Ongedoopte kinderen werden stil begraven
Geplaatst op: 29 januari 2016 Hoort bij: Familie 6 reactiesHet graf van de zeer jong gestorven broer van mijn moeder heb ik tot nu toe niet kunnen vinden. Misschien geeft dit citaat uit hetzelfde jaar 1928 aan, waarom dat tot nu toe onmogelijk bleek:
“Ook nu is dat nog altijd op het platteland in het geheele Oosten van Nederland en in Friesland het geval. Dit blijkt uit het merkwaardige feit dat een ongedoopt kind dat sterft, nergens een „groene” d. i. een officieele begrafenis krijgt. Het wordt niet „verluid”, de dood wordt niet „aangezegd” en het lijkje wordt alleen door den vader met den koster of doodgraver naar het graf gebracht. Maar is het kind gedoopt, en sterft het den volgenden dag, dan volgt een volledige „groene” met verluiden, noodiging van alle familie tot in verren graad, begrafenismaal. burendiensten en rouw. Alleen een gedoopt, d.i. in het religieus-ceremonieel verband opgenomen kind, heeft dus een sociaal bestaan.”
Bron: W.J. van den Berg, predikant van Nijeveen, in een beschouwing over doodsgebruiken in de NRC van 1 januari 1928.
Drie graven overgedragen
Geplaatst op: 26 januari 2016 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Notitie in een registertje van de begraafplaats bij de kerk van Finsterwolde (1917-1949), klasse II, vierde rij zuid, nummer 5. Eerst is iets in het oorspronkelijke handschrift overgeschreven, van die regel is alleen F. Randa blijven staan. Bleef hij er liggen, in dat graf?
Dat zo’n nummer uit meerdere graven bestaat, toont de overschrijving: “Drie graven overgedragen aan G. Perdon”. Die d in Perdon moet een t zijn, maar dat geeft niet, dat doet het Gronings. Volgens een andere notitie in een chronologisch opgebouwde lijst werd mijn overgrootvader Geert Perton in 1949 namelijk op dit nummer begraven, twintig jaar na zijn vrouw Antje Tuin. Dat Randa in de notitie niet overgeschreven of doorgehaald is en Perton er typografisch onder duikt, wijst er mijns insziens op dat Randa er al lag en er nog steeds ligt. Vermoedelijk mèt zijn Duitse onderwijzeres naast Geert en Antje en tante Siene.
Fokko Randa overleed in 1920. Hij was de schoenmaker die mijn overgrootvader het vak leerde. Hij en zijn vrouw hadden geen kinderen, later zouden mijn overgrootouders het een en ander van Randa hebben geërfd. Misschien hoorden daar wel deze drie graven bij. Dat zou dan in 1920 geweest moeten zijn. Ik ga maar eens op zoek naar het testament van die Randa.

Havelte gaf meer aan Winterhulp dan Dwingeloo
Geplaatst op: 25 januari 2016 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 4 reacties
Deze grafiek toont de gemiddelde opbrengst in centen per inwoner van de zeven eerste Winterhulpcollectes in de winter van 1940-1941, en dat voor de gemeenten Dwingeloo en Havelte. De totaal-opbrengsten per gemeente haalde ik uit het Agrarisch Nieuwsblad, dat ook een bevolkingsstatistiek per 31 december 1940 bevat, waarmee je de gift per inwoner kunt berekenen, die een vergelijking tussen de gemeenten mogelijk maakt.
De nazistische liefdadigheidsclub Winterhulp hanteerde verschillende collecte-methodes: met de rammelende bus op straat, maar ook wel met lijsten langs de deur. Lijstcollectes brachten, hoewel er meer administratie aan te pas kwam, met hun sociale controle ook meer op – dat zal mogelijk de piek bij de derde collecte verklaren. Die collecte was ook de enige, waarbij Dwingeloo Havelte qua gemiddelde gift overtrof, zij het maar zeer licht. Bij de andere collectes was de gemiddelde gift in Havelte steeds veel hoger, deze tendeerde zelfs naar het dubbele van die in de gemeente Dwingeloo.
Dat ik zoiets ga uitrekenen, heeft een persoonlijke achtergrond. Mijn moeder mocht op het punt van familiale oorlogservaringen graag Dwingeloo en Havelte vergelijken. Terwijl haar vader in 1943 als electriciën in Dwingeloo met het register van de luistergelden verschillende radio’s van dorpsgenoten onder de winkelvloer verstopte, en zelf ook een radio aanhield om naar de BBC en Radio Oranje te kunnen luisteren, werd de radio van mijn vaders familie in Havelte wèl ingeleverd. Mijn grootvader hier had hem willen verstoppen in zijn bijenstal, maar daar stak mijn wat bang uitgevallen grootmoeder een stokje voor.
Dit familiale verschil in houding (geduid als dapper of angstig), liet zich ook gemakkelijk doortrekken naar de dorpen in het algemeen. In Dwingeloo was het verzet vrij sterk, er kwamen zeker tien, twintig ‘partizanen’ om. In Havelte, met zijn zeer sterke Duitse aanwezigheid, stelde het verzet weinig voor – het bestond hier eigenlijk maar uit één man, de postkantoorhouder Jetten, die als spion het Duitse vliegveld voor de geallieerden uittekende en fotografeerde.
Er was ook een verschil tussen de burgemeesters van beide plaatsen. Die van Havelte, Eggink, mocht de hele oorlog aanblijven. Hij maakte ondubbelzinnig propaganda voor Winterhulp. Die van Dwingeloo, Stork, werd al in 1941 ontslagen en in een Brabants gijzelaarskamp vastgezet. Daaruit vrijgekomen, ontsnapte hij in 1944 ternauwernood aan executie door een Silbertanne-commando. Bovendien waren verschillende andere sleutelfiguren in Havelte, zoals de huisarts en de gemeente-architect, ook ronduit Deutschfreundlich. De huisarts van Dwingeloo, dokter Dinkla, redde daarentegen een geallieerde piloot uit handen van de Duitsers.
Naast zulke verschillen tussen sleutelfiguren bestond er nog een ideologisch onderscheid tussen Dwingeloo en Havelte. In beide gemeenten was volgens de volkstelling van 1930 het overgrote deel van de mensen hervormd, respectievelijk 86,1 en 88,6 %. In Dwingeloo had je echter een redelijk grote gereformeerde minderheid (12,7 %), terwijl het aantal gereformeerden in Havelte weinig voorstelde (2,6 %). Daar was de onkerkelijkheid juist veel groter (4,4 %) dan in Dwingeloo (0,2 %). De kerkelijk gemotiveerde weerstand tegen de nazi-ideologie lijkt in Dwingeloo dan al van meet af aan groter te zijn geweest, dan in Havelte.
Boeren lagen hoog en droog, armen laag en nat
Geplaatst op: 23 januari 2016 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 3 reacties
Het kerkhof van Finsterwolde in 2006.
In 1808 besloot koning Lodewijk-Napoleon het begraven van doden in stads- en dorpskernen te gaan verbieden, een verbod dat dan ook voor de kerken gold. Volgens Zijne Majesteit ging het begraven op zulke lokaties ten koste van de volksgezondheid. Zijn minister van binnenlandse zaken diende het verbod zo snel mogelijk op te nemen in een wetsontwerp, dat ook moest voorzien in de aanleg van nieuwe begraafplaatsen, gelegen op – omgerekend – ruim een kilometer van de bebouwde kom.
De minister van Binnenlandse Zaken besloot eerst maar eens wat onderzoek te doen. Hij schreef alle gewesten aan met een begraafplaatsen-enquète. Uiteindelijk kwam het vragenlijstje terecht bij o.a. de Oldambtster kerkvoogdijen, die ook bijna allemaal braaf hebben geantwoord.
Voor een tijdschrift analyseerde ik in een artikel de Oldambtster enquète-uitkomsten. Om een indruk te gevan van de enquète, hier de vragen, gevolgd door de antwoorden die één enkele hervormde gemeente, namelijk die van Finsterwolde, gaf, met wat commentaren van mij.
Vraag 1: “Welke is de oorsprong der eigen graven in de kerken en op de kerkhoven?”
Hierbij antwoordde Finsterwolde volgens het enquèterapport ongeveer zoals Zuidbroek, waar men veronderstelde dat de graven (net als de kerkhoven) ooit collectief bezit waren geweest. Inmiddels was dat niet meer zo, want de graven waren allang particulier eigendom. Finsterwolde verschilde echter van Zuidbroek in die zin,
“… dat alhier bij ieder heerd lands gerekend wordt eenige graven te behooren, van welke graven ook in eenige aankomstbrieven wordt gewag gemaakt.”
Met dat heerd werd een boerderij bedoeld, zoals uit het antwoord op de tweede vraag blijkt. Aan iedere boerderij waren dus graven op het kerkhof verbonden. Een dergelijke regeling bestond ook in onder meer Oostwold, Midwolda en Nieuwolda.
Vraag 2: “Hoe veele zoodanige eigene graven bestaan er in iedere gemeente in kerken en op kerkhoven, welke aan particulieren toebehoren?”
“In de kerk is slechts één eigen grafkelder, aangekocht door de famille van den kerkvoogd Heddema, zijnde voorts het kerkhof verdeeld naar het getal der boerenplaatzen, volgens het vorige antwoord. De vier uithoeken van het kerkhof worden alleenlijk gebruikt tot het begraven van behoeftigen en gealimenteerden.”
Naast die ene grafkelder lagen er in de kerk wel degelijk andere graven, maar die werden kennelijk niet als particulier beschouwd. Het ging vooral om predilkanten en kerkvoogden, zoals uit ‘Pathuis’ duidelijk wordt. Blijkbaar werden hun graven als kerkelijk eigendom beschouwd.
In een paar andere kerkgemeenten werden “algemene graven” op het kerkhof gemeld. Waarschijnlijk ging het daar net als In Finsterwolde om graven van armen. De vier uithoeken van het Finsterwolmer kerkhof waren lager, de armen genoten er dus minder droge grafcondities dan de boeren vlakbij de muren van de kerk.
Vraag 3: “Of, en zoo jaa, welke voordeelen ontvangen deze kerken of andere gestichten jaarlijks van het begraven der lijken in kerken of op kerkhoven?”
“Geene voordeelen.”
In verreweg de meeste plaatsen genoten de kerkvoogdijen geen inkomsten van begrafenissen. Alleen enkele grotere plaatsen hadden die, zij het op bescheiden schaal.
Vraag 4: “Hoe vele lijken worden gewoonlijk in iedere gemeente jaarlijks begraven?”
“Pl.m. 35”
In het ‘Register van aangegeven lijken’ dat er bestaat van het Finsterwolde tussen 1806 en 1811, zijn er in 1806 een 23 mensen gestorven en in 1807 een 57 (er heerste toen een kinderziekte, waarschijnlijk mazelen). De kerkvoogd moet beide getallen gemiddeld hebben, waarna hij zag dat 1807 dit gemiddelde toch wel erg omhoog trok, zodat hij het nodig vond om het wat naar beneden bij te stellen.
Vraag 5: “Welke uitgestrektheid zoude dienvolgens een of meer begraafplaatsen buiten iedere gemeente moeten hebben?”
“Het tegenwoordig kerkhof is breedt 14 en lang 10 roeden Gron[inger] maat, de nieuwe begraafplaats zou dezelve uitgestrektheid moeten hebben.”
Aannemende dat een doorsnee-graf ongeveer 5 vierkante meter in beslag nam, nam het gemiddelde jaarlijkse aantal van 35 doden hier 175 vierkante meter aan ruimte in. Omgerekend kwam het geraamde areaal van de toekomstige dodenakker neer op 2372 vierkante meter. Na 14 jaar zou de nieuwe begraafplaats van Finsterwolde dus vol zijn, teminste, als er niet in etages begraven werd. Hier werd vrij voorzichtig geraamd, er waren ook gemeenten die veel hoger in de boom zaten.
Vraag 6: “Op welk een geschikte voet zoude dit een en ander in order kunnen worden gebragt?”
“Het kerkhof wordt hier op het eind van het dorp, genoegzaam buiten de gemeente gevonden en waar hetzelve ook aangelegd wordt, men zal in de gemeente geene geschikte plaats kunnen vinden die verder van de huizen verwijderd is dan de tegenwoordige begraafplaats. “
Als burgemeester van Havelte niet fout was, hoe fout moest je dan zijn?
Geplaatst op: 19 januari 2016 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 7 reactiesOver burgemeester Eggink van Havelte gesproken – die is nog een keer bekeurd door mijn grootvader. De burgemeester reed namelijk rond in een auto zonder nummerbord, zodat het zichtbare bewijs ontbrak dat er voor dit magistratelijke vehikel motorrijtuigenbelasting was betaald. Als kommies der directe belastingen moest mijn grootvader hierop letten. Hij heette “streng doch rechtvaardig” in zijn ambtsoptreden, kneep ook in dit geval geen oogje dicht en verstrekte de burgemeester een bon. Wat de relatie tussen beide heren geen goed deed.
Ik was dus al een beetje vooringenomen tegen die Eggink. Hij kwam in 1931 uit Indië, waar hij elf jaar gemeente-ambtenaar was geweest. In de oorlog bleef hij aan als burgemeester van Havelte. Na de bevrijding werd hij eerst op non-actief gesteld, om daarna alsnog eervol ontslag te krijgen.
In het Agrarisch Nieuwsblad vond ik een interview met hem. In 1941 maakte hij met wat andere Drentse burgemeesters een reis naar Keulen, op uitnodiging van de bezetter. Achteraf sprak hij zijn voldoening uit over “de uiterst correcte ontvangst”. Volgens Eggink kon zijn gezelschap de gastheren alles vragen wat ze maar wilden,
“zelfs bleef opbouwende critiek van onze zijde niet achterwege en werd deze ook op prijs gesteld.”
De Havelter burgemeester roemde het Duitse elan:
“De geweldig spontane en enthousiaste wijze van werken was voorts opvallend. Hoe een ieder, man en vrouw, jongen en meisje zijn beste krachten geeft voor zijn werk ten dienste van de volksgemeenschap. Hoe er velen gevonden worden, die zelfs na hun dagelijkschen arbeid, nog vrijwillig een paar uurtjes gaan werken voor de Winterhulp!”
Die Winterhulp, nazi-liefdadigheid, inmiddels ook ingevoerd in Nederland, vond Eggink een “zeer goede instelling”. In Havelte kosstte het hem vrij weinig moeite er collectanten voor te vinden, pochtte hij, omdat
“men in ’t algemeen in zijn gemeente veel voelt voor deze mooie arbeid”.
Wat betreft de tegenwerking die Winterhulp ook ondervond, meende de burgemeester
“dat de geest van die Nederlanders eerst moeten worden omgevormd”.
Hij bepleitte naar Duits voorbeeld een rook-, drink- en variétébezoekverbod voor jongeren onder de achttien, en vertelde iets over een eigen bioscoopbezoekje met de Duitse gastheren. Het betrof een première van een “schitterende Krügerfilm”. Met natuurlijk het bioscoopjournaal:
“De fantastische macht en kracht van de Duitsche weermacht had men voorts op het witte doek kunnen aanschouwen.”
Tot besluit van het interview wees de burgemeester nog op
“…de geest van samenhoorigheid, die het Duitsche volk van hoog tot laag omvat, een geest, die in ons land vaak zoo jammerlijk zoek is.”
Naar deze man is in Havelte dus nog steeds een straat genoemd.
Dorpsjeugd zwom naakt bij Ettelte?
Geplaatst op: 19 januari 2016 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 6 reacties
Van mijn vader (1927-2004) weet ik, dat de Havelter jeugd van zijn generatie in de Oude Vaart bij Ettelte leerde zwemmen. Of dat ook voor hemzelf gold, weet ik niet meer – op dat punt vertrouw ik mijn geheugen niet. Later zwom hij nooit, vanwege problemen met zijn oren. Hij kon het, dacht ik, wel, maar had er een hekel aan.
Als hij het geleerd heeft, kan dat haast niet bij Ettelte geweest zijn. Want eind 1940 woonde het gezin van kommies Harm Perton nog in Uffelte, terwijl de Havelter gemeenteraad vlak voor de zomer van 1941 per APV-artikel het zwemmen bij Ettelte verbood.
Zoals het wat omslachtig in het Agrarisch Nieuwsblad stond:
“Deze maatregel werd speciaal genomen, daar het B. en W. gebleken is, dat niet alleen door jonge kinderen, maar ook door kinderen van tien jaar en ouder van beiderlei geslacht zonder eenig toezicht veelvuldig wordt gebaad en gezwommen in de Oude Vaart en wel voornamelijk tegenover een perceeltje bosch bij Ettelte (…) en dat er voorts niet voldoende waarborg bestaat, dat er niets geschiedt dat in strijd met de goede zeden zouden zijn.”
Pubers van beiderlei kunne, gemengd zwemmend zonder badmeester in de buurt, zodat de goede zeden gevaar zouden kunnen lopen…
Naar bleek toen de schoolvakantie dat jaar al voorbij was, wilde Gedeputeerde Staten van Drenthe dat de gemeente Havelte het nieuwe APV-artikel zou intrekken. Dit omdat het zwemverbod zoals Havelte dat geformuleerd had, al onder een provinciaal verbod zou vallen. In provinciale ogen was het Havelter artikel dus overbodig.
Volgens burgemeester Eggink van Havelte klopte dat echter niet: het provinciale verbod betrof het zwemmen zonder badpak, terwijl het in Havelte juist om de zwemlokatie ging. De raad besloot om het artikel niet in te trekken, maar het eerst nog even aan te zien. Het zwemverbod bleef dus voorlopig van kracht.
Beducht op een rondvaartboot in Paterswolde
Geplaatst op: 16 januari 2016 Hoort bij: Familie 2 reactiesEn opnieuw een foto die uit het mapje ‘onbekend’ weg mag:

Het betreft mijn grootmoeder Bieuwkje Vondeling-Kroeze met zo’n 25 andere dames in een rondvaartboot. De datering is dit keer niet zo’n groot probleem: tweede helft jaren dertig. Ze woonde toen nog in Zuidhorn, dus zal dit een vrouwenvereniging uit die plaats zijn: ofwel de Boerinnenbond, ofwel een hervormd equivalent.
De plek was wat moeilijker te vinden. Maar in de jaren dertig ging men meestal niet zo vreselijk ver weg op stap, bovendien staan er op de achtergrond fietsenrekken met het opschrift Kahrel’s Thee, een bekend Groninger merk, en is er helemaal op de achtergrond een poort te zien die toegang geeft tot de waterscooters. En die hadden ze in het noorden bijna alleen in Paterswolde, en wel bij Hotel de Twee Provinciën, zo blijkt bij een snelle sondering, o.a. in de beeldbank Drenthe. Vergelijking met foto’s in de Beeldbank Groningen en van HJRNoorden leert vervolgens dat de boot waarschijnlijk ‘Zwaluw’ heette.
Mijn grootmoeder kwam voor de oorlog niet zo vaak op de foto. Waar de andere vrouwen lachen, lijkt zij er een beetje beducht voor:

Nogmaals Meerland
Geplaatst op: 11 januari 2016 Hoort bij: Familie 8 reacties
Deze foto is al wat langer in mijn bezit, misschien al wel veertig jaar. Waarschijnlijk gaat het om een luxe-editie, want zo’n dikke kartonnen passe-partout tref je niet vaak en zo’n plastic-achtig afschermlaagje al evenmin. Duurkoop is niet altijd duurzaam – juist dat laagje heeft de foto op den duur mogelijk verslechterd. Je kunt nu nog maar moeizaam onderscheiden wat erop staat. Aanvankelijk dacht ik dat het een boerderij was, maar op zeker moment heb ik er met potlood achterop gezet dat het de schoolmeesterswoning van Meerland was, waar mijn oud-tante Jeurine en haar man Harm Sprang woonden. Ook noteerde ik er, dat het beeld “verkeerd om” was.
Vorige de week dacht ik: “Laat me Picassa eens loslaten op dat ding”. Vooraf had ik er weinig fiducie in, omdat er vanwege dat dikke passe-partout ruimte zit tussen de foto en de glasplaat van de scanner. Maar de afbeelding werd wel scherp en liet zich ook bewerken. Met Paint is ze gespiegeld en in Picassa zijn licht en contrast vergroot. En dan wordt ze zo:

Afgaande op de bomen lijkt de foto een jaar of wat eerder gemaakt dan de onconventionele schoolfoto. Toch is er ten aanzien van de afgebeelde mensen sprake van eenzelfde afstand. Gaat het misschien om dezelfde fotograaf met dezelfde camera, die geen groothoeklens heeft, waarmee je zowel mensen dichtbij als een gebouw op de achtergrond kunt inkaderen?
De mensen zijn in dit geval mijn oud-tante Jeurine (links) en haar man (rechts), beide staand met tussen hen in een oudere man, mogelijk de vader van Harm Sprang. Hij zit op een bankje. Een redelijk forse, herdersachtige hond staat voor beide mannen.
Links van het huis de voorste twee fruitbomen van de kleine boomgaard die ook op de schoolfoto te zien is. Deze bomen staan in bloei, het is voorjaar. Achter mijn oud-tante bevindt zich een hoog keukenraam, met eronder een kelderraam. Uiterst links lijkt ook nog een stukje van de school zichtbaar.
Tussen klerken en commiezen
Geplaatst op: 10 januari 2016 Hoort bij: Familie 3 reactiesIn wat voor gebeurtenis de carrière van mijn oud-tante Siene culmineerde, heb ik hier al eens beschreven. Op onderstaande foto poseert zij (uiterst rechts) eind jaren 20 met haar collega’s op de stoep van het belastingkantoor aan het Boschplein te Winschoten:

Groot was de afdeling niet: acht mannen en drie vrouwen. Sommige mannen dragen een pet, dat zullen de klerken zijn geweest. De commiezen droegen hoeden, denk ik. Op het bordje links naast het portaal staat: “Kantoor der registratie en domeinen, zegel- en successierechten”, met eronder de openingstijden. Klerk of schrijver Elsiena Perton zat op laatstgenoemde heffing.
Blijkbaar is de foto gemaakt bij een feestelijke gebeurtenis, want bij diezelfde gelegenheid werd er een toneelstukje opgevoerd. Man met hoed pleegt overval op de kassier en tante Siene kijkt lachend toe:

Van vijf tot tien jaar later, toen ze overgegaan was naar het belastingkantoor in Groningen, dateert de volgende foto. Alles wat nu in een computer ingeklopt wordt, gebeurde toen nog met de hand. Een mooi, helder handschrift gold dan ook als een pre en aan die eigenschap voldeed het pootje van haar beslist. Overigens zit ze op een stoel van de lokale meubelfabriek Pander of Huizinga – over het rijksmeubilair dus geen klagen:

Het bord op de laatste foto toont een groot cijfer 25 – het ging dan om haar 25-jarige ambtsjubileum. De familie zit er omheen, alleen mijn grootvader ontbreekt. Die wordt waarschijnlijk vertegenwoordigd door mijn grootmoeder, linksboven. Midden- en rechtsboven, dat zijn Sienes zusters Jeurine en Marie, linksonder zit mijn overgrootvader Geert Perton naast de jubilaresse, die rechts wordt geflankeerd door haar oudste zuster Geeske:

De datering van deze laatste foto vormt een probleem. Over de 2 van 25 zit namelijk de datum 1 april 1947, terwijl de 5 is overstempeld met de datum 1 april 1942. Ik denk dat de foto in 1947 te Groningen is gemaakt, en dat de datum van 1942 erop wijst, dat ze voorafgaand aan haar vaste dienstverband bij de fiscus volontair of iets dergelijks is geweest. In dat geval zal ze in 1917 op het belastingkantoor van Winschoten terecht zijn gekomen, waar ze dan vijf jaar later in vaste betrekking kwam. Het zou wel eens kunnen dat er bij het bepalen van de datum voor het ambtsjubileum enige discussie was omdat die eerste vijf jaar niet werden meegeteld.
Het illegale einde van een eik
Geplaatst op: 8 januari 2016 Hoort bij: Familie 4 reacties
Tussen de oud- en nieuwnieuwtjes van aanvang 66 staat dit berichtje in het Nieuwsblad van het Noorden. De desbetreffende eik stond schuin voor ons huis in de berm en belemmerde in het groeiseizoen het ochtendlicht, zodat het gazon in die hoek van onze tuin vol mos zat en bepaalde planten er niet in de borders wilden gedijen. Hetgeen mijn moeder zeer verdroot. Zij beloofde daarom een fles jenever aan een stel oudere jongens uit het dorp, als ze hem om gingen hakken. Ze had niet gedacht dat ze het zouden durven, maar ’s ochtends lag de eik daar, in al zijn trotsheid geveld. (Meen dat er dezelfde nacht een boerenwagen bovenop het dak van onze lagere school gezet is. Die mocht de gemeente ook weghalen.)
Blijkbaar kregen de autoriteiten weldra in de smiezen, wie er achter het illegale rooien van de eik zat, want naderhand kwam ‘politie Wester’, zo’n beetje een achterbuurman, bij mijn moeder informeren of zij wellicht iets meer van deze snode euveldaad afwist. Ze deed net of haar neus bloedde: nee, ze had helemaal niets gehoord of gezien, zei ze. En ook verder hield iedereen die ervan wist zijn kaken stijf op elkaar. Al mocht mijn moeder er jaren later wel graag over vertellen op verjaardagen, bruiloften en partijen. Dat gebeurde dan bijna altijd wat giechelig, met besmuikte trots: ze vond het best een gewaagd stukje van zichzelf, maar durfde er toch ook niet al te hard op te pochen, uit schaamte voor de eventueel aanwezige natuurliefhebbers.
Vond het berichtje net terug bij het archiveren van mijn bookmarks. Het is vijftig jaar geleden alweer, dat die eikeboom daar lag.
Ootje
Geplaatst op: 3 januari 2016 Hoort bij: Familie 1 reactie
Maria Tuin-Glazenborg (1828-1917), was de grootmoeder van mijn grootvader. Door hem en haar andere kleinkinderen, zoals de latere burgemeester Jan Tuin van Groningen, werd zij gewoonlijk Ootje genoemd.
De z en de o in haar achternaam willen in de akten burgerlijke stand ook nog wel eens een s, respectievelijk een e en een u zijn, wat een zoektocht naar de feiten van haar leven wat omslachtig maakt. Bovendien waren er naamgenotes in omloop. Maar uiteindelijk kwamen we er wel uit.
Heel haar leven heeft Ootje in Finsterwolde gewoond. Ze was de dochter van een arbeider en een dagloonster en trouwde er in 1856 als 27-jarige dienstmeid met de drie jaar jongere boerenknecht Harm Tuin, met wie ze vijf kinderen kreeg, waarvan er twee op jonge leeftijd vlak achter elkaar stierven (december 1862). De overblijvende kinderen heetten Jurjen (geboren in 1856, twee maanden na het huwelijk), Antje (1863) en Harm (1866). Jurjen werd later visser, Antje is mijn overgrootmoeder en Harm, een boerenarbeider, was de bekende anarchist die hier al wel vaker ter sprake kwam.
Ootjes man maakte het huwelijk van hun oudste zoon nog mee, maar niet meer die van hun twee jongere kinderen. Hij stierf in 1883 op 51-jarige leeftijd. Van hem is er geen foto.
Ik meen me te herinneren dat Ootje later bij haar dochter (mijn overgrootmoeder) in de kost kwam wonen. Ze overleed op 88-jarige leeftijd in 1917, waarna er van bovenstaand portret, rond 1900 gemaakt door de fotograaf Heiman Sanders in Groningen, minstens drie afdrukken besteld werden bij zijn vakgenoot Tonnis Post in Winschoten. Een aantal dat volgens mij wel van een zekere geliefdheid getuigt. Zowel mijn grootvader als minstens twee van zijn zusters bewaarden zo’n portret.
Boernbrulfte
Geplaatst op: 2 januari 2016 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 1 reactieMijn moeder bleek zelf een hele serie foto’s van Oude Koninginnedag 1949 te hebben, weggeplakt op onverwachte plekken, zoals in een plakboek met klederdrachtknipsels en -ansichten.
Zij en haar broer maakten die dag deel uit van een gezelschap jongelui dat op wagen nr. 7 het dorp rondreed. Thema van de wagen was “Boernbrulfte”. Dat staat tenminste op een bord opzij met een groot wapen van Dwingeloo . Links de koetsier, centraal het gezelschap op knopstoelen, met de braandewien op taofel. Links ziten mijn moeder en haar broer:

Blijkbaar was er in Dwingeloo iemand die een voorraad ouwe klederdracht aanhield, want in de jaren 30 en rond 50 werd zo’n beetje elke feestelijke gebeurtenis opgeluisterd met dergelijke kledij. In de jaren 60 was dat afgelopen, misschien zat toen de mot er wel in. We kunnen constateren dat het gezelschap op de wagen in een goede stemming verkeert, want het zingt. Rechts mijn moeder en haar broer:

De bovenste twee foto’s zijn matige kiekjes van een klein formaat, maar deel van de foto’s is ter grootte van briefkaarten en stukken beter van kwaliteit. Tussen de twee mannen rechts zit mijn moeder en in het midden of vooraan haar broer, die de theatrale mogelijkheden van zijn sigaar ten volle uitbuit. En daarmee onbewust een persiflage weggeeft op zijn vader, die werkelijk altijd een sigaar in de mond had:

Voor of na de optocht poseerde het gezelschap met een harmonicaspeler. Voor heel even laat mijn moeders broer zijn sigaar uit de mond:

Maar als de fotograaf inzoomt, zit-ie er weer in:

Mijn moeder heeft de namen van het gezelschap in paren genoteerd:

Diezelfde dag? kwamen ook de fanfare en de gymnastiekclub langs het Westeinde (nu Heuvelenweg):

De fanfare had nog geen uniformen, en eerlijk gezegd vind ik dat ook wel zo’n mooi gezicht:

Een briefje van Daisy Stork
Geplaatst op: 30 december 2015 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 4 reacties
10-12-‘53
Lieve Bruid,
Zo graag had ik je vanmiddag even persoonlijk de hand gedrukt, maar de jaarvergadering van het bestuur der Volkshogeschool waarvan ik lid ben, maakt dat ik vanmiddag niet in Havelte kan ontbreken. Datum en agenda waren al weken tevoren in onderling overleg vastgesteld; mijn man moet in Wapserveen zijn. Mag ik je nu schriftelijk bij je vertrek uit onze gemeente van ganser harte het allerbeste wensen?
Moge het huwelijksleven je dàt geven, wat je je ervan voorstelt…
Veel heil en weinig
zorg of druk
Veel zon en zegen,
veel geluk!
Je zult zelf wel ervaren dat gedeelde vreugde inderdaad dubbele vreugde is, eigenlijk driedubbel, en dat de kleine en grote zorgen samen zoveel gemakkelijker worden gedragen dan wanneer je het ooit alleen zoudt moeten doen.
Ik hoop dat je je spoedig in je nieuwe woonplaats zult thuis voelen, het is overàl goed wonen, als je maar jezelf voor honderd procent begint te geven en aan te passen aan je nieuwe omgeving. Dan duurt het niet lang of die omgeving komt ook in vertrouwen naar jou toe.
Wil je de heer Perton ook namens ons gelukwensen? Heb een heerlijke dag en geniet van de wittebroodsweken in je eigen home.
Met de beste wensen, vooral ook voor je ouders, en een vriendelijke groet vanD. M. E. A. J. Stork-v.d. Kuyl
Dwingeloo
10-12-1953
Dit briefje van Daisy Stork (1912-2000), die het getuige het wat hanepoterige handschrift en de bijgevoegde correcties in haast schreef, zat tussen de paperassen van mijn moeder. Natuurlijk bevat het wat frasen, die de burgemeestersvrouw van Dwingeloo wel vaker zal hebben gebezigd bij het feliciteren van een bruid of bruidspaar. Maar afgezien van de conventies staan er toch ook wat zaken in, die wat meer persoonlijk waren.
Zo resoneert in de passage over het samen dragen van zorgen de periode dat Daisy Stork er alleen voor stond. Van 1942 tot 1944 verbleef haar man in een gijzelaarskamp en op onderduikadressen, terwijl zij het in haar eentje moest zien te redden.
De zinsnede over het zich overal thuis voelen is eveneens een persoonlijke – Daisy Stork was immers grotendeels opgegroeid in Nederlands-Indië, waar haar vader als officier steeds weer overgeplaatst werd, zodat zij in twaalf jaar tijd elf verschillende scholen bezocht. Zoals ze in haar memoires schreef: “Je ontwikkelt als vanzelfsprekend een groot aanpassingsvermogen”. Bovendien gaf ze, toen ze zich in maart 1937 in Dwingeloo vestigde, zichzèlf meteen helemaal aan haar nieuwe omgeving, die haar ook weldra volkomen vertrouwde. In haar briefje klinken, wil ik maar zeggen, haar eigen ervaringen door.
Mijn moeder had zeer veel respect voor haar en getuigde daarvan, telkens als er iets over de voormalige burgemeestersvrouw van Dwingeloo in de krant stond. Dat ontzag hing beslist samen met de academische status van mevrouw Stork. Mijn moeder was nu eenmaal gevoelig voor status. Maar in dit geval speelde dat een ondergeschikte rol. Want wat betreft Daisy Stork vloeide mijn moeders respect voornamelijk voort uit het sociaal-culturele werk van mevrouw Stork in de gemeente Dwingeloo en wijdere omgeving.
Voor mijn moeder was Daisy Stork in de eerste plaats de voorzitter van de ‘Nederlandse Bond van Boerinnen en andere Plattelandsvrouwen’, afdeling Dwingeloo, waarvan haar moeder (mijn oma) ook lid was. Let wel: afgezien van de vrouwelijke leden ging het hier niet puur om een vrouwenvereniging, want in de doelstelling stond uitdrukkelijk dat deze club de plattelandsbelangen in het algemeen wilde bevorderen. De Dwingeler afdeling gold als een van de grootste en actiefste van Drenthe, terwijl Drentse vertegenwoordigsters als Daisy Stork een buitenproportionele rol speelden op het landelijk niveau.
Al in 1938 vaardigde de afdeling Dwingeloo de jonge, 25-jarige, nog geen jaar in de gemeente woonachtige burgemeestersvrouw af naar een algemene vergadering in Groningen. Die zomer volgde ze de weduwe van de huisarts op als afdelingsvoorzitter. Soms hield ze zelf lezingen, maar er is vanaf 1939 ook sprake van de organisatie van excursies en avondcursussen over koken, naaien, kinderverzorging en opvoeding. Uit die cursussen kwam het eerste landbouwhuishoudonderwijs (overdag, voor meisjes) voort. Ook hierin speelde Daisy Stork weer een rol.

Dat een en ander in Dwingeloo aansloeg, blijkt uit het ledental van de plaatselijke Boerinnenbond. Dit groeide in enkele jaren van 112 (in 1938) tot 145 (in 1940). In de oorlog zou dat allemaal tijdelijk ophouden. Burgemeester Stork werd eind 1941 ontslagen, wat ook betekende dat zijn vrouw haar functies neerlegde, waarna, zoals mijn moeder menigmaal memoreerde, de Dwingeler afdeling van de Boerinnenbond besloot om zichzelf op te heffen.
Na de oorlog werd ze heropgericht, met uiteraard weer als voorzitter de burgemeestersvrouw, die zich natuurlijk net als voorheen weer ontplooide als ijverige organisator. In 1952 promoveerde Daisy Stork bovendien op een studie over de Drentse boerin, die deels gebaseerd was op haar participerende observaties, incognito als dienstbode in een Oosterhesseler landbouwersgezin. In 1953 kwam ze opnieuw in het nieuws door de schilders uit de Randstad die zij en haar man naar Dwingeloo haalden, een actie waaraan mijn ouders als huwelijksgeschenk een schilderij overhielden.
In Dwingeloo belichaamden Daisy Stork en haar man als het ware de modernisering die vanaf de jaren dertig over het dorp kwam en die aanvankelijk soms maar schoorvoetend werd omarmd. Net als mijn grootouders waren ze import in het dorp, maar beide gezinnen hadden ook nog iets anders gemeenschappelijk, namelijk het gebruik van een elektrisch fornuis bij het koken. In haar memoires noemt Daisy Stork meermalen dit toestel, dat mijn grootvader als electriciën mogelijk ook wel eens naar Nijengaarde, haar huis op ’t Westeeinde van Dwingeloo, heeft gebracht. Ze leerde er zelfs op wecken en inmaken, waartoe de uitgebreide moestuin bij Nijengaarde het fruit en de groente leverde. Zo’n kooktoestel sprak allerminst vanzelf, want in de meeste Dwingeler huishoudens maakte men gebruik van petroleumstellen of kookkachels op turf. kolen of butagas, terwijl er in 1945 zelfs nog enkele boerderijen waren waar men kookte boven open vuur, in een ketel aan een haal.
Hoezeer de modernisering vat kreeg op Dwingeloo, blijkt in 1953 juist uit een bezwaar tegen de plaatsing van de roemruchte radiotelescoop. Volgens Daisy Stork was een deel van de bevolking daar mordicus tegen gekant, omdat men bang was dat het gebruik van elektrische apparaten zoals radio’s en melkmachines verboden zou worden. Uiteindelijk moest de sterrenkundige Oort eraan te pas komen, om in een hoorzitting o.a. dit bezwaar te ontzenuwen.

Presentatie van een portret door een schilder uit het westen. Rechts Daisy Stork en haar man. Nieuwsblad van het Noorden 19 juni 1952.
—
Bronnen: 151 krantenberichten op de zoektermen Stork + Dwingeloo in Delpher en de memoires van Daisy Stork van der Kuyl: Tachtig levensjaren in twee wereldddelen (Groningen 1997).
Extraatje:
Interview met Daisy Stork, NvhN 6 november 1989.
Ome Klaas en zijn kalkoenen
Geplaatst op: 25 december 2015 Hoort bij: Familie 1 reactieVolgens het CBS ligt het aantal kalkoenen in Nederland op een vrij stabiel niveau. Rond de millenniumwisseling is er wel even sprake van een piek geweest, maar denk je die weg dan blijft het aantal kalkoenen sinds 1970 eigenlijk steeds onder het miljoen en de trend is de laatste jaren eerder dalende dan stijgende..
Terwijl ik de CBS-cijfers overpeinsde, schoot me te binnen dat mijn oudoom Klaas ook kalkoenen hield, medio jaren zestig. Dat gebeurde op het achtererf van zijn boerderij in Feerwerd. Hier staat hij ze te voeren terwijl de eenden uit de gracht ook een graantje meepikken en zijn zoon net met een metalen emmer achterlangs komt:

Deze kalkoenen waren meest voor de slacht, vertelde mijn achterneef onlangs. Zo had mijn grootvader er ook wel eens een gekocht. Een enkel exemplaar bleef dat lot echter bespaard omdat ome Klaas er een bijzondere verstandhouding mee had opgebouwd:

Helaas vertelde mijn achterneef er niet bij of zijn vaders lievelingskalkoen ook een naam kreeg. Daar ga ik hem de volgende keer maar eens naar vragen.
Hindrik Vondeling op bezoek in Termunten
Geplaatst op: 24 december 2015 Hoort bij: Familie Een reactie plaatsen
Had ik al eens verteld dat ik deels van vissers uit Termunten en Finsterwolde afstam?
Dit plaatje dook op uit de berg foto’s van mijn moeder. Het is vermoedelijk gemaakt in of omtrent de oorlog en het toont mijn overgrootvader Hindrik Vondeling (rechts) die met zijn zondaagse pak op bezoek is bij familie (Vondelingen of Bottinga’s) in Termunterzijl of Termunten. Heb zo’n idee dat het plaatje redelijk laat in de middag gemaakt is. In dat geval moet het gezien de zon in de rug van mijn overgrootvader (west) geschoten zijn bij de Dollarddijk, ter hoogte van de Punt van Reide of de Breebaartpolder.
Welke familieleden verder op de foto staan en of de lokalisering juist is, zou ik graag eens van mensen uit die omgeving willen vernemen. Mijn overgrootvader houdt een grote beugelfles voor zich uit, waarbij hij deze vasthoudt aan de beugel. Mogelijk is de fles bij de vloedlijn gevonden en vertegenwoordigt deze nog enige waarde, maar wil hij zijn zondaagse goed er toch niet graag mee besmeurd zien.
Wat betreft het net, dat duidelijk te grofmazig is om garnalen te vangen, moest ik te rade gaan bij deskundigen. “Voor een botnet is het te nauw en het garen te dik”, schreef Sjoerd Moes uit Zoutkamp: “Volgens mij zijn ze bezig met een schutwand van een stel fuiken”. Dit wordt bevestigd door een andere zegsman, die er op wijst dat de foto aan de voet van de dijk is genomen: “Vanaf de basaltblokken begon men met het zetten van een schutwand, met dan op het eind een fuik”.
—
Met dank aan Sjoerd Moes en Albert Buursma.

Recente reacties