Tragiek in een stapeltje knipsels
Geplaatst op: 22 december 2015 Hoort bij: Familie 11 reactiesHad gedacht dat die allang weggegooid waren, bij de verhuizing van elf jaar geleden namelijk, maar nee, in de garagebox van mijn moeder lag ook nog een plastic tas opgepropt met handwerkbladen en knipsels met zelfmaakmode uit de jaren vijftig.
Die knipsels kwamen uit de Margriet, een vrouwenblad waar mijn moeder meer dan een halve eeuw op geabonneerd was, welke volharding haar de zilveren margriet opleverde die we eerder in haar nalatenschap aantroffen. Ze gaven aanwijzingen voor het vervaardigen van vrouwenkleding, mannenkleding en kinderkleding, zowel voor jongens als voor meisjes.
Sowieso lijkt me het bewaren van zulke sterk gedateerde artikelen een teken van forse verknochtheid, maar waar het de jurkjes en wat dies meer zij van meisjes betreft, verraadt het ook nog tragiek. Mijn moeder kreeg namelijk vier zoons, terwijl ze nog wel zo graag een dochter had willen hebben. Dat haar eerste twee kinderen zoons waren, daar kon ze goed mee leven, maar bij de geboorte van haar derde hoopte ze heel erg op een dochter. Getuige een brief van vrienden, verzuchtte zelfs haar moeder in Dwingeloo: “Als het nu maar een meisje wordt”. Die vrienden probeerden haar dan ook te troosten: “Maar och, als alles maar goed is, dat is het voornaamste, dan is het andere maar bijzaak.”
Een deel van de knipsels met zelf te maken meisjeskleding:

Grafisch gezien gaat het vaak om spreads met deels een fijne pseudo-schrijfletter in de kop. Zoals deze – “Wat is moeders meisje mooi”:

“Zusje gaat naar Zee”

“Parmantige peuters”

“Ben ik niet mooi?”

“Moeders kleine schat”:

“Schattig voor zo’n lief klein blondje”

Felicitatiekaartjes ontving ze dus louter voor de geboorte van zoons:

Men kan niet alles bewaren. Straks gaan de knipsels bij het oud papier.
Een hamstervoorraad zeep van zestig jaar geleden
Geplaatst op: 19 december 2015 Hoort bij: Familie 9 reactiesHad ik al verteld dat mijn moeder nogal van de bewaarderige was? In haar washok bewaarde ze nog steeds een veelvoud van deze pakken zeep en zeeppoeder:

Vroeger namen deze het hele onderste schap van een linnenkast in beslag. Zoals de laatste zin op de achterkant van een pak Radion laat zien, dateert de voorraad uit 1956. Om precies te zijn de eerste week van november, toen de Suez-crisis uitbrak:

Eerder zaten er ook nog dozen Castella bij, maar die had ze kennelijk wel weggedaan. Mijn moeder, tijdens de Suez-crisis nog net geen 25, legde de hamstervoorraad aan op aanraden van haar moeder, die zich nog heel levendig het zeepgebrek tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de geest kon halen.
De familie en het vliegtuig
Geplaatst op: 16 december 2015 Hoort bij: Familie 3 reactiesDe eerste in mijn familie die in een echt vliegtuig zat, was mijn grootvader Vondeling. In 1968 vloog hij met zijn huishoudster en haar dochter en kleinzoons naar Alberta, Canada, waar hij een heus Indianenopperhoofd met en pracht van een verentooi ontmoette. Deze ontmoeting heeft hij vastgelegd met zijn super 8 camera, een Bell & Howell, die hier in een tasje aan zijn schouder hangt. De foto is gemaakt bij een tussenstop. Zoals hij op de keerzijde van de foto schreef: “Op IJsland gingen we landen om 7600 l benzine in te nemen”. Het vliegtuig op de achtergrond zal een DC 8 van Martinair zijn:

Een vijftig jaar, zestig jaar eerder werd er al wel virtueel in een vliegtuig plaatsgenomen, in een fotografententje op de kermis bijvoorbeeld, voor een zogenaamde rondvlucht boven Paterswolde. Zo liet mijn oud-tante Jurriena (tweede van links) zich met wat vriendinnen op de kiek zetten in een bordkartonnen nepvliegtuig:

Mijn vader (vooraan derde van links) op schoolreis naar Schiphol met de hoogste klassen van de Havelter lagere school. De kist is de DC3 Ysvogel die op 18 maart 1938 in gebruik werd genomen door de KLM, maar op 14 november van dat jaar al crashte. In de tussentijd moet dus deze foto genomen zijn:

De vier jaar jongere broer van mijn vader, ongeveer in dezelfde tijd. Op de baret zit een vliegtuig gespeld – had hij in zijn jonge jaren vliegeniersaspiraties?

De eerste in de familie die werkelijk een vliegtuig bestuurd heeft, was ikzelf. Een bijzondere ervaring, maar daarover graag een andere keer.
Klein essay over de bewaarzucht
Geplaatst op: 14 december 2015 Hoort bij: autobio, Familie, Geschiedenis 16 reacties
Ik moet ruimte maken voor de spullen van mijn moeder, om te beginnen in mijn boekenkasten. Nu had ik zo gedacht mijn kinderboeken, voor zover ik die nog bezit, maar weg te doen. Maar dat valt nog niet mee, zal ik je vertellen.
Als ik hap snap wat passages in die verbruinde deeltjes lees, weet ik zeker dat integraal herlezen er nooit van zal komen. Het is ook geen bron voor zelfonderzoek. De formatieve waarde sla ik niet hoog aan, dat is allemaal opgelost in het grote geheel. Een bron van levensinspiratie valt er niet in te herontdekken. Liever dan vormende las ik ook spannende boeken en juist van die spannende heb ik bijna alles al weggegooid. Waarom dan de rest niet? Wat maakt dat ik zo krampachtig vasthoud aan die ouwe, uit elkaar vallende meuk?
Het is zelfs zo erg dat ik de kinderboeken van mijn ouders nog bewaar. Zoals het bovenstaande deeltje uit 1940, destijds te koop voor 42 cent, waar mijn moeders naam voorin staat geschreven met een kroontjespen. Ze was er bij verschijnen nog veel te jong voor en zal het jaren later hebben gekregen. Misschien lag het toen goedkoop in de uitverkoop.
Aan zo’n boek kan je nog wel mooi de enorme aantrekkingskracht van het vliegtuig zien, in de eerste helft van de vorige eeuw. Misschien bewaar ik het wel om mentaliteitshistorische reden.
Pikant spelletje, verstopt in kookboek
Geplaatst op: 11 december 2015 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 6 reacties
Zat wat te bladeren in mijn moeders Electro Kookboek (twaalfde druk, 1949) toen er een strook opgevouwen papier uitrolde. Eenmaal uitgevouwen, bleek dat mijn moeder er een aantal vragen op had geschreven:
- Bekoord u de mannen (n)?
- Wilt u gekust worden?
- Houdt u veel van u man (n) ?
- Is u gemakkelijk te verleiden?
- Kunt u één genezen?
- Heeft u iets?
- Kunt u een man (n) van dienst zijn?
- Kunt u alle liefde overwinnen
- Wilt u het graag?
- Kunt u het uitstaan?
- Laat u eens iemand aankomen?
- Hebt u het graag?
- Denkt u aan meerdere mannen (n)?
Uit het papier kwamen elf papiertjes met mogelijke antwoorden op deze vragen (waarschijnlijk waren er oorspronkelijk evenveel antwoorden als vragen, maar zijn een paar van de antwoordpapiertjes verloren gegaan):
- Ja als het donker is
- Natuurlijk
- Zeer dikwijls
- Alle nachten
- Van onderen wel
- Als ik het met jou alleen ben zal ik het zeggen
- Met heel mijn hart
- O ja waarom niet
- Als ik in bed lig
- Van tijd tot tijd
- Soms wel
Duidelijk gaat het om een pikant spelletje. De combinatie van een vraag met een minder passend antwoord – ook bekend van het zogenaamde Advertentiespel – moest hilariteit opleveren. Blijkbaar was het spelletje niet voor ieders ogen bestemd, vandaar dat het in het kookboek werd verstopt. Daar keken noch man, noch zoons in.
Wanneer mijn moeder dat spelletje speelde? Haar handschrift lijkt wat aan de vroege kant. Ik schat dat het spelletje nog van voor de seksuele revolutie, dus uit de (vroege) jaren zestig dateert. En vermoed dat mijn moeder het speelde met vriendinnen.
Iemand van de lezers die dit fenomeen kent?
Relatief een Eldorado, anno 1944
Geplaatst op: 7 december 2015 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie, Geschiedenis, Stad toen 4 reactiesBij de allereerste bijeenkomst van de Historische Vereniging Havelte, voorjaar 1990, hield een voormalige verzetsman een lezing, waarbij hij de opmerking maakte dat de gemengd gehuwde joden, die in de oorlog als dwangarbeiders aan het Duitse vliegveld te Havelte moesten werken, alleen in Nijeveen en Meppel op de koffie werden uitgenodigd. Met andere woorden: in Havelte waren ze niet welkom – omdat de bewoners van dat dorp te bang waren, of misschien zelfs te meegaand met de bezetter.
Een paar weken na die bijeenkomst, namelijk op 4 mei 1990, werd op de TV een documentaire uitgezonden: Westerbork, kamp van hoop en wanhoop. Mijn vader herkende een van de getuigen die in dat programma optraden. Deze man liep op een zomerdag in ’44 min of meer verdwaasd de Havelter Dorpsstraat op en neer en was ter kalmering door mijn grootvader in huis gehaald, waar hij ook de hele middag bleef. Blijkbaar gold dat verhaal van de verzetsman toch niet iedere Havelter. Mijn vader wist er ook nog bij te vertellen dat die getuige schoenhandelaar geweest was in de Groninger Herestraat.
Naderhand las ik het boek dat Willy Lindwer naar aanleiding van genoemde documentaire maakte. De man op wie mijn vader doelde was de ooit zeer bekende violist Benny Behr, die inderdaad in 1944 enige maanden in kamp Havelte verbleef, alvorens hij naar Westerbork gestuurd werd.
Een poos later had ik een gesprek met Bennie Behr, die toen 81 was. Uiteraard vroeg ik hem hoe de omstandigheden in kamp Havelte waren, hoe het gesteld was met de gastvrijheid van de Havelters in het algemeen en of hij zich dat oponthoud in de Dorpsstraat nog kon herinneren.
Hij deed me het volgende verhaal:
“Ik speelde in de G.O.V., de Groninger Orkest Vereniging, maar ben in 1937 naar Amsterdam verhuisd, omdat je in het westen als muzikant veel meer en betere engagementen kon krijgen. Vlak na de bezetting, in juni 1940, ben ik teruggegaan, want ik zag in Amsterdam de bui al hangen. In Groningen kwam ik in de Folkingestraat te wonen, dus midden in de jodenbuurt. In ’42 hebben ze daar iedereen weggehaald, ook mijn familie. Ik heb ze weg zien gaan, dat vergeet je niet.
Gemengd gehuwde joden, dat waren hoofdzakelijk mannen, maar de Duitsers maakten daar onderscheid in. Er waren twee groepen: die zonder en die met kinderen. Die zonder kinderen werden net als de anderen weggehaald. Als je wel kinderen had, werd je gesperrt en kreeg je een persoonsbewijs met een nummer boven de 100.000.
Er waren maar weinig gemengd gehuwden met kinderen in Groningen en onderling was er niet veel contact. Wij waren zogenaamd vrij. We moesten alleen op straat wel een ster dragen en mochten ook niet veel doen. Maar de kinderen zaten wel op school.
Doordat ik niet veel te doen had, kwam ik ook niet veel op straat. Tot midden april ’43 heb ik nog wel in Hotel Baulig in de Herestraat gespeeld, in de hotelbar, die heette ’t Luifeltje. Dat hotel was gevorderd door de bezetter, er woonden daar Duitse officieren. De baas van Baulig, Frans van Rossum, was voor de oorlog zo fout als wat, maar in de oorlog volstrekt anti-Duits. Hij had mij aangenomen; ik speelde er in een trio samen met Pippi Hart op viool en Henk Klompenhouwer op gitaar. Als we speelden zaten er in die bar altijd Duitse officieren, maar ook corpsstudenten. Er heerste daar altijd een gespannen sfeer.
Op een avond komt er een NSB-er binnen, Wagenaar, die was wel drie koppen groter dan ik en zegt tegen me: “En nu is het wel genoeg geweest hè”. Ik vroeg nogal onnozel: “Hoe bedoel je?” Hij: “Nou, je hebt dat bordje toch wel gelezen? Ik geef je vijf minuten”. De Duitsers keken toe en bemoeiden zich er niet mee. Ik ging naar boven en deed Van Rossum het verhaal. Van Rossum probeerde me nog tegen te houden: “Bennie, speel door.” Maar ik had daar weinig zin in en pakte mijn koffer. Toen ik naar buiten kwam stond er een hele haag van NSB-ers. Op dezelfde avond zijn ook Erwin Sander en Claire Hegedüs, twee Hongaarse violisten die in Hotel Willems speelden, eruit geknikkerd.
Later heb ik nog illegaal ’s avonds in de kroeg van de studentensociëteit Mutua Fides aan de Grote Markt gespeeld. Dat is toen verraden, want er waren ook foute studenten. Om één uur ’s nachts stond er toen een aantal NSB-ers voor de deur, maar die kwamen niet binnen. Er was een corpswet dat burgers er niet in kwamen en als ze d’r inkwamen dan sloegen ze die er uit. Ik kreeg toen van iemand een waarschuwing: “Bennie, je moet voorlopig hier blijven.” Even later kwam er een grote jongen naar me toe: “Ben je bang?” Ik: “Nee, maar ik wil niet opgepakt worden”. Die jongen heeft toen een groepje bij elkaar geroepen. Ze zeiden: “Laat je viool maar hier en kom maar tussen ons in mee naar buiten”. Bij de deur werd er door die NSB-ers gevraagd: “Studeer je?” Het antwoord was uiteraard ja en ik ben zo tussen die jongens in over de Grote Markt thuisgekomen.
Je was een parasiet als jood zijnde, een paria, een uitgestotene. Wat ik je nou ga vertellen, daar heb ik nachten niet van geslapen, daar heb ik een een trauma van opgelopen. Een collega van me zei: “Je moet je aangeven bij het Arbeidsbureau, dan keuren ze je en krijg je dertien gulden steun. Anders word je tewerkgesteld”. Goed, ik doe dat en op een middag moet ik in een school in de Peperstraat komen. Daar zitten allemaal gewone werklozen, geen joden, en er wordt gekeurd aan de lopende band. De dokter daar, een fouterik, laat me expres tot het einde wachten; na een paar uur ben ik als allerlaatste aan de beurt. Die dokter zegt: “Alles uit”. En toen ik daar spiernaakt stond riep hij zijn ‘assistentes’ binnen. Moet je je voorstellen: twee jonge meiden die naar je kijken en maar giechelen.
Ook van bet Arbeidsbureau, in opdracht van de SD, kwam het briefje dat ik op 15 maart 1944 in Meppel verwacht werd voor een keuring. Dat briefje kwam een week van te voren. Als ik goedgekeurd werd zou ik naar Havelte gaan om op het vliegveld te werken. Nee, er stond niet bij dat ik gedwongen was om er heen te gaan; er was geen stok achter de deur. Maar het werd wel zwaar opgevat. Mijn vriend en collega Sem Nijveen kreeg ook een oproep voor Havelte, maar die is ondergedoken. En ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: “Daar ga je, Jan”.
We kregen een Reisegenehmigung, zeg maar een reisvergunning, en een gratis spoorkaartje. Onderweg werden we niet begeleid, nee. Ik had een rugzak mee met werkschoenen, een hele mooie witte overall en wat ondergoed en verder lepel, mes en vork. In Meppel zijn we dus met een hele hoop anderen, die overal vandaan kwamen, gekeurd door een dokter. Die keuring bleek een wassen neus: even naar je longen luisteren en dan was het goed.
Daarna zijn we naar Havelte vervoerd. De eerste nacht waren er geen bedden of niets en werd er stro gebracht; daar hebben we nog een paar nachten op geslapen. Later werd het beter en kwamen er bedden en matrassen.
In dat kamp zaten inderdaad gemengd gehuwde joden, maar ook bekeerde. Protestantse en katholieke, ze kwamen uit het hele land. Zo herinner ik me een dominee uit Utrecht, een man die wat ouwer was dan ik, hij zal een jaar of vijftig geweest zijn. Er was ook een groepje katholieke Duitse joden. Die wilden niet veel met ons te maken hebben en hielden zich wat afgezonderd.
Hoeveel mensen er in totaal gezeten hebben weet ik niet, want de vriend van mijn schoonzus zat er ook en die heb ik nooit gezien en hij mij niet. We lagen dus ver van elkaar. Laat bet in totaal vier à vijfhonderd man geweest zijn. Er was ook een afdeling in de Kop van Noord Holland, in dat andere kamp zaten er ook zoveel.
We moesten aan het vliegveld werken en ook aan een haven in Steenwijk. Ik meen vijf dagen in de week, dat in verband met de leiding die de weekenden vrij moest hebben. Er werden geen appels gehouden, nee. Wel werd er aangetreden in groepjes, voordat men naar het vliegveld ging. Maar er werden geen namen afgeroepen.
Op het vliegveld kwam het wel voor dat de bielzen de ene dag veertig meter verderop neergelegd moesten worden, waarna ze de volgende dag weer dan weer ergens anders heen moesten. Dat deden ze om je aan het werk te houden.
Die vriend van mijn schoonzus verzuchtte later soms: “Wat wij daar in Havelte gesappeld hebben…” Er zullen er inderdaad bij zijn geweest die hard gewerkt hebben. Vooral dat werk op die boten in Steenwijk, dat verslepen van die stenen, moet heel zwaar zijn geweest. Aan de andere kant werkte ook Benedict Silberman op die boten. Een teer mannetje met tere handen, waarvan ik me niet kan voorstellen dat die hard met die stenen gesjouwd heeft.
Nee, dwangarbeid in de strikte zin van het woord: daar heb ik niets van gemerkt. We moesten natuurlijk wel steeds werken. Als je lanterfantte en daarbij gesnapt werd moest je nog barder werken. Maar er werd pertinent niet geslagen, anders had ik dat wel geweten. Maar het was natuurlijk wel gedwongen arbeid.
Nou moet ik zeggen dat ik wat dit betreft ook niet de beste getuige ben. Ik heb zelf maar een paar dagen met bielsen hoeven lopen sjouwen. Twee jongens gingen voorop, ik liep in het midden en droeg bijna niks.
Na die paar dagen kreeg ik de kans om kamerwacht te worden. Op het kamp had je barakken, die waren gesplitst in kamertjes voor acht man en die veegde ik dan aan. Wat ik deed was meer een grapje, het was vrij gemakkelijk werk. Ik was als kamerwacht in het kamp bovendien zo vrij als een vogeltje in de lucht.
De organisatie en bet beheer van het kamp waren formeel in handen van de Organisation Todt, maar Duitsers heb ik er nauwelijks gezien. Misschien hielden twee of drie Duisters toezicht op het vliegveld, maar er waren veel meer Nederlanders: collaborateurs en bunkerbouwers die profiteerden van de goedkope arbeidskrachten. Het kamp stond zogenaamd onder leiding van een joodse kampcommandant, die verantwoordelijk was voor ons tegenover de Duitsers.
Op een keer kwam er een man of vier, vijf van Todt een uurtje langs om het kamp te inspecteren. Ze waren al in de haven wezen kijken en ook op het vliegveld. Ik was alleen met nog een kamerwacht achtergebleven, de rest werkte buiten. Als die Todt-mannen bij de ingang van een bepaalde barak stonden, dan stond ik aan de andere kant, zodat ze mij niet zouden zien. Anders zouden ze gezegd hebben: wat doet zo’n jongen hier, zet hem maar aan het echte werk. Ik heb me dus gedrukt.
Hoe de stemming in bet kamp was? Over het geheel vrij goed, maar verdeeld. Dat hing een beetje van je karakter af. De een was optimistisch en de ander zat bij de pakken neer. Een kennis van me, een fagottist, ook in het gewone leven al somber, was daar helemaal een treurwilg. Ik zelf moet toen vrolijker geweest zijn dan nu. Een neef van me was ook kamerwacht en we zongen de hele dag.
We hebben in Havelte ook geen honger geleden. Het voedsel was er niet slecht, dat ging ging wel, in aanmerking genomen dat bet voorjaar 1944 was. Maar ik moet zeggen dat ik een hele kleine eter ben, ik gaf van mijn pelkartoffeln ook nog twee weg. Wat ik me verder aan bijzonderbeden herinner? Met die neef heb ik, hoofdzakelijk op zondagen, thee rondgebracht, voor een dubbeltje per kop. Anders kon je er geen thee voor weer kopen, want die thee was ook nog zwart. Mijn neef haalde die via via uit Groningen. Het werd grif afgenomen hoor.
Als je ’s avonds door de barak liep zag je de meesten een kaartje leggen. Die zaten dan te klaverjassen of te een-en-twintigen. Sommige anderen schreven brieven.
Zelf heb ik in Havelte, net als later in Westerbork, viool gespeeld. In een strijkkwartet, dat onder leiding stond van Benedict Silberman. Die heb ik daar in Havelte leren kennen, dat was een hele beroemde dirigent, die voor de oorlog
Bravoure en Charme leidde – een orkest dat veel voor de VARA deed – en die na de oorlog directeur van het Promenade-orkest was. Zijn broer Rudie speelde net als ik viool in dat kwartet. Die viool was door mijn vrouw meegenomen uit Groningen. De andere leden waren Joop Cantor op cello en Leo Blom op altviool. De laatste heeft net als Silberman met stenen moeten sjouwen bij die haven.Silberman maakte ook onze arrangementen, voor die tijd hele goeie, van bestaande nummers, met name operamelodieën. Hij maakte van klassieke als het ware lichte muziek, voor ieder misschien begrijpelijk, maar heel erg moeilijk om te spelen. Silberman ging niets uit de weg. Dat loog er niet om, daar moest je fiks aan werken, dat was wel even de mouwen opstropen.
Nee, we hebben nooit buiten het kamp gespeeld. We speelden zoals op samenkomsten in een particulier huis. Als we repeteerden kwamen kampgenoten luisteren. Geweldig dat we dat konden doen ’s avonds. Niemand had daar wat op tegen, daar is nooit iets van gezegd.
De afspraak was dat we redelijk vrij konden rondlopen. We liepen ook zonder ster. Genoeg jongens maakten op zaterdag een wandelingetje naar het dorp, om een pakje sigaretten of een rolletje drop te halen. Verder had je een paar honderd meter van het kamp een soort muziektempeltje (Theehuis Faken, HP), waar je limonade en versnaperingen kon kopen. Daar is toen een bom opgevallen (13/5/1944 HP). Die sloeg een hele diepe krater van wel tien meter omvang.
Met de Havelters hadden we gewoon contact. Ik weet nog dat ik wel bij een boer De Jong kwam, hij woonde niet zo ver van bet vliegveld, aan een landweg. Ook een paar anderen kwamen daar wel over de vloer. De Jong en zijn vrouw, dat waren schatten van mensen, die hadden maling aan de Duitsers. Ze gaven ons koffie en boterhammen. Mijn vrouw is er ook een paar keer op bezoek geweest, ’s zondags. Normaliter stuurde ik elke week de boel op en kreeg het dan gewassen terug, maar die keren kwam ze langs. Ze heeft op haar manier een keer meegeholpen met het hooien op die boerderij, laten we zeggen dat ze een vorkje beeft meegeprikt. Ik zelf zal er een keer of vier geweest zijn.
Ik kwam dus wel bij mensen in Havelte op bezoek. Maar misschien hebben andere mensen andere ondervindingen gehad.
Die bezoeker bij je grootvader thuis, dat was ik niet. Dat was een neef van mij: Simon de Beer. Die had inderdaad een schoenenzaak aan het begin van de Herestraat.
Wij wisten alles. Nieuws van de buitenwereld, dat kwam allemaal heel snel door. Met de Invasie, op 6 juni, dachten we: “Nou is het in een paar dagen gebeurd.” Als ik dat vergelijk met later in Westerbork: daar hoorden we niet veel van de buitenwereld. Dat was gesloten. Wat je daar hoorde waren geruchten, verhaaltjes, praatjes.
Het vliegveld werd overdag wel eens aangevallen door gevechtsvliegtuigen, maar het kamp zelf alleen bij donker. Ze schoten dan met hun boordmitrailleurs: rekttektektektek. .. dat was een heel angstig gehoor. Als onze barakken onder vuur lagen vluchten we eruit en doken we in sloten en greppels om dekking te zoeken.
Na zo’n beschieting sta ik weer op en zie een man naast me zo achterover vallen. Dat was een dokter uit Tilburg, hij had een kogel door het hoofd gekregen en was op slag dood. Ik was helemaal in paniek (23/4/1944 HP).
Wat voor effect die aanvallen op onze stemming hadden? Och, als we juichend hoera hadden kunnen roepen, dan hadden we het gedaan. Prachtig vonden we dat, schitterend, ondanks het gevaar. Het kon ons niet hard genoeg gaan. Logisch, we dachten aan de bevrijding.
Op een keer moest ik de kamer schoonmaken van de joodse kampcommandant, die verantwoordelijk was onder de Duitse leiding – zijn naam weet ik niet meer. Ik heb toen daar wat laatjes opengetrokken en in een daarvan vond ik Reisegenehmigungen. Daar heb ik toen een bosje van gepikt en ik heb daar krabbels onder gezet. Zo kon een behoorlijk aantal van ons elk weekend naar de familie.
Ik zal het nooit vergeten. Op vrijdag 27 juli was ik op die manier met de bus naar Groningen gegaan en op zaterdagavond werd ik opgehaald, thuis in de Folkingstraat. Er was een avondklok, voor achten moest je binnen wezen, en mijn vrouw was nog even boodschappen gaan doen. Mijn dochter wilde nog even op straat spelen en liet de voordeur openstaan. Ik wist niet dat er buiten een overvalwagen stond. Opeens kwamen er een stuk of vijf SD-ers naar boven met een Grüne Polizei. Die grüne zei: “Ah, wieder eine“. En toen was ik de pineut. De buren vertelden mijn vrouw even later: “Uw man is weggehaald”.
Het kwam zo. Eén van de jongens vond toen hij vrijdags thuiskwam zijn vrouw met de groenteboer in bed. Die groenteboer was NSB-er en heeft hem verraden, gezegd dat die jongen gevlucht was uit Havelte. Ze hebben hem toen in de namiddag opgepakt en hij is doorgeslagen: op Sirnon Berkelo, dat was een sorteerder in een lompenpakhuis; op Daantje Guikema, die een fruitstal had op de markt; op Mo Kisch, op mij en op nog een paar anderen. Eén kreeg er op tijd lucht van, en is diezelfde avond nog op de fiets naar Havelte gegaan. Die konden ze niet vinden en de kampcommandant had nergens wat van gemerkt.
Toen ze boven kwamen droeg ik een jasje zonder ster, maar dat mocht, want ik zat binnen. Ik moest toen naar de achterkamer om een ander jasje aan te trekken. Ik heb me daar helemaal blindgestaard en in de zenuwen nog die Genehmigungen overgepakt naar het jasje met de ster.
Toen ik in de overvalwagen kwam, zaten er al drie man in. Met in totaal vijf anderen ben ik toen naar het Scholtenshuis gebracht, het hoofdkwartier van de SD aan de Grote Markt. Daar zwaaide de beruchte Lehnhof de scepter – die eens gezegd heeft pas gelukkig te zijn als hij uitzicht had op een rivier van jodenbloed. Op de zolder van het Scholtenshuis heb ik die Genehmigungen versnipperd en in de pot gegooid. We hebben daar de hele zondag doorgebracht. Er lagen ook twee marechaussees. Ik hoorde ze zeggen dat als er vliegtuigen zouden komen bombarderen, dat wij dan doodgeschoten zouden worden.
’s Maandags werden we overgeplaatst naar het politiebureau aan het Martinikerkbof en de woensdag daarop gingen we alle vijf naar Westerbork. We werden geboeid en wel door gewone agenten naar de trein gebracht. Die zeiden op het station: “Jongens we willen jullie wellos laten, maar spring asjeblieft niet uit de trein want dan zijn wij verantwoordelijk”.
Op 1 augustus werden we om elf uur ’s morgens door een Unterfeldwebel in een truck vanaf Assen naar Westerbork gebracht. Wat daar gebeurd is, heb je in dat boek van Lindwer kunnen lezen. Ik kwam daar in de strafbarak terecht en op een gegeven moment was er die rechtzitting met Aus der Fünten, waarop ik moest komen vertellen waarom ik uit dat kamp in Havelte naar Groningen was gegaan. Een Groninger inspecteur van politie die speciaal voor mijn geval was gekomen, fluisterde me in dat ik moest zeggen: “lch hatte so eine tiefe Sehnsucht nach meine Frau und Kinder” (ik had zo’n verlangen naar mijn vrouw en kinderen). Dat zei ik ook, en zo werd ik bis auf weiteres vrijgesteld van transport naar Polen.
Later hoorde ik dat met Dolle Dinsdag iedereen die in kamp Havelte zat naar huis mocht gaan, naar de familie. Verscheidene zijn er toen ondergedoken. Die dat in Groningen niet deden werden een maand later, in oktober 1944 weer gearresteerd en naar Westerbork gebracht.
Net als de vijf anderen die op die avond werden opgepakt heb ik in Westerbork de bevrijding meegemaakt.
Ik moet dus zeggen: het was daar in Havelte niet vreselijk. Helemaal niet toen je na de oorlog de verhalen uit het oosten hoorde. Havelte, nadat je alles te weten was gekomen, als je het vergelijkt met dat daar, dan was Havelte een Eldorado. Nee, een concentratiekamp was het niet.”
Tot zover het relaas van Bennie Behr, een van de laatste mannen die uit eigen ervaring kon vertellen over kamp Havelte. We mogen uit dat verbaal opmaken dat de omstandigheden voor de dwangarbeiders aan bet Duitse vliegveld relatief gunstig waren, dat hun bewegingsvrijheid relatief groot was en dat er wel degelijk contacten bestonden met Havelter ingezetenen. Wat dat laatste betreft had die verzetsman het bij bet verkeerde eind.
Harry Perton
Dit interview is eerder in een iets andere vorm verschenen in Onsen Spieker, het blad van de Historische Vereniging Havelte, jaargang 1993 nummer 1.
Souvenir aan een uitzicht
Geplaatst op: 6 december 2015 Hoort bij: Familie, Stad toen Een reactie plaatsenOpnieuw een foto thuisgebracht uit het ‘mapje onbekend’:

Het torentje op de achtergrond herkende ik gister opeens als het torentje van de Sionskerk, aan de Korreweg bij de Floresvijver. Gewoonlijk zie je dat torentje van de andere kant, vanaf de Floresvijver. Op deze foto zie je zijn achterkant, over de binnenplaats van het blok Korreweg-Celebesstraat-Ceramstraat heen.
Rechts op de foto zie je de achterkant van de Celebesstraat. Op de binnenplaats bevond zich de christelijke Sionsschool. De poort van die school zit aan de Celebesstraatkant en is te bereiken via een steeg aan die straat. De twee ramen rechts in het gebouw met het puntdak op bovenstaande foto, staan links om de hoek bij de schoolpoort op de gelinkte foto.
Opvolger van de Sionsschool is de eveneens christelijke basisschool ‘De kleine Wereld’. Die heeft toevallig net een filmpje op haar website staan, met wat shots vanaf het schoolplein aan de kerkzijde van de school. Daar zie je de toren zo:

De foto moet gemaakt zijn vanaf het adres Ceramstraat 24a, waar Sikke Postma vanaf 1939 woonde, terwijl mijn oudtante Annie Vondeling na hun huwelijk in 1963 bij hem introk. Hij fotografeerde niet, zij zal dus de foto hebben gemaakt. Dat moet in elk geval gebeurd zijn voor ca. 1970, want toen verhuisden ze naar Buitenpost. Mogelijk is de foto vlak voordien genomen om een aandenken te hebben aan dit uitzicht.
Ongekende oudoom was huismeester Nienoord
Geplaatst op: 5 december 2015 Hoort bij: Familie 3 reactiesToen mijn grootmoeder Bieuwkje Kroese (Kroeze) op Sinterklaasdag 1962 plotseling overleed, werd haar jongere zus Lieuwkje een soort plaatsvervangster voor haar. Ze leken sprekend op elkaar in uiterlijk, en hadden een soort van goedmoedige mopperigheid gemeen. Drie zomers logeerden we wekenlang bij tante Lieuwkje in Feerwerd.
Als kinderen waren we niet bij de begrafenis van oma aanwezig geweest. De andere broers en zussen van haar heb ik bij mijn weten nooit ontmoet. Ik geloof ook niet dat de Kroeses onderling zo familieziek waren. De zussen Kroese kwamen wel eens bij elkaar en spraken dan onderling Fries, dat is het enige wat ik weet van hun onderlinge contacten.
Bij de papieren nalatenschap van mijn moeder zaten wel wat foto’s en rouwbrieven. Daaronder die van Theodorus Kroese (1918-1991), de jongste broer van mijn oma. Van mijn moeder hoorde ik al eens verhalen, die ik vanmiddag bij mijn achterneef bevestigd kreeg. Ome Theo had geen erg gelukkig leven gehad. Hij was jong getrouwd met de dienstbode op hun grote huurboerderij bij de Dijkstreek en had daar acht kinderen mee gekregen. Wegens zware tb moest hij naar Beatrixoord in Appelscha en raakte daar een long kwijt. Ook nadien schijnt hij nog eens een hele poos in een sanatorium te hebben gelegen. Hij werd arbeidsongeschikt verklaard, ontdekte dat zijn vrouw vreemd ging en scheidde van haar. Hij verhuisde van Zevenhuizen naar Leek, waar hij zijn tweede vrouw leerde kennen. Met haar had hij geen kinderen.
Als ik de korte versie van zijn naam door Delpher haal, doe ik de ontdekking van de dag, iets wat ik niet eerder had gehoord. Tussen ca. 1963 en 1983 blijkt hij vrijwillger huismeester te zijn geweest van Nienoord in Leek:
“Kroese was voor het Nationaal Rijtuigenmuseum een soort manusje-van-alles in de goede zin van het woord: hij zorgde onder andere voor het onderhoud van de rijtuigen.”
Hij werd begraven bij de kerk van Midwolde en maakte zijn laatste rit in een Twentse lijkkoets, die eerst een rondje over de binnenplaats van Nienoord maakte, voordat ze de lange beukenlaan naar Midwolde opging.
Ik geloof dat ik dit wel een interessante oom zou hebben gevonden. Jammer dat ik hem niet heb gekend. Binnenkort maar eens kijken bij zijn graf.
Stand der electrificatie van Groningen en Drenthe (1925)
Geplaatst op: 2 december 2015 Hoort bij: Familie, Geschiedenis Een reactie plaatsenDeze kaart kwam van de week bij toeval op mijn pad:

Weergegeven is het electriciteitsnet van het stroomdistributiebedrijf ‘De Laagspanningsnetten’ in 1925. In Drenthe zijn er in het concessiegebied nog steeds contreien zonder stroomtoevoer (geel op de kaart). De dorpen Beilen en Westerbork hebben hier voorlopig nog een eigen, lokaal netwerk (de gestreepte eilandjes in het geel). Naar het zuidwesten en het zuidoosten lopen al wel verbindingen. In de zuidwestelijke tak, rond Diever en Dwingeloo, zijn mijn grootvader en mijn oudoom wat later als installateurs en electriciëns de lokale vertegenwoordigers van de Laagspanningsnetten.
De kaart zit in deze overdruk van een hoofdstuk uit een omvangrijker boek over de stroomvoorziening van Nederland:

Brief van een honderdjarige
Geplaatst op: 29 november 2015 Hoort bij: Familie, Geschiedenis 4 reactiesTussen 1953 en 1963 was mijn oudtante Annie Vondeling directrice van het rusthuis Buitenwoel in Veendam, waar enkele tientallen bejaarden die dat betalen konden in volpension werden verzorgd. Aan deze periode herinnert een flinke stapel foto’s, maar ook een enkele brief die mijn oudtante zal hebben bewaard, omdat hij geschreven werd door een honderdjarige bewoonster van Buitenwoel. Hoewel deze afzendster haar schrijven per abuis dateerde op 1993, in plaats van op 1973 (een jaartal dat o.a. blijkt uit een aangestipte gebeurtenis) was ze bij haar doof- en slechtziendheid geestelijk nog zeer goed bij, reden om haar brief hier te reproduceren:
Veendam 7 jan. 93
Lieve Annie,
Jouw laatste brief van 21 nov. ligt mij al heel lang verwijtend aan te kijken, maar mijn 100 jaren beginnen mij wat zwaar te vallen en ’t was vaak te donker om te schrijven en bij lamplicht wil ’t ook niet zo goed, alleen met zonneschijn gaat het nog. Nu is ’t ook nog mistig en kan ik slecht op de lijntjes blijven, maar ik wil ’t proberen.
Wat heb je toch veel beleefd in de laatste tijd, een auto ongeluk waar je gelukkig vrij goed afgekomen bent en dan je zuster ziek en nu overleden, daarbij de zorg voor je man, wat ook een hele opgaaf voor je is. Een wonder dat je het volhouden kunt en dan zo’n aardige lange brief aan mij schrijven. Ik ben daar dan ook zeer dankbaar voor, omdat telefoneren zo slecht gaat. De mensen kunnen mij wel verstaan maar ik de opgeroepenen maar half of helemaal niet door mijn doofheid.
Mijn ogen worden ook minder, maar de brieven en artikelen met hoofdletters in de krant gaan nog best. Ook puzzelen (Denksport) gaat mij goed en doe ik graag en elke dag speel ik een spelletje skrebbel met de heer Te Velde, die bijzonder aardig voor me is.
De maand december was te druk voor mij, veel jaardagen en dan ga ik ’s morgens naar de koffie. 1e Kerstdagavond gezamelijke maaltijd, verder de Sint Nic. avond, ’t afscheid van zuster Hannie en begin van directrice v.d. Zwaag van Franeker en de Oudejaarsav. tot 12 uur, dat alles heeft me erg vemoeid en nu wil ik liefst maar veel slapen en rustig zitten met benen op een stoel.
De overgang van ’t Ouwe Jaar naar ’t Nieuwe brengt ook allerlei beslommeringen mee, ‘k zal blij zijn als alles weer gewoon is.
De nieuwe directrice is ± 40 jaar, is adjunct geweest in een bejaardenhuis, is een eenvoudiger verschijning dan Zuster, maar ze heeft een heel vriendelijk gezicht, waardoor ze je dadelijk inneemt. Zr. heeft hier een woning gehuurd in Zorgvlied, waar ze helemaal voor zichzelf moet zorgen. Ze valt alle dagen ook ’s nachts in als de directrice vrij is. We hebben nu een kok die goed voor ons kookt, ook voor de bewoners van de flat bij de kerk, nu het Gasthuis afgebroken is (de bewoners zijn verhuisd naar het bejaardenhuis Moria). We hebben heel weinig personeel zoals overal ’t geval is in die tehuizen.
Vorig jaar zijn er 3 gestorven, mevr. v. Dijck, mevr. Jonker en mevr, Venema.
Nu moet ik wel eindigen, want ’t middageten komt soms al voor 12 uur en vanmiddag komt Dinie Bolhuis (ze komt geregeld zondagmiddag) en ik wil de brief nu af hebben.
Ik vind het erg prettig dat je me op de hoogte houdt van wat je beleeft en wens je sterkte toe. Groeten aan je zuster en ook veel liefs voor jou,je Riek Bosscher
Vijf maanden nadat ze deze brief schreef, overleed Hendrike Johanne Bosscher, zoals ze voluit heette, in Huize Buitenwoel. Doordat haar executeur-testamentair haar geboortedatum in de rouwadvertentie noemt, is het bericht over haar honderdste verjaardag, ook al staat dat niet in een gedigitaliseerde krant, vrij gemakkelijk te vinden. De veenkoloniale krant de Noord-Ooster meldde op 28 juli 1972 dat ze de oudste bewoner van Veendam was, maar dat ze geen drukte wilde en het “heuglijke feit” daarom zo veel mogelijk geheim hield, zodat het toch nog een rustige verjaardag voor haar werd. Vanaf haar meisjesjaren had ze in het onderwijs gezeten. Na enkele jaren in het zuiden van het land te hebben gewerkt, keerde ze terug naar Veendam, waar ze Frans gaf aan de Mulo die vroeger bekend stond als “Boerma’s school”:
“Mevrouw Bosscher heeft zich altijd mogen verheugen in een groot respect van Veendams bestuurders, haar collega’s en leerlingen. Haar grootvader was burgemeester van Veendam, naar wie een straat in Veendam is genoemd.”
Zoals ook al uit haar brief blijkt, mocht ze graag puzzelen:
“Je verrijkt je geest er mee en op den duur word je haast een wandelende encyclopedie…”
De summiere biografie in de Noord-Ooster is verder aan te vullen vanuit gedigitaliseerde bronnen. Riek Bosscher werd in 1872 geboren als dochter van een rijksveearts. Nog voor haar negentiende haalde ze haar lager onderwijsakte en verhuisde vervolgens naar Helmond, waar ze echter pas in 1895 een vaste aanstelling kreeg. Mogelijk was ze eerder volontair of invalkracht geweest. Een jaar later bleek ze teruggekeerd in Veendam, want als onderwijzeres in die plaats haalde ze haar LO-akte Frans, waarna de gemeente Veendam haar vrijwel meteen benoemde tot onderwijzeres Frans “aan de school van den heer T. Boerma”. De rest van haar werkzame leven bleef ze in die functie aan die school verbonden. In 1907 studeerde ze ook nog even voor de akte Duits, maar of ze die ook gehaald heeft, is onbekend. Naast haar werk was ze in elk geval actief in de hervormde gemeente, want in 1935 werd ze herkozen in het Kiescollege van die gemeente. In 1936 kreeg ze op eigen verzoek eervol ontslag als onderwijzeres aan de Ulo, dit na 43 dienstjaren. Haar afscheid ging gepaard met een feest in zaal Parkzicht, dat bijgewoond werd door alle, ruim tweehonderd leerlingen van de school, de collega’s, de oudercommissie en het gemeentebestuur:
“Mej. Bosscher werd op waardige wijze gehuldigd door verschillende sprekers, mooie bloemstukken werden aangeboden, terwijl de jeugd aan de scheidende en zeer beminde leerares een passend cadeau aanbood.”
De Noord-Ooster had in 1972 deze klassefoto van minstens een halve eeuw eerder – ze is de kleine vrouw die tweede van rechts staat, naast de groep leerlingen:

Helaas herken ik haar van deze foto niet terug op de foto’s van Buitenwoelbewoners, die mijn oudtante bewaarde zonder er de namen achterop te zetten. Misschien leeft er nog een oud-leerling die beschikt over een goed portret? Die zal dan zelf inmiddels ook hoogbejaard zijn.
Op de fiets bij de vaart, na de TT
Geplaatst op: 20 november 2015 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie 1 reactieMijn vader is eind jaren veertig wel een keer of vier fietsend gekiekt en bovendien minstens zo vaak staande naast zijn fiets. Vermoedelijk kocht hij ’t rijwiel – een Fongers? – van zijn eerst verdiende centen. Meestal is de omgeving op zulke portretjes vrij non-descript; de interessantste van die fietsfoto’s is deze:

Hij rijdt richting fotograaf op een pad en achter hem komen er nog veel meer mensen deze kant op. Blijkbaar is er iets te doen geweest. Er zit een bloem, zo te zien een anjer, op zijn ene revèr, Links ligt een olievat in de berm, binnen de omheining staan een ouwerwetse benzinepomp en een reclamepaal van Esso en aan de andere kant van de opgang zie je een bord met de aanduiding: “Bushalte D.A.B.O.” (Drentse Auto Bus Onderneming).
Het moest Havelte zijn, maar in eerste instantie kon ik de omgeving niet thuisbrengen. De Beeldbank van het Drents Archief bracht echter uitkomst. Die bevat een foto die vanaf bijna dezelfde plek en in grotendeels dezelfde richting genomen is, en verklaart daarbij dat het hier gaat om de “ESSO benzine pomp van de familie Faken aan de Rijksweg Nz. 4 te Havelte”.
Later zat hier, bij de Drentse Hoofdvaart, het garagebedrijf van Bart de Groot, totdat die populaire BOVAG-vakman rond 1970 leraar werd aan de LTS. Achter het bushaltebordje zien we dan het brugwachtershuisje bij de Havelterbrug. En achter mijn vaders andere schouder en al dat volk in aantocht zien we de voorgevel van het café Kassies dat schuin tegenover de Havelterbrug pal op de rijksweg stond:

Dat café dateerde van ongeveer 1850 en gold sindsdien als
“een belangrijke pleisterplaats voor de boeren in Drente (…), die het op hun weg naar de markten te Meppel of te Assen bij voorkeur aandeden, eerst in de tijd van de trekschuit en later, toen de tram de voornaamste verbinding tussen deze beide grote Drentse plaatsen was geworden.”
Met de ontwikkeling van het autoverkeer werd het café hier echter een gevaarlijk object. Tussen het brugwachtershuisje en het café kwam namelijk de Dorpsstraat op de Rijksweg uit, menigeen moest hier oversteken naar Ruinerwold en er zijn hier enkele zware ongelukken gebeurd, doordat je vanuit de Dorpsstraat naar links nauwelijks zicht had op de Rijksweg. Vandaar dat Rijkswaterstaat café Kassies begin 1954 opkocht en liet slopen.
Maar waarom was hier op de foto van mijn pa zoveel volk bij de weg? De plek stond toch niet bekend om zijn publieke festiviteiten. Welnu, ik denk dat de anjer op het jasje van mijn vader duidt op de verjaardag van prins Bernhard, eind juni. De Prins landde in de zomer van 1949 ook eens met zijn vliegtuig in Havelte, maar dat zal aan de andere kant van het dorp geweest zijn, want hier op de oostkant was het land daarvoor te drassig, terwijl op de westkant nog het voormalige Duitse vliegveld lag. Verder was er bij de Rijksweg en Hoofdvaart maar één gebeurtenis die telkenjare veel volk trok, en dat was de doortocht van alle motorrijders na afloop van de TT in Assen, ook steeds aan het begin van de zomer. Waarschijnlijk heeft mijn vader, net als al die mensen achter hem bij café Kassies, dus naar die motorrijders staan kijken, juist op de verjaardag van de prins.
Nu vierde men die verjaardag op 29 juni, behalve als dat een zondag was, want dan werd het zaterdag 28 juni. Kijken we nu naar de data waarop in de periode 1947-1953 de TT gehouden werd, dan is dat geen enkele keer op 29 juni en alleen in 1947 en 1952 op 28 juni geweest. De foto van mijn vader moet dus in een van deze beide jaren gemaakt zijn. Vergelijking met gedateerde foto’s van hem uit 1948 en 1951 leert dan, dat hij er in die jaren wel iets ouder uitzag. Ergo: de foto dateert van 1947, toen hij twintig jaar oud was.
Perton, in matrozenpakjes
Geplaatst op: 20 november 2015 Hoort bij: Familie 1 reactieKeek in het archief even of er een in memoriam voor de fotograaf Tonnis Post in de Winschoter Courant had gestaan. Dat bleek niet het geval. Er stond zelfs geen overlijdensadvertentie in deze krant. Maar het kijkje in de legger leverde me wel een onvoorziene buit op: een advertentie van een manufacturier Perton:

Winschoter Courant, zaterdag 15 maart 1930.
Een uitstapje naar Oost-Friesland
Geplaatst op: 19 november 2015 Hoort bij: Familie 2 reactiesInmiddels heb ik achterhaald wie de vrouw was van het tweede portret dat ik gister liet zien. Ze komt ook voor op een andere foto:

Aanvankelijk dacht ik dat de man met de baard links mijn betovergrootvader Elzo Perton was, maar toen ik het gezicht vergeleek met diens gezicht op een ander portret, bleek het hem toch niet te zijn. En omdat het echtpaar rechts me ook niet bekend voorkwam, ging de foto voorlopig in het mapje onbekend.
De foto van gister en deze maken samen echter identificatie mogelijk. Achterop bovenstaande foto staat namelijk de naam afgedrukt van “H. Kempen, Loga t. Ostfrsl.” (Oost-Friesland). Eerst riep dat totaal geen herkenning bij me op, maar gisteravond laat in gedachten nog wat verwijlend bij de familie Lindeman, herinnerde ik me opeens dat ik wel eens had horen vertellen dat Aaltjo Lindeman, de broer van mijn grootmoeder, getrouwd was met een Duitse. Daarom hun trouwakte maar eens opgezocht en volgens dat stuk was deze Trientjeline Geiken afkomstig uit Collinghorst: laat dat nou op 10 kilometer afstand liggen van Loga…
Ik neem dus aan dat de man met de baard op bovenstaande foto Siemon Geiken is, de vader van Trientjeline, waarbij de dochter en haar man op bezoek waren toen de fotograaf uit Loga er zijn plaat kwam maken in de boomgaard voor het huis met de vele klimop.
Overigens komt de voornaam Trientjeline niet in Nederland voor. De voornamenbank van het Meertens Instituut zegt dat deze wijst op een “buitenlandse geboorte”. De achternaam Geiken is typisch Oostfries.
Van Trientjeline Geiken (1900-1984) en Aaltjo Lindeman (1896-1979) had mijn moeder ook de rouwbrieven. Beiden overleden in het bejaardenhuis De Tjamme in Beerta, maar woonden voordien hun hele getrouwde leven in Finsterwolde, waar ze drie dochters kregen, die zich later met hun echtgenoten vestigden in Deventer, Nieuw-Scheemda en Zwijndrecht. Op deze manier is de familie Lindeman uit Finsterwolde verdwenen.
Anders dan de vier zussen van mijn grootvader, die vrijwel altijd op bezoek kwamen met verjaardagen, heb ik Aaltjo en Trientjeline nooit in levende lijve gezien. Althans, ik ben me er niet bewust van. Heb wel eens een oud-tante gevraagd waarom er nooit contact was. Het antwoord was. naar mijn beste onthoud: “Afgunst, jaloezie”. Nader gevraagd naar de reden, bleef deze achterwege. Misschien is er ruzie geweest over een erfenis, dat is immers vaak de reden voor verwijdering.
Mijn grootvader was rijksambtenaar en dan had je het vanwege je vaste tractement en je vakantieregeling vaak wat beter dan andere mensen. Terwijl Aaltjo Lindeman timmerman en aannemer was, als bedrijfsopvolger van zijn vader Fokko Lindeman. Voor de oorlog staat Aaltjo’s naam nog wel eens in de krant bij aanbestedingsberichten, zoals van de gereformeerde kerk en pastorie in Finsterwolde (1934) en van timmerwerk aan het gemeentehuis aldaar (1937). Na de oorlog lijkt dat minder te gebeuren – ging het toen minder met zijn bedrijf? In elk geval mocht hij in zijn vrije tijd graag biljarten bij de lokale sociëteit De Harmonie (later De Nijverheid geheten), die bijeenkwam in café In ’t Holt, tegenover de kerk. Hij won er prijsjes in 1925 en in 1938.
Als het contact om de geschetste reden verbroken was, dan doet de aanwezigheid van de rouwbrieven in de nalatenschap van mijn moeder wel een beetje vreemd aan. Want Aaltjo en zijn vrouw overleden toen mijn grootouders al uit de tijd waren. De brieven moeten dus aan mijn ouders zijn verzonden. Doe je dat nog als er al jaren geen contact meer is geweest vanwge een verstoorde relatie? Blijkbaar was de verwijdering toch niet van dien aard, dat de verwanten in het verre Zuidwest-Drenthe niet meer hoefden worden verwittigd.
Naschrift 31 januari 2023
In het receptie-album, neergelegd bij het huwelijk van mijn ouders (1953) staan ook de handtekeningen van Altjo en een dochter van hem. Het contact moet daarna pas verbroken zijn, asl het verbroken is geweest.
Drie vrouwenportretten door Tonnis Post
Geplaatst op: 18 november 2015 Hoort bij: Familie, Kunsten 6 reactiesIk heb hier eerder al eens de verlovingsfoto van mijn grootouders laten zien, die omstreeks 1920 gemaakt werd door de bekende Winschoter fotograaf Tonnis Post. Bij de familiefoto’s in de nalatenschap van mijn moeder bleek deze foto in drievoud aanwezig. Maar er zaten nog drie foto’s van Post zijn hand bij, alle drie individuele vrouwenportretten, zogenaamde cartes de visite. Binnen het geheel van de collectie vallen ze op door de technische afwerking, maar ook doordat de karakters van de geportretteerden zo goed getroffen zijn, althans: je denkt zo’n persoon al haast te kennen als je zo’n portret bekijkt.
Hindertje Vos (1860-1935), de tweede vrouw van Fokko Lindeman en de moeder van mijn grootmoeder Fennechien Lindeman:

Trientjeline Geiken (1900-1984), de vrouw van de timmerman Aaltjo Lindeman te Finsterwolde, en daarmee de schoonzuster van mijn grootmoeder:

En de oudere halfzuster van mijn grootmoeder, “tante Pie” of Pieterke Lindeman:

Ik heb zo’n idee dat Tonnis Post door zijn kwaliteit ook een wat duurdere fotograaf was. In tegenstelling tot de Lindemans lieten de Pertons, eveneens uit Finsterwolde, zich nauwelijks door Post fotograferen. Die hadden, naar het zich laat aanzien, ook wat minder te spenderen.
Een onconventionele schoolfoto uit Meerland
Geplaatst op: 17 november 2015 Hoort bij: Familie 1 reactieDe openbare lagere school en de onderwijzerswoning van Meerland, gemeente Midwolda, tussen 1922 en 1936 toen Harm Sprang, de man van mijn oud-tante Jurriene Perton, er de hoofdonderwijzer was.

Meester Sprang (midden) en zijn collega’s (iets verder naar rechts) poseren met alle schoolkinderen op het openbare weggetje dat langs het pedagogische vastgoed loopt. Qua schoolfoto is deze plaat vrij uitzonderlijk, want in 99 % van zulke gevallen staan de kinderen op aanwijzing van de fotograaf compact gegroepeerd (staand, zittend en gehurkt) tegen een schoolmuur aan. Hier echter, is dat in genen dele het geval. Er is min of meer sprake van twee rijen: een achterste pal op de overkant van het weggetje en een voorste een paar meter ervoor. Die voorste rij bestaat grotendeels uit kinderen met wat lichtere kleding aan: boeren- en middenstandskinderen waarvan de ouders de fotograaf hebben betaald? Terwijl de arbeiderskinderen genoegen moesten nemen met een tweederangs plaatsje?
De achterste rij staat er voor de schoolmeesterswoning en bij het onderwijzend personeel nog wel gedisciplineerd bij. Links echter, zijn sommigen jongens uit de rij gestapt, naar voren. Ook elders is er nogal wat beweging. De kinderen waren nog niet klaar voor de foto. Of ze meenden dat de fotograaf al klaar was.
De bomen zijn kaal maar er lijkt voorjaar in de lucht. Op veel plaatsen buiten de gebaande paden moet je nog door de modder heen. Zo goed als alle kinderen dragen daarom klompen, ook de lichte op de voorste rij.

Recente reacties