenberger samen met de kerkvoogden deze notariële akten opstelde. Wat nog eens bevestigt dat de naam Perton pas in 1811 in de wereld kwam, of beter: officieel vastgelegd werd.

De eerste van die verzegelingen is het huwelijkscontract van Haike Aeijkes, “jongman van Bonda” en Ettjen Hindriks, “jonge dochter van de Beerta”. Het werd opgesteld op 16 oktober 1788, drie weken na hun huwelijk dat een ‘moetje’ was, omdat Ettjen al zo’n zeven maanden zwanger ging van hun oudste zoon, die rond kerst dat jaar geboren werd. Op zich bevat het contract vrij gangbare voorwaarden, die door de komst van kinderen ook nog eens hun geldingskracht verloren. Zo bestond er zonder nageslacht geen gemeenschap van goederen. Als er geen kinderen waren en een van de partners overleed, ging zijn of haar inbreng terug naar zijn of haar familie. Bij zo’n kinderloos overlijden hield de overlevende partner echter wel levenslang vruchtgebruik van de goederen die de partner naliet.

Wèl opmerkelijk aan het contract zijn de getuigen. “Bij gebrek van bloedvrienden” traden namelijk als “dedigsluiden” (onderhandelaars) aan de kant van de bruidegom op: de koster-schoolmeester Popko Jurjens (Dijksterhuis) en ene Reinder Veltman. Waarom lieten Haijkes ouders dit aan vreemden over? Ze leefden nog en woonden even over de landsgrens, op nog geen 14 kilometer van Beerta. Was er naast de fysieke verwijdering ook nog sprake van een emotionele? Aan de kant van de bruid tekenden, naar goed gebruik,  haar vader en moeder ­– de timmerman Hindrik Uilders en diens vrouw Aaltjen Klaasens – terwijl als gewone getuigen optraden de kerspeldienaar Jan Meints (Swart) en de chirurgijn-vroedmeester H.W. Heckman.

007 hc 1788 handtekeningen

Waarschijnlijk woonde het jonge paar in bij de schoonouders, Hindrik Uilders en vrouw. Uit 1791 stamt immers een tweede verzegeling, waarbij die schoonouders de helft van hun huis en tuin aan de jongelui verkochten, met de beklemming van de grond eronder. Zo’n beklemming, ook wel “overdracht” genoemd, was het vaste, overdraagbare gebruiksrecht van een perceel grond tegen een onveranderlijke pacht. Beklemde meiers waren eigenaar van wat er op de grond stond, maar pachtten de ondergrond. In dit geval betrof het pastoriegrond, waarvoor de eigenaars van het hele pand jaarlijks 3 gulden tuinhuur of grondpacht moesten betalen aan de predikant van Beerta, destijds dus de hierboven al meermalen genoemde ds. Haenenberger.

In dit geval noemt in het koopcontract ook de “zwetten”, die de aanpalende percelen grond in de vier windstreken identificeerden. Het vastgoed bevond zich tussen de Hereweg (nu Hoofdstraat) aan de zuidkant en het kerkhof aan de noordzijde, dus in het centrale deel van Beerta, vlakbij de kerk. Als westelijke zwet wordt genoemd “de halve behuizinge der verkopers”. Qua plaatsbepaling heb je daar niet veel aan, al zegt het wel dat de beide aandelen in het huis fysiek van elkaar gescheiden zijn: de schoonouders van Haike Aeijkes hadden hun eigen ruimte, Haijke Aikens en zijn gezin evenzo. Als oostelijke zwet gold het goed van Reinder Veltman, de man die namens Haike optrad als “dedigsman’ bij diens huwelijkscontract. Hij was dus een buurman. Uit een andere verzegeling blijkt dat zijn huis eveneens op pastoriegrond stond, en dat hij daar 6 gulden per jaar grondpacht voor betaalde. Bij de destijds geldende ‘nabergelijke huur’ had hij dus twee maal zoveel grond tot zijn beschikking. In 1793, toen Veltman op de vaste bedelingslijst van de Beertster diaconie kwam, gaf hij al zijn bezit over aan de diaconie. De verzegeling die daarmee gepaard ging, bepaalde dat hij

“als een arm mensch om Gods wil levenslang in dit huisje zal blijven wonen, aangezien hij door armoede geperst zich hiertoe genoodzaakt bekende te bevinden”.

Om terug te komen op de koopakte uit 1791 van Haike Aeijkes en zijn vrouw – die bepaalde tevens dat de put op het erf voortaan mandelig was (in gemeenschappelijk gebruik). Naast de halve grondpacht moesten ze voortaan ook andere lasten (zoals het heerdstedengeld) voor de helft betalen. Voor het halve huis bedongen Haikes schoonouders 200 gulden, niet echt veel, zeker niet als je weet dat zij in 1764 490 gulden voor het hele vastgoed betaalden. Haike en vrouw werden dus schappelijk behandeld, al kan het ook zijn dat het pand achteruitgegaan was sinds 1764. Uit die tijd zat er ook nog een hypotheek van 400 gulden op het huis, die geërfd of overgenomen was door de boer Helenius Jans en zijn zwager Helenius Hanssens. Als geldschieters verklaarden zij in te stemmen met de verkoop, mits de koopsom aan hen zou worden voldaan. De kopers beloofden dit. Getuigen bij de hele transactie waren Reinder Veltman (alweer die buurman) en ene Reinder Jans.

Bij zo’n eenvoudig stuk vastgoed als dit waren dus drie partijen betrokken: de eigenaars van wat er op de grond stond, de eigenaars van de ondergrond èn de geldschieters. In 1797 werden die geldschieters in dit geval bovendien eigenaars van de ondergrond. De kerkvoogdij van Beerta verkeerde toen in geldnood en verkocht daarom meerdere stukken vastgoed, waaronder

“den eigendom van eene huisplaatse en tuin gelegen oostwaards in de Beerta, aan de pastorie der Beerta toebehorende (…) zijnde onder beklemming gebruikt door Hinderk Uilders.”

De koopakte noemt alleen de naam van Haikes schoonvader als beklemd meier. Bovendien gold als grondpacht nog steeds 3 gulden per jaar, welke inkomstenbron hierbij dus overgedragen werd aan de nieuwe eigenaars. Aan een en ander kan je zien dat het perceel ondergrond formeel niet gesplitst was en dat Haikes schoonvader nog als aanspreekpersoon voor het geheel fungeerde. Voor hun investering betaalden de nieuwe eigenaars, Helenius Jans en Helenius Hanssens, 70 gulden aan de kerkvoogdij.

Net als de koopakte uit 1791 noemt deze uit 1797 de zwetten van het perceel. Dat het tussen de hoofdweg en het kerkhof lag, was al bekend, maar de buren oost en west zijn nieuw ten opzichte van de vorige akte. Aan de westkant van het hele perceel lag de “kosterie der Beerta”, oftewel het huis van de koster-schoolmeester met daaraan vast de school. De bewoner hiervan was Popko Jurjens (Dijksterhuis), sinds 1776 de schoolmeester van Beerta. Bij het opmaken van het huwelijkscontract van Haike Aeijkens en zijn vrouw fungeerde hij als dedigsman voor Haike, net als de buurman van de andere kant, Reinder Veltman.

Die laatste is in de akte van 1797 als oostzwet vervangen door Jurjen Harkes. Op dezelfde dag verkocht de kerkvoogdij namelijk de pastoriegrond onder Veltmans huis aan deze boer, die aan de andere kant van Veltman woonde en die de naam Oosthof aannam, waarschijnlijk omdat hij ten oosten van het kerkhof woonde. Anders dan de andere koopakte uit 1797, noemt deze verzegeling echter niet het kerkhof als noordzwet. Je zou dan zeggen dat het kerkhof niet zover doorliep. Als zwet wordt aan die kant Jurjen Harkes zelf genoemd – hij had zowel de grond ten noorden als ten oosten van Veltman.

In 1800, toen de schoonvader van Haike Aeijkes als weduwnaar overleed, erfden Haike en zijn vrouw de andere helft van het pand. Ruim een jaar later besloten ze het hele vastgoed hier te verkopen aan dezelfde Jurjen Harkes, die de grond van de buurman al had. Het bracht 1065 gulden op, wat een aanzienlijke waardevermeerdering impliceert. Nog steeds gold als zuidzwet de Hereweg en als westzwet de kosterij van Beerta. Als oostzwet noemt de akte Reinder Veltman in zijn hoedanigheid van beklemd meier (van Harkes’ grond). Aan drie zijden veranderde er dus niets, alleen is het kerkhof als noordzwet nu vervangen door Jurjen Harkes, die intussen blijkbaar een stuk van het kerkhof had gekocht, al kon ik daar bij de verzegelingen van Beerta geen akte van vinden.

Haike Aeijkes en vrouw hoefden in elk geval nog niet te verhuizen, gezien de uitdrukkelijke voorwaarde:

“…dat verkopers in de agterkamer van dit huis vrij zullen blijven inwonen tot Maij 1802, en dezelve alsdan zonder opzage moeten verlaten, ook zal de huur à 25 Gld. zo Daniel Febes op 1 Maij 1802 betalen moet tot voordeel der kopers wezen, zullende elk zijn gedeelte van den tuin zo als bij elke kamer verdield is, van dit jaar gebruiken”.

Haike en zijn vrouw hadden dus de andere helft van hun pand verhuurd, maar de koop verbrak die huur niet. De 25 gulden huur per jaar was niet hoog, die som hoorde bij de betere arbeiderswoning. De akte noemt verder de beide Heleniussen (Jans en Hanssens) als eigenaren (sinds 1797) van de ondergrond. Getuigen bij deze verkoop waren onder andere schoolmeester Popko Jurjens en dominee Haenenberger.

Tot zover de verzegelingen. Rest de vraag waar het vastgoed van Haike Aeijkens precies lag. Nog even de zwetten op een rijtje:

JAAR NOORD OOST ZUID WEST
1791 Kerkhof Reinder Veltman Hereweg ½ huis verkopers
1797 Kerkhof Jurjen Harkes Hereweg Kosterij Beerta
1801 Jurjen Harkes Veltman, meier Hereweg Kosterij Beerta

De meest eenduidige zwet was de Hereweg aan de zuidkant. Dat de kosterij steeds aan de westkant zat, lijkt ook wel zeker – er is geen verhuizing bekend. Aan de oostkant zat in 1801 Veltman als meier en Harkes als eigenaar van de ondergrond. Aan de noordkant nam Harkes een stuk kerkhof in. Confronteren we deze constellatie nu met de eerste kadasterkaart van ca. 1830:

Beerta Minuutplan sectie I 1, detail blog (2)

Centraal zie je hier, in blauw, de kerk, met eromheen het kerkhof (221) van Beerta. A is de toren. Het blauwe kruis over de kaart dat de toren als middelpunt heeft, duidt erop dat de landmeters bij hun driehoeksmeting uitgingen van de toren. Ten zuidoosten van het kerkhof heb je nog een blauw ingekleurd gebouw: de school met de kosterij (220), oftewel de westzwet van Haike Aeijkes’ vastgoed in 1800-1801. Ten oosten van het kerkhof, onder nummer 191, bevond zich in 1830 nog steeds de boerderij van Jurjen Harkes Oosthof. Ook het tussenliggende stuk (192) bleek toen in handen van Oosthof. Naast het pand van Haike Aeijkes en de ondergrond van Reinder Veltman, moet hij dan inmiddels het pand van Veltman hebben gekocht van de diaconie. Het perceel 192 omvatte dan zowel vastgoed dat ooit van Veltman was, als dat van mijn voorvader. Dat het een geheel lijkt, zal komen doordat Oosthof beide percelen zal hebben samengevoegd.

Anders dan de ondergrond van Veltman, had Oosthof ten tijde van de eerste kadastrale registratie nog niet de ondergrond van Haike Aeijkes perceel. Aangeduid als “grondpacht, groot ƒ 3,- , in gebruik bij J.H. Oosthof” kwam die in 1838 onder de hamer. De eigenaren bleken toen de erfgenamen van Eltje Helenius Gastman en Jantje Helenius. Deze erflaters zullen dit op hun beurt hebben geërfd van Helenius Jans en/of Helenius Hanssens. Koper was Jurjen Harkes Oosthof, voor een som van 60 gulden. Het kadastrale nummer bleek 192, hetzelfde waar je terechtkomt als je redeneert op basis van de zwetten.

De eerste Perton woonde derhalve in de kerkbuurt van Beerta, rechts naast de school en vlakbij de kerk en de toren. Maar ook de predikant die hem trouwde, die zijn kinderen doopte en ze naderhand allemaal de naam Perton meegaf,  woonde in de directe omgeving. Volgens het kadaster bevond zich aan de andere kant van de weg, op 216, namelijk de pastorie, waar ds. Haenenberger gewoond had. Dat hij in 1811 de naam Perton toevoegde aan de namen in het trouw- en het doopboek, was een gunst voor iemand die hij van nabij goed gekend had.

Tot slot nog even de plek van Haike Aeijkens’ woning nu:

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERA

Het betreft de parkeerplaats van woonzorgcentrum De Tjamme, met een bushalte.

Bronnen:

RHC Groninger Archieven (GrA), Toegang 731 (archief gerechten Oldambt) de inv.nrs. 7083, 7084 en 7085: verzegelingen Beerta –

  • Koopcontract 1 mei 1764 (Hindrik Uilders);
  • Schuldbrieven 1 mei 1765 en 4 juni 1766 (idem);
  • Huwelijkscontract 16 oktober 1788 (Haike Aeijkes);
  • Koopcontract 23 maart 1791 (idem);
  • Overgavebrief 8 april 1793 (Reinder Veltman);
  • Twee koopcontracten 23 oktober 1797 (Veltman en Aeijkes);
  • Koopcontract 1 mei 1801 (Haike Aeijkes).

Groninger Courant, advertenties 5, 12 en 16 januari 1838.

GrA, Toegang 113 (Notarissen Winschoten) inv.nr. 72 (akten notaris Vreseman Viëtor) de veilingakte van 19 januari 1838 (nr. 8).

 


Een prooi der vlammen door stoompot

brandrapportje elzo Perton 1892 (2)

Cadeautje van collega’s in de mailbox: een rapportje over de brand bij mijn  betovergrootvader en diens overburen, opgesteld door burgemeester P.J. de Hoop van Finsterwolde, en door deze op 4 maart 1892 verzonden naar de officier van justitie te Winschoten.

Op zich is die brand niet nieuw voor me, die vond ik eerst al eens in een gemeentelijk jaarverslag, en naderhand in de Winschoter Courant. Geen van beide bronnen geeft echter de oorzaak. Die staat nu wel in dit stuk. Om De Hoop aan te halen:

“De oorzaak der brand is hoogstwaarschijnlijk ontstaan door een stoompot.”

Een oorzaak die ontstaat – de burgemeester was duidelijk geen stilist. Niettemin schopte hij het, na nog geen jaar die functie in Finsterwolde te hebben bekleed, tot burgemeester van Veendam eerst en later Sneek.

Als we onder stoompot een afgesloten, metalen omhulsel mogen verstaan, waarbinnen een ander metalen omhulsel verhit wordt met stoom, zal zo’n apparaat op zich geen brand kunnen veroorzaken. Maar het kan bij oververhitting natuurlijk in het ongerede raken en bijvoorbeeld een onderstaand petroleumstel laten omvallen. Vallende petroleumstellen veroorzaakten wel vaker brand.

(Met dank aan E. & P.)


Mijn opa in de krant (2)

Mijn grootvader Harm Perton was als commies in Uffelte verantwoordelijk voor het toezicht op de betaling van allerlei directe, persoonsgebonden belastingen, zoals die over de inkomsten, waarvoor hij ook wel (boeren)boekhoudingen in zijn ressort controleerde. Een van de kleinere belastingen, waarop hij toezicht uitoefende, was die op de rijwielen. Zo heb ik hier al eens aan de hand van een Nieuwsbladbericht beschreven hoe hij eind augustus 1927 iemand aanhield, omdat die geen fietsenplaatje leek te hebben. Later bleek dat deze man zich, na een laatste scheerbeurt bij een lokale barbier, van kant had gemaakt door in de Drentse Hoofdvaart te springen. Mijn grootvader was een van de laatste mensen die hem zag.

Blijkbaar waren bekeuringen destijds zo zeldzaam of bijzonder, dat ze nog de krant haalden. In de Provinciale Drentsche en Asser Courant, sinds kort op Delpher, vond ik tenminste enkele berichtjes over bekeuringen, door mijn grootvader uitgereikt aan mensen die een rijwiel bereden, “dat niet voorzien was van een belastingplaatje”. De eerste bon van dien aard dateerde van oktober 1926, toen een J.S. Blok van Wapserveen de klos was. De tweede, in januari 1927, betrof een dochter van de landbouwer O. En de derde, in september 1930, ene T.K. Bij de tweede ging het overigens om een coproductie met de plaatselijke rijksveldwachter Van de Berg, later bekend als opleider van eminente speurhonden.

Zoals een fietsenplaatje een bewijs van betaling der rijwielbelasting vormde, gold het kenteken op motoren en auto’s als een soort van kwitantie voor de motorrijtuigen- of wegenbelasting. Ook op dit vlak was mijn grootvader verbaliserend actief, want van een familieverhaal wist ik al dat de burgemeester van Havelte eens door hem op de bon geslingerd is, toen de man in een auto zonder nummerbord rondreed. Dat geval heeft helaas, naar het zich nu laat aanzien, de krant nooit gehaald, maar wel een ander, te weten dat van de Havelter motorrijder P.M. die in augustus 1929 meende het zonder wegenbelastingkaart te kunnen doen.

Rijksveldwachter Van de Berg en mijn grootvader trokken wel vaker samen op. In 1930 hield de agent een fietsendief aan, terwijl hij met mijn grootvader op pad was. Samen brachten ze de “deugniet” op naar de plaats delict in Smilde. Van eind 1931 dateert het bericht, dat enige Uffelter schoolkinderen in een bosje achter een café een “vreemde, rare kerel” hadden gezien, “die hen bang had gemaakt enz.” Veldwachter Van de Berg trok er samen met mijn grootvader en de caféhouder op af, maar de mannen konden de persoon in kwestie niet vinden. Achteraf concludeerden ze dat er “een mollenvanger of zoiets” aan het werk was geweest, “die eenige grimassen tegen de kinderen heeft gemaakt”. Dit laat echter onverlet dat mijn grootvader blijkbaar een van de eerst aangewezen personen was, die de veldwachter bij zoiets moesten assisteren.

Mijn grootvader gold als “streng doch rechtvaardig”. Of hij zich daar populair mee maakte, weet ik niet. In 1929 schreef een Jan G[uichelaar] een ingezonden brief in de Meppeler Courant, waarin hij ene J.P. beschuldigde van fraude en knevelarij. Wegens smaad voor de politierechter gedaagd, zei verdachte dat hij net zo goed Jan Perton had kunnen bedoelen. Mijn grootvader heette weliswaar niet Jan, maar hij was wel de enige volwassen mannelijke drager van de familienaam Perton in de wijde omgeving. Probeerde verdachte zijn schuld te verloochenen door de aandacht te verleggen naar een misschien even plausibel mikpunt?

Feit is dat mijn grootvader bijna een keer is doodgereden door een vrachtwagen. In het bericht over die zaak ontbreekt weliswaar een ander motief dan gemakzucht, maar toch wordt de functie van mijn grootvader er uitdrukkelijk in genoemd, zodat niet helemaal mag worden uitgesloten dat die functie een rol speelde. Dit geval speelde zich in maart 1934 af op de Pijlebrug tussen Havelte en Meppel. De vrachtwagenchauffeur nam de bocht naar de brug veel te krap, zodat mijn grootvader “zijn lichaam over de brugleuning moest gooien, terwijl hij zijn beenen door het frame van de fiets moest steken, daar hij anders tegen de brugleuning zou zijn platgedrukt”. Nader onderzoek door iemand van de Groninger verkeersbrigade wees uit dat verdachte inderdaad de bocht nogal afsneed. De man werd daarom conform de eis veroordeeld tot 15 gulden boete of tien dagen hechtenis.


Hoe een fietsendief te Uffelte tegen de lamp liep

GESNAPT
[Uffelte] (26 maart). – Toen de Rijksveldwachter D. van de Berg gisteren voor controle op den weg was met den kommies Perton, hield hij een jongeling aan, aan wien hij direct meende te bespeuren, dat er iets niet in den haak was. Daarom nam hij hem mede naar het arrestantenlokaal, waar de deugniet vertelde te Smilde een fiets te hebben gestolen, toen hij in gezelschap was van twee kameraden, die nu loopende zouden volgen, daar hij de gestolen fiets bereed.

Direct werden door den politieman alle middelen in het werk gesteld, om de kameraden ook ingerekend te krijgen. Toevallig vernam hij op datzelfde oogenblik per radio, dat uit Sneek drie jongens de ouderlijke woning waren ontvlucht, waarvan opsporing en aanhouding werd verzocht. De beide andere jongens zijn inmiddels reeds, dankzij de activiteit van een deurwaarder uit Assen, te Meppel ingerekend kunnen worden.

De hier aangehoudene is door den veldwachter en den heer Perton naar Smilde overgebracht en daar bleek dat alles klopte. Ook de eigenaar herkende zijn fiets, zoodat dit jeugdige drietal straks nog wel wat te goed zal hebben en voornamelijk de eigenlijke fietsendief.

De bengels waren resp. 15, 15 en 16 jaar oud. Een van hen, de rijwieldief, is heden ter beschikking van de justitie te Assen gesteld.

Bron: Provinciale Drentsche en Asser Courant 28 maart 1930.


De zwerftocht van mijn grootvader en hoe die in de krant kwam

opa 1 img657 v

Stukje uit de krant, van toen mijn grootouders vijftig jaar getrouwd waren. Hij is al aan het dementeren en kijkt wat gepuzzeld in de lens, zij geniet zichtbaar van het moment. De tekst focust vooral op hem. Zij had ook niet zoveel te vertellen, verbaal tenminste niet.

Of het nu komt door de verslaggever of diens voornaamste zegspersoon, het stukje bevat enige foutjes. Zo beweert het dat beiden in Midwolda (de gemeente) zijn geboren. In werkelijkheid is alleen mijn grootvader daar geboren, om precies te zijn in Oostwold. Mijn grootmoeder kwam ter wereld in Finsterwolde. Het stukje brengt haar geboorteplaats dus over naar de zijne.

opa 2 img658 v

Die zwerftocht door het land valt ook wel mee, zoals zijn ambtenarenboekje duidelijk maakt. De volgorde van Rotterdam, Sas van Gent, Geesteren en Tubbergen klopt nog wel, maar die gold alleen mijn grootvader. In de Eerste Wereldoorlog was hij soldaat-commies geweest en in 1919 kwam hij, waarschijnlijk na een korte opleiding, als commies derde klasse terecht bij de douane in de haven van Rotterdam. Hij was toen nog vrijgezel en bleef er niet enige jaren, zoals het stukje meent, maar slechts een half jaar: van 1 juni tot 1 december. Voor een jongen van het Groninger platteland moet de ervaring tamelijk overweldigend geweest zijn, misschien dat de tijdspanne daarom in de herinnering nogal opgerekt raakte.

Harm Perton als commies in Rotterdam.

Harm Perton als commies in Rotterdam.

Daarna zat hij vijftien maanden aan de Belgische grens in het Zeeuws-Vlaamse Sas van Gent, en per 1 maart 1921 kwam hij, inmiddels gepromoveerd tot commies tweede klasse, wat dichter bij huis, eerst drie maanden in Geesteren aan de Twents-Duitse grens en vervolgens in de hoofdplaats van de gemeente waar Geesteren onder viel: Tubbergen. Hier heeft hij ruim drie jaar gezeten en in die tijd was het pas dat ze in Finsterwolde trouwden en zij uit Finsterwolde naar zijn standplaats overkwam. In Finsterwolde waren beiden opgegroeid, maar hebben ze als getrouwd stel nooit gewoond. In Tubbergen werd in 1923 ook hun oudste kind geboren, de zuster van mijn vader, tante Antje.

Het gekke is dat zijn verplaatsing naar Uffelte, per 1 november of 1 december 1924, al even onprecies in de krant kwam. Nu de leggers van de Provinciale Drentsche en Asser Courant bij Delpher zijn in te zien, liet zich dat ontdekken. Op 15 oktober bevatte die krant dit bericht uit Uffelte:

opa 4 naar Uffelte PDAC 15.10.1924 bbbb

De naam is verkeerd gespeld, maar dat gebeurde wel vaker. Ik denk dat de Uffelter correspondent hem noteerde zoals hij hem hoorde, met een stomme e en een wegvallende r [puh-ton]. In Eelde werkte Willem Perton, een achterneef van mijn grootvader, als kommies in het dorp en later ook bij het vliegveld. Abusievelijk nam de correspondent aan dat het deze Perton betrof. Maar achterneef Willem bleef lekker in Eelde, tot zijn dood.

Zes dagen later kwam de krant erop terug in een bericht uit Eelde:

opa 5 verward met neef Eelde PDAC 21.10.1924 bbbb

“Schijnt op een misverstand te berusten” – de krant wilde haar Uffelter correspondent niet helemaal désavoueren. Waar de nieuwe kommies van Uffelte dan wèl vandaan kwam, hebben de lezers nooit uit haar kolommen mogen vernemen.

Moraal: de krant is een mooie bron, maar je moet niet alles op voorhand willen geloven. Het is een nog véél mooiere bron als je er nog iets naast hebt.

Overigens stond deze grootvader van me, tot mijn verbazing, nogal vaak in de Provinciale Drentsche en Asser Courant. Hij maakte ruzie met het lokale ziekenfonds, bracht fietsendieven op en werd een keer bijna doodgereden. Binnenkort hier meer over zijn Uffelter avonturen.

:


‘De grootsten en edelsten van Finsterwolde opgesomd’

Sinds een optreden van Domela Nieuwenhuis heerste er een gespannen sfeer in Finsterwolde. Bij de raadsverkiezing van 1889 stelde zich zelfs een socialist kandidaat: de logementhouder Hommes. Toen het tot een herstemming kwam tussen hem en de liberale boer Mellema, spande de gevestigde orde zich in om Mellema zoveel mogelijk stemmen te bezorgen. Destijds bestond er nog geen algemeen kiesrecht, alleen huisvaders die een bepaalde som aan hoofdelijke omslag betaalden, mochten stemmen. Dit censuskiesrecht sloot middenstanders al wel in-, maar arbeiders uit. Die middenstanders waren echter bang om klanten kwijt te raken. Hommes verloor dan ook de stemming met 62 stemmen tegen 66 voor Mellema.

Bij de socialisten, die blijkbaar anders hadden verwacht, heerste enige bitterheid over deze uitslag. In hun lijfblad Recht voor Allen publiceerde de Oldambtster correspondent de namen van de belangrijkste tegenstanders, “opdat zij naar verdiensten vereerd worden”:

“De kern van de kliek vormen de burgemeester-kassier Schortinghuis en de notaris Koning; de hulp van eenige landbouwers is hun niet onwelkom, zooals die van de Barlagens, den kleinen Bontkes en den langbeenigen Bontkes. De kandidaat Mellema zal zich natunrlijk ook dapper geweerd hebben. De burgemeester laat de wethouders Onnes en Muntinga naar zijn pijpen dansen; het kassierschap van dien burgemeester kan voor zijne omgeving zijne goede zijde hebben! Al hadden we ’t ook niet gezegd, dan wist ieder dat de dominee (Niermeijer, HP) er bij behoorde, die op den preekstoel zijn bijbel en zijn Jezus vergeet en zijn gehoor op de schandstreken en slechte bedoelingen van D[omela] N[ieuwenhuis] gaat onthalen. De dokter Schönfeld doet ook al mee; de arme menschen, die aan zijne behandeling worden toevertrouwd, zullen ook wel denken, jou liefde voor de dubbeltjes is grooter dan die voor het menschdom, wat toch wel de plicht eens geneesheers moet zijn. Als liefdesbode tusschen al die grootheden dient de kommissionair De Vries, iemand die overal te vinden is waar wat te halen valt en die dus zijn beroep wel eer aandoet. Dan nog verdienen eenige onderwijzers, die stellig bevreesd zijn dat hunne schrale bezoldigingen verhoogd zullen worden, genoemd te worden en bakker Siks, die als burgerman zeker verheerlijkt is met al deze voorname lui op een rijtje voor te komen. Voeg hierbij nog de konkurrenten (logementhouders) van Hommes, dan hebben we de grootsten en edelsten van Finsterwolds ingezetenen opgesomd.“ (namen door mij vet gezet, HP)

De burgemeester, de dokter, de dominee, de notaris, de voornaamste boeren en enkele onderwijzers, heel de dorpselite spande dus tegen de socialisten samen. Over notaris Koning en dokter Schönfeld heb ik later wel eens oud-tantes van me horen spreken, altijd in positieve zin. Voor hun mening gingen ze af op hun vader, de schoenmaker Geert Perton, die op zijn ouwe dag CHU stemde. Ook al had hij in het Finsterwolde van voor 1919 geen stemrecht omdat hij geen hoofdelijke omslag betaalde, hij behoorde blijkbaar toch wel tot de reactionaire krachten in het dorp.


Mijn opa mikte eerst vooral op de boeren

De vestigingsadvertentie van mijn grootvader Vondeling in Dwingeloo, die ik tevergeefs zocht in de Meppeler Courant, blijkt in werkelijkheid gestaan te hebben in de Provinciale Drentsche en Asser Courant, op 22 juli 1939:

PDAC 22.7.1939 opa Vondeling vestiging in Dwingelo

Hij was blijkbaar meer gericht op Assen dan op Meppel. In Assen woonde een broer van hem en de noordelijke voorkeur zal vast ook te maken gehad hebben met zijn komst uit Zuidhorn.

In de agrarische gemeente Dwingeloo vormden de boeren zijn voornaamste klandizie. Hoewel er nog maar vijftien jaar electriciteit in Dwingeloo was, konden sommige leidingen blijkbaar al worden beschouwd als afgeschreven. Er zaten nog van die stoffen omhulsels om, destijds. Dat zal het zijn.

Het telefoonnummer komt wat laag voor, het was waarschijnlijk dat van Hotel Mulder, waar hij tijdelijk woonde, terwijl zijn huis in aanbouw was. Een maand eerder was de bouw aanbesteed. Een maand later stond zijn inschrijving bij het Handelsregister in de krant.